ECLI:NL:GHSHE:2023:2902

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
20-001011-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor hennepteelt en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 2 april 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1985, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voor het opzettelijk telen van hennep in de periode van 20 december 2016 tot en met 28 februari 2017, in de gemeenten Heerlen en Brunssum. De verdachte had in een pand een grote hoeveelheid hennepplanten aanwezig gehad, wat in strijd is met de Opiumwet. In hoger beroep heeft de verdachte het hoger beroep gedeeltelijk ingetrokken, waardoor het hof zich alleen nog hoefde te buigen over de veroordeling voor feit 3, het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Het hof heeft de verklaringen van getuigen, waaronder die van [getuige 1] en [getuige 2], in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit. De verdediging voerde aan dat de getuigenverklaringen onbetrouwbaar waren, maar het hof oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen. Het hof heeft de eerdere overwegingen van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de teelt van hennep, wat een ernstige overtreding van de Opiumwet is.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft ook een straf bepaald voor het niet inhoudelijk aan zijn oordeel onderworpen feit 5, dat betrekking heeft op het aanwezig hebben van hennep. Het hof heeft de beslissing gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001011-21
Uitspraak : 17 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 2 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-866100-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
met als verblijfsadres:
[adres 1]
met als postadres:
[adres 2]
Hoger beroep
De in eerste aanleg gewijzigde tenlastelegging heeft de navolgende feitnummering: 1, 3, 4 en 5.
De rechtbank heeft de dagvaarding voor wat betreft feit 1 nietig verklaard en heeft verdachte vrijgesproken van feit 4.
Ten aanzien van:
-feit 3: “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel”; en
-feit 5: “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”;
is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Op 16 april 2021 is door verdachte tegen voormeld vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld. Bij akte van 2 augustus 2023 heeft verdachte het hoger beroep partieel ingetrokken voor wat betreft de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van feit 1 (nietigheid tenlastelegging), feit 4 (vrijspraak) en feit 5 (veroordeling ter zake van aanwezig hebben van 747 gram hennep).
Het hoger beroep moet gelet op deze partiële intrekking worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder feit 3 is tenlastegelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het gerechtshof voor feit 5, gelet op artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering, hierna een straf zal bepalen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank – voor zover aan zijn oordeel onderworpen – zal vernietigen en de verdachte ter zake feit 3 zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van feit 5 heeft de advocaat-generaal op de voet van artikel 423 lid 4 Sv verzocht te bepalen dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd als bedoeld in artikel 9a Sr.
De verdediging heeft primair een vrijspraakverweer en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
3.
hij in of omstreeks de periode van 20 december 2016 tot en met 28 februari 2017, in de gemeente Heerlen en/of Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [locatie] ) een (grote) hoeveelheid hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
3.
hij in de periode van 20 december 2016 tot en met 28 februari 2017, in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [locatie] een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de verklaring van [getuige 1] voor betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij betrouwbaar heeft geoordeeld. Volgens de verdediging is de getuige door de politie gestuurd in zijn verklaring. Bovendien wijkt zijn verklaring af van de verklaring van zijn zoon [getuige 2] . Verder heeft de verdediging aan het vrijspraakverweer ten grondslag gelegd dat niet duidelijk is of gedurende de gehele ten laste gelegde periode hennep is geteeld en dat onvoldoende duidelijk is of er nu wel of geen moederplanten zijn geteeld.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van de juistheid van de verklaring van [getuige 1]
De rechtbank heeft omtrent de juistheid van de verklaring van [getuige 1] het volgende overwogen (p. 5):
(..)..
“De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van de verklaringen van [getuige 1] te twijfelen. Hij is immers degene geweest die de woning aan de [locatie] voor de teelt van hennep ter beschikking heeft gesteld en het contact met de verantwoordelijken voor deze plantages, zijnde de verdachte en zijn tweelingbroer (hof: bedoeld is [medeverdachte] ), heeft onderhouden. Bovendien wordt zijn verklaring ondersteund door het aantreffen van het telefoonnummer van de verdachte opgeslagen onder het contact ‘tweeling’ in zijn mobiele telefoon en de bevindingen van de politie, inhoudende dat de verdachte en zijn tweelingbroer kort voor de ontmanteling van de plantages meermalen in de woning aanwezig zijn geweest.”
Het hof heeft geen reden anders te overwegen dan de rechtbank heeft gedaan, neemt deze overweging over en maakt deze tot de zijne en overweegt aanvullend het volgende.
