ECLI:NL:GHSHE:2023:2853

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
200.329.618_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen moeder en minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 mei 2023. De moeder verzoekt om een zorgregeling voor haar minderjarige kind, geboren in 2014, waarbij zij minimaal eenmaal per week voor de duur van vier uur omgang heeft op een neutrale locatie. De moeder is belast met het gezag over het kind, terwijl de vader als belanghebbende is aangemerkt. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) is verweerster in deze procedure en heeft verzocht de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

De mondelinge behandeling vond plaats op 17 augustus 2023, waarbij de moeder, de GI, de vader en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De moeder betwist dat de huidige omgangsregeling van twee uur per week in het belang van het kind is en stelt dat er geen contra-indicaties zijn voor een uitgebreidere regeling. De GI daarentegen stelt dat de huidige regeling noodzakelijk is om het kind te beschermen tegen volwassenproblematiek en om rust en stabiliteit te waarborgen.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en een nieuwe contactregeling vastgesteld. De moeder heeft recht op twee uur per week contact met het kind, onder begeleiding van de GI, op een door hen te bepalen moment en locatie. Deze regeling kan verder worden uitgebreid indien in het belang van het kind. De beslissing is op 7 september 2023 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 september 2023
Zaaknummer: 200.329.618/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/392478 / JE RK 23-590
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V. de Roo,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI,
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader] , hierna: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats]
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juli, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en een zorgregeling vast te stellen waarbij:
- tussen de moeder en [minderjarige] minimaal eenmaal per week voor de duur van vier uur omgang plaatsvindt op een neutrale locatie, waarbij wordt toegewerkt naar een weekendregeling waarbij [minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de moeder verblijft;
- dan wel een zodanige zorgregeling als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2023, heeft de GI verzocht de moeder in het door haar ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. B. Blanckenburg, waarnemend voor mr. De Roo;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] :
  • de vader;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie van de ouders is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder is belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij beschikking van 15 oktober 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 15 oktober 2023.
3.3.
Bij beschikking van 24 augustus 2022 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. Deze machtiging is daarna verlengd, laatstelijk tot 24 mei 2023.
3.4.
Bij beschikking van 16 februari 2023 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI om een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een zorgaanbieder, dan wel een pleegzorgaanbieder voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling afgewezen.
3.5.
Op 11 april 2023 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder, voor zover van belang als besluit inhoudende:
“De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering stelt de volgende omgangsregeling vast:
- er is iedere maandag omgang tussen u en [minderjarige] van 15:00 uur tot 17:00 uur;
- de omgang wordt begeleid door [omgangsbegeleider] en vanaf 1 mei (af kort daarna) door [omgangshuis] ;
- de omgang vindt plaats in het omgangshuis van [omgangshuis] ;
- vader haalt en brengt [minderjarige] ;
- u houdt zich aan de afspraken omtrent de omgang zoals met u gedeeld in een brief op 11-04-2023 (en eerder op 23-12-2022 en 20-01-2023).”
3.6.
Bij beschikking van 5 mei 2023 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg dan wel in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken, met ingang van 5 mei 2023 tot 2 juni 2023.
Bij beschikking van 26 mei 2023 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg dan wel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 26 mei 2023 voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 15 oktober 2023.
3.7.
Sinds de beschikking van 5 mei 2023 heeft [minderjarige] acht weken verbleven in [plaats] bij [instantie] . Inmiddels verblijft [minderjarige] sinds 3 juli 2023 in een gezinshuis. Zij gaat nog steeds naar school op het terrein van [instantie] .
3.8.
De moeder heeft in eerste aanleg verzocht de schriftelijke aanwijzing geheel dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] te bepalen waarbij de moeder en [minderjarige] minimaal eenmaal per week gedurende vier uur omgang met elkaar hebben op een andere locatie dan het omgangshuis van [omgangshuis] , waarbij wordt toegewerkt naar een weekendregeling waarbij [minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de moeder verblijft, dan wel een zodanige omgangsregeling te bepalen die de rechtbank juist acht.
