In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 6 december 2022 vrijgesproken werd van enkele tenlastegelegde bedreigingen, maar voor andere feiten werd veroordeeld tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De verdachte, geboren in 1981 en momenteel verblijvend in de Penitentiaire Inrichting Vught, heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. De rechtbank had de benadeelde partijen gedeeltelijk in hun vorderingen ontvangen, maar de vordering van benadeelde partij 1 werd niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat de huidige geestestoestand van de verdachte, die verbeterd zou zijn, aanleiding geeft voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden in plaats van met verpleging van overheidswege. Het hof heeft echter geconcludeerd dat, ondanks de verbeterde symptomen, de verdachte nog steeds risico's vertoont die een verpleging van overheidswege noodzakelijk maken. Het hof heeft het verzoek om aanvullende rapportage afgewezen en het vonnis van de rechtbank bevestigd, met inachtneming van de ernst van de problematiek van de verdachte.