Het hof is van oordeel dat verder aan de juistheid van de verklaring van [getuige 1] bijdraagt dat hij bij zijn verhoor ten overstaan van de raadsheer-commissaris op 17 november 2022 de roepnamen van verdachte en zijn tweelingbroer, te weten [medeverdachte] en [verdachte] , heeft genoemd als de personen die de kwekerij hebben opgezet en hebben verzorgd.
De raadsman heeft in dit kader nog betoogd dat afbreuk doet aan de juistheid van de verklaring van [getuige 1] , dat deze heeft verklaard dat hoofdzakelijk twee personen de kwekerij hebben opgezet en hebben verzorgd terwijl diens zoon, [getuige 2] heeft verklaard maar één persoon te hebben gezien.
Het hof volgt de raadsman niet in dit betoog nu [getuige 1] tevens heeft verklaard dat hij bijna dagelijks thuis was, hetgeen wordt bevestigd door zijn zoon, [getuige 2] (p.624 e.v.) die heeft verklaard dat zijn vader is afgekeurd, geen werk heeft en dus bijna elke dag thuis is. Over zijn eigen aanwezigheid thuis heeft de zoon verklaard dat hij regelmatig weg was vanwege school en stage. Naar het oordeel van het hof is dan ook begrijpelijk dat [getuige 1] , doordat hij hoofdzakelijk thuis was, beter en meer heeft waargenomen wat er in zijn woning plaatsvond dan zijn zoon, die regelmatig voor school en stage van huis was. [getuige 1] heeft dan ook verklaard dat het best zo kan zijn dat zijn zoon maar één persoon heeft gezien maar dat ze vaker met zijn tweeën naar zijn woning kwamen (p.5 verhoor raadsheer-commissaris). In zoverre verstevigt de verklaring van [getuige 2] de verklaring van zijn vader [getuige 1] in plaats van dat deze daar afbreuk aan doet zoals de raadsman heeft betoogd. Beide verklaringen sluiten elkaar niet uit.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat de getuige [getuige 1] door de politie tijdens het verhoor gestuurd zou zijn. Deze sturing zou er dan uit hebben bestaan dat de politie tijdens het verhoor de getuige [getuige 1] heeft voorgehouden dat er in zijn telefoon een contact genaamd “Tweeling” is aangetroffen en dat de getuige daarop zou hebben verklaard dat hij dit telefoonnummer van één van de twee personen had gekregen die bij de hennepkwekerij waren betrokken. [getuige 1] zou door deze mededeling van de politie op het spoor van de verdachte zijn gezet en daardoor zijn gestuurd, aldus de raadsman
Het hof volgt de verdediging niet in dit betoog nu de enkele omstandigheid dat een getuige tijdens het verhoor door de politie wordt geconfronteerd met de bevindingen uit het onderzoek (
hof: het aantreffen van het contact “Tweeling” in de telefoon van de getuige) niet impliceert dat de getuige door de politie in zijn verklaring is gestuurd.
Samenvattend is het hof met de rechtbank en met inachtneming van vorenstaande aanvullende elementen van oordeel dat er geen twijfel bestaat omtrent de juistheid van de verklaring van [getuige 1] over de betrokkenheid van verdachte bij de in zijn woning aangetroffen kwekerij.
Ten aanzien van de periode van hennepteelt en de teelt van moederplanten
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat niet duidelijk is of gedurende de gehele ten laste gelegde periode hennep is geteeld en of er moederplanten zijn geteeld, vindt dit verweer zijn weerlegging in de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen. Daaruit volgt – kort gezegd – dat in de zomer van 2016 moederplanten op de zolder en in de berging in de tuin van de woning van [getuige 1] zijn gezet. Van die moederplanten zijn stekken afgehaald die vervolgens in een plastic bekertje werden geplaatst en de eerste hennepstekken zijn rond kerst 2016 in de slaapkamer (hennepstekkerij) geplaatst. Vervolgens is met de teelt van hennepplanten op zolder en in de berging in de tuin doorgegaan tot een week voor de inval door de politie op 9 maart 2017. Ook de hennepstekkerij was actief tot het moment van die inval van de politie toen namelijk 3.906 hennepstekken in de hennepstekkerij werden aangetroffen.