3.9.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
1. de schriftelijk aanwijzing van de GI van 11 april 2023 vervallen verklaard, met uitzondering van de bepaling: ‘dat de moeder zich houdt aan de afspraken over de omgang zoals met haar gedeeld in een brief op 11-04-2023 (en eerder op 23-12-2022 en 20-01-2023)’;
2. de volgende regeling vastgesteld betreffende het contact van de moeder met [minderjarige] :
de moeder is gerechtigd tot een wekelijks contact van twee uur met [minderjarige] op woensdag van 15:30 uur tot 17:30 uur op of rond het terrein van [instantie] , onder begeleiding van [omgangshuis] , alsmede tot een begeleid wekelijks belmoment op zaterdag van, om te beginnen, een kwartier, en dat de zorgregeling naar bevinden van en onder regie van de GI in het belang van [minderjarige] verder kan worden uitgebreid.
3.10.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Zij voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
Een meer uitgebreide omgang is in het belang van [minderjarige] en er zijn geen contra-indicaties om daartoe over te gaan. De moeder betwist dat tijdens het voorval in Parijs de veiligheid van [minderjarige] in het geding was, maar bovenal betreft dit een situatie waarin [minderjarige] in de aanwezigheid was van zowel de vader als de moeder. Die situatie was dus wezenlijk anders dan het contact tussen [minderjarige] en (alleen) de moeder. Wanneer de moeder alleen is met [minderjarige] is sprake van liefdevol contact, waarbij de moeder goed in staat is bij [minderjarige] en haar behoeften aan te sluiten.
Dat contact van maximaal twee uur per week in het belang van [minderjarige] is, is onvoldoende onderbouwd (er ligt geen gedragswetenschappelijke onderbouwing aan ten grondslag) en de mogelijkheden voor uitbreiding van het contact zijn onvoldoende bekeken.
Beperking van het contact tussen ouder met gezag en kind is een inbreuk op ‘family life’ en mag niet verder gaan dan in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Een zo intensief mogelijk contact is in het belang van [minderjarige] , zeker omdat er in het kader van de machtiging uithuisplaatsing moet worden toegewerkt naar thuisplaatsing en er dan ook zicht kan worden gekregen op de opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder verzoekt dan ook te bepalen dat er minimaal eenmaal per week voor de duur van vier uur omgang plaatsvindt op een neutrale locatie, waarbij wordt toegewerkt naar een weekendregeling waarbij [minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de moeder verblijft.
3.10.1.
De GI voert in het verweerschrift - zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - het volgende verweer.
[minderjarige] heeft de afgelopen periode veel meegemaakt. Zij is eind augustus 2022 uithuisgeplaatst van de moeder naar de vader. Na een periode van ruim acht maanden is zij met een spoedmachtiging uit huis is geplaatst in een crisisgroep op het terrein van [instantie] , nadat ouders haar tegen de afspraken in gezamenlijk mee hebben genomen naar Parijs. Op de terugweg is de situatie tussen de ouders volledig geëscaleerd in het bijzijn van [minderjarige] , waarmee [minderjarige] de gehele terugweg naar Nederland is belast. Beide ouders proberen [minderjarige] dingen te laten zeggen in hun voordeel, maar ook dingen die tegen de andere ouder gebruikt kunnen worden. Deze gesprekken worden dan opgenomen, waarvan [minderjarige] op de hoogte is. [minderjarige] wordt door beide ouders in een loyaliteitsconflict geplaatst, belast met volwassenproblematiek en in onveiligheid gebracht (zij is getuige van verbale en fysieke escalaties tussen haar ouders).
Bij terugkomst in Nederland weigerde de moeder [minderjarige] terug te laten gaan naar de vader, waar zij op dat moment op basis van een machtiging uithuisplaatsing verbleef. In de dag dat [minderjarige] bij de moeder is verbleven, voordat zij werd opgehaald door de GI, heeft de moeder [minderjarige] belast met volwassenproblematiek, zoals zeer negatieve verhalen over haar vader.
Na afloop van de crisisperiode van acht weken verblijft [minderjarige] sinds 3 juli jl. in het huidige gezinshuis, wat voor haar wederom erg wennen is. Hoewel [minderjarige] zich goed voegt in het gezinshuis en zich hier op haar gemak lijkt te voelen, is zij ook erg aan het zoeken in hoe de mensen om haar heen bij haar betrokken zijn en wat zij wel of niet van hen kan verwachten. Zo maakt zij zich zorgen om de reactie van haar moeder op de plaatsing in het gezinshuis, terwijl zij hier zelf ook best blij mee is. Dit alles maakt dat zorgvuldig gekeken moet worden naar wat [minderjarige] (nog) aankan. Er mogen zich geen nieuwe belastende situaties voordoen en er moet vooral rust komen voor [minderjarige] .
