In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 2 april 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1985, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voor het opzettelijk telen van hennep in de periode van 20 december 2016 tot en met 28 februari 2017, in de gemeenten Heerlen en Brunssum. De verdachte had in een pand een grote hoeveelheid hennepplanten aanwezig gehad, wat in strijd is met de Opiumwet. In hoger beroep heeft de verdachte het hoger beroep gedeeltelijk ingetrokken, waardoor het hof zich alleen nog hoefde te buigen over de veroordeling voor feit 3, het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.
Het hof heeft de verklaringen van getuigen, waaronder die van [getuige 1] en [getuige 2], in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit. De verdediging voerde aan dat de getuigenverklaringen onbetrouwbaar waren, maar het hof oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen. Het hof heeft de eerdere overwegingen van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de teelt van hennep, wat een ernstige overtreding van de Opiumwet is.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft ook een straf bepaald voor het niet inhoudelijk aan zijn oordeel onderworpen feit 5, dat betrekking heeft op het aanwezig hebben van hennep. Het hof heeft de beslissing gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.