Gelet op het vorenstaande is bewezen dat gedurende de gehele tenlastegelegde periode hennep (hennepplanten en stekken) is geteeld en wordt het andersluidende standpunt van de verdediging verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De advocaat-generaal heeft voor de hennepteelt een gevangenisstraf gevorderd van 6 maanden met aftrek van voorarrest. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat met een taakstraf in combinatie met een langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan. De verdediging heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat verdachte enkel hennepstekken aanwezig heeft gehad en geen hennep heeft geteeld. Verder heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met het tijdsverloop en rechtvaardigen ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte; hij heeft nieuwe relatie en begint mogelijk met een beroepsopleiding en heeft geen nieuwe strafbare feiten gepleegd een andersoortige sanctie.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging voor wat betreft de hennepteelt het navolgende overwogen (p. 7 vonnis):
“De verdachte heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan de grootschalige teelt van hennep. In de woning aan de [locatie] zijn in een kweekruimte 3901 hennepstekken aangetroffen. Daarnaast waren er nog twee andere kweekruimtes aanwezig. De verdachte heeft door het telen van hennep een bijdrage geleverd aan de handel in hennep. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend.
Afgezien van het feit dat hennepteelt verboden is, kan het ook gevaarlijke situaties zoals brandgevaar opleveren. De verdachte heeft de belangen van de maatschappij aan zijn laars
gelapt voor zijn eigen financiële gewin.”
(..)…
De rechtbank heeft voor de straftoemeting gekeken naar de voor soortgelijke strafbare feiten gebruikelijke straffen zoals opgenomen in de oriëntatiepunten voor straftoemeting, gepubliceerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De oriëntatiepunten zijn niet helemaal passend voor deze zaak. Voor het telen van 500 tot 1000 hennepplanten wordt een taakstraf van 180 uur en 2 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt genomen maar het gaat in deze zaak om een veel groter aantal aangetroffen stekken, waarbij stekken voor de strafmaat niet precies gelijk te stellen zijn aan hennepplanten.
(..)..
De rechtbank acht strafverzwarend dat de verdachte de feiten in vereniging heeft gepleegd.
Ook is sprake van moederplanten die in de woning aan de [locatie] zijn geteeld.
Op basis van de inhoud van het dossier heeft de rechtbank de indruk bekomen dat de verdachte en zijn broer, gelet op de omvang van de kwekerijen alsmede de duur van de periode waarin de feiten hebben plaatsgevonden, moeten worden gezien als een belangrijk onderdeel van de georganiseerde hennepteelt.
Uit de documentatie blijkt dat de verdachte in het verleden eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet”
Het hof heeft geen reden anders te overwegen dan de rechtbank heeft gedaan, neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
De rechtbank is – met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn – gekomen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, zonder daarbij echter aan te geven welke gevangenisstraf het voor verdiscontering van de overschrijding van de redelijke termijn tot uitgangspunt heeft genomen. Het hof neemt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden tot uitgangspunt.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in eerste aanleg is overschreden. Met de rechtbank stelt het hof de aanvang van die termijn op de datum van het eerste verhoor van verdachte op 9 maart 2017. Het vonnis van de rechtbank is van 2 april 2021 waardoor de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans op 2 jaren wordt gesteld, met meer dan twee jaar is overschreden.
In de fase van het hoger beroep is de redelijke termijn aangevangen op 16 april 2021 zijnde de datum waarop door verdachte hoger beroep is ingesteld. De termijn is geëindigd met het arrest van dit hof van 17 augustus 2023. Daarmee is de redelijke termijn die voor deze fase doorgaans eveneens op twee jaren wordt gesteld met vier maanden overschreden.
Het hof ziet in vorenstaande overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op te leggen.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding een andersoortige straf op te leggen. Verder is het hof gekomen tot een bewezenverklaring van hennepteelt en niet enkel het aanwezig hebben van hennep, zodat ook hierin voor het hof geen aanleiding is gelegen de verdediging te volgen in de voorgestelde strafmodaliteit.
Strafbepaling op de voet van artikel 423 lid 4 Wetboek van Strafvordering
Gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof een straf bepalen ten aanzien van het niet inhoudelijk aan zijn oordeel onderworpen door de rechtbank bewezenverklaarde feit 5 (het aanwezig hebben van 747 gram hennep). Voor dat feit bepaalt het hof als uitgangspunt een gevangenisstraf van 6 weken maar zal gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg deze straf bepalen op een gevangenisstraf van 5 weken. Het hof ziet geen reden - zoals door de advocaat-generaal is gevorderd - om toepassing te geven aan artikel 9a Sr en aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan zijn oordeel onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt, gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de door de rechtbank opgelegde straf voor feit 5 op een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken.
Aldus gewezen door:
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 17 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.F. Dekking is buiten staat dit arrest te ondertekenen.