De GI acht de omgang zoals die nu is vastgesteld in het belang van [minderjarige] omdat een neutraal terrein en begeleiding noodzakelijk zijn om voldoende toezicht en sturing te bieden, te zorgen dat het contact goed en onbelast verloopt en te voorkomen dat [minderjarige] wordt belast met volwassenproblematiek en nog meer in een loyaliteitsconflict wordt gebracht door de negatieve houding van de moeder over de vader en de beslissingen van de GI. Meer contact dan de huidige twee uur is momenteel niet in het belang van [minderjarige] , enerzijds vanwege de belasting van [minderjarige] na een lange schooldag en anderzijds omdat gezien wordt dat het zowel voor moeder als [minderjarige] , naarmate het bezoek langer duurt, moeilijker wordt om zich te richten op het hebben van een fijn en onbelast contact met elkaar, in plaats van op vragen en onvrede over de huidige situatie. Tenslotte blijkt dat het gedrag van [minderjarige] verandert op het moment dat zij met de moeder is. Zij gaat zich dan kinderlijker gedragen en aanstellen, onder andere om dingen voor elkaar te krijgen. Ook is zij ongeremd in het vragen om spullen/cadeautjes aan moeder en moeder geeft hier steeds aan toe en stelt geen grenzen. Ook in het aanbieden van eten/snoepgoed is moeder grenzeloos en zij laat zich hierin niet sturen door de omgangsbegeleider dan wel de jeugdzorgwerker.
3.10.2.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, aan dat de moeder dingen verzint over hem om hem zwart te maken. Het doel van de moeder is om [minderjarige] bij hem weg te houden.
3.10.3
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd dat [minderjarige] op dit moment stabiliteit nodig heeft en emotionele toestemming van haar ouders voor contact met de andere ouder.
3.11.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.11.1.
Op grond van artikel 1:265f BW kan de rechter een zodanige contactregeling tussen de minderjarige en de met gezag belaste ouder vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
3.11.2.
Het hof is op basis van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van oordeel dat de huidige contactregeling het meest in het belang van [minderjarige] is, behoudens de bepaling dat deze op of om het terrein van [instantie] moet plaatsvinden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [omgangshuis] bepaalt waar en wanneer het contact plaatsvindt.
Het hof is van oordeel dat uitbreiding van de contactregeling op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is. [minderjarige] heeft in een korte periode veel wisselingen van opvoedingsomgeving meegemaakt - meest recent op 3 juli jl. - en zij heeft tijd en energie nodig om aan haar huidige plek te wennen. Zij heeft nu vooral behoefte aan rust en stabiliteit. Het contact vindt plaats na school en dit is vermoeiend voor [minderjarige] . Bovendien is gebleken dat het moelijker wordt voor zowel de moeder als [minderjarige] om, naarmate het contact langer duurt, nog gezellig en ontspannen contact te hebben met elkaar.
3.12.
Het hof zal gelet op het voorgaande de bestreden beschikking vernietigen en een contactregeling vaststellen tussen de moeder en [minderjarige] gedurende twee uur per week, onder begeleiding van [omgangshuis] - of een andere door de GI aan te wijzen organisatie - op een door hen te bepalen moment en locatie. Deze regeling kan naar bevinden van en onder regie van de GI in het belang van [minderjarige] verder worden uitgebreid

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 mei 2023 voor zover daar een contactregeling is vastgesteld;
en opnieuw rechtdoende:
stelt een contactregeling vast tussen de moeder en [minderjarige] gedurende twee uur per week, onder begeleiding van [omgangshuis] - of een andere door de GI aan te wijzen organisatie - op een door hen te bepalen moment en locatie, welke regeling naar bevinden van en onder regie van de GI in het belang van [minderjarige] verder kan worden uitgebreid;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.M.C. Dumoulin en is op 7 september 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. A.J.F. Manders in tegenwoordigheid van de griffier