ECLI:NL:GHSHE:2023:2851

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
200.322.919_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling met toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van [appellante] tot de schuldsaneringsregeling. De zaak betreft een verzoek van [appellante] die eerder was afgewezen voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft in een tussenarrest van 15 juni 2023 de behandeling van de zaak aangehouden om [appellante] de gelegenheid te geven om aanvullende informatie te verstrekken over haar financiële situatie en haar re-integratietraject.

[Appellante] heeft op 7 juli 2023 en 15 augustus 2023 documenten ingediend die inzicht geven in haar schulden, waaronder een schuldenoverzicht van het CJIB en bewijs van haar samenwerking met een ontwikkelcoach van de gemeente [woonplaats]. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] voldoende informatie heeft verstrekt over haar schuldenlast en dat zij haar vroegere alcoholverslaving onder controle heeft gekregen.

Het hof heeft de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 van de Faillissementswet ambtshalve toegepast, ondanks dat [appellante] hier zelf geen beroep op heeft gedaan. Het hof oordeelt dat [appellante] haar schuldenlast voldoende heeft weten te stabiliseren en dat zij recht heeft op toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en het verzoek van [appellante] is toegewezen. De griffier van het hof zal de rechtbank Limburg informeren over deze uitspraak voor de benoeming van een rechter-commissaris en bewindvoerder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 7 september 2023
Zaaknummer : 200.322.919/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/308501 / FT RK 22/303
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.G. van Ek te Heerlen.
Als vervolg op het door dit hof op 15 juni 2023 gewezen (tweede) tussenarrest.

9.Het tussenarrest van 15 juni 2023

Bij dit arrest heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden teneinde - kortgezegd -
[appellante] in de gelegenheid te stellen om, uiterlijk op 13 juli 2023 en ondersteund door schriftelijke bewijzen, duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de tenaamstelling van de aanhangwagen met het kenteken [kenteken 3] , de actuele hoogte en opbouw van de CJIB schuld welke bestaat uit niet (volledig) betaalde bestuursrechtelijke premies alsmede ten aanzien van het verloop en de actuele stand van zaken met betrekking tot het door [appellante] bij de gemeente [woonplaats] te volgen werktraject.

10.De verdere loop van de procedure

Het hof heeft vervolgens kennisgenomen van de inhoud van de inlichtingenformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 7 juli 2023 (productie 8 t/m 11) en 15 augustus 2023 (brief van het CJIB aan de beschermingsbewindvoerder van [appellante] d.d. 10 augustus 2023).

11.De beoordeling

11.1.
Uit de thans door [appellante] met betrekking tot de aanhangwagen met kenteken [kenteken 3] overgelegde stukken (productie 8) blijkt dat dit voertuig als gevolg van een aangifte van diefstal door [appellante] op 6 december 2022 door de politie met ingang van diezelfde datum als gestolen geregistreerd is. Deze registratie is door de RDW bij brief van 13 december 2022 aan de beschermingsbewindvoerder van [appellante] ook bevestigd. Hieruit volgt dat [appellante] vanaf die datum voor dit voortuig ook niet verantwoordelijk of aansprakelijk is voor de wettelijke voertuigverplichtingen zoals bijvoorbeeld de motorrijtuigenbelasting en de verzekeringsplicht. Ook is zij vanaf deze datum niet aansprakelijk voor eventuele boetes en bekeuringen als gevolg van overtredingen welke met dit voertuig worden begaan.
11.2.
Met betrekking tot schuld aan het CJIB heeft [appellante] thans een door het CJIB per peildatum 18 maart 2021 opgemaakt schuldenoverzicht overgelegd waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen de WAHV boetes en de wanbetalingen ten aanzien van de bestuursrechtelijke premies (productie 9). Daarbij heeft [appellante] tevens een aan haar gericht schrijven van haar zorgverzekeraar [zorgverzekeraar] d.d. 25 mei 2021 overgelegd waaruit blijkt dat [appellante] met deze zorgverzekeraar een afspraak heeft gemaakt om haar betalingsachterstand in te lopen. Bovendien heeft het CJIB per brief van 10 augustus 2023 aan de beschermingsbewindvoerder van [appellante] bericht coulance aan [appellante] toe te kennen voor de op haar naam openstaande sancties, 61 in totaal.
11.3.
Aangaande het werktraject van [appellante] bij de gemeente [woonplaats] heeft [appellante] thans een afschrift van een tweetal plannen van aanpak, d.d. 9 maart 2023 respectievelijk 24 april 2023, overgelegd (productie 11). Dat een en ander conform plan van aanpak, althans naar behoren verloopt blijkt daarbij naar het oordeel van het hof afdoende uit het emailbericht van ontwikkelcoach mevrouw [ontwikkelcoach] (gemeente [woonplaats] ) aan de beschermingsbewindvoerder van [appellante] d.d. 3 juli 2023 waarin zij aangeeft dat [appellante] op dit moment goed meewerkt met haar re-integratietraject.
11.4.
Het hof stelt vast dat [appellante] in het kader van haar verzoek om tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten thans meer informatie(bescheiden) heeft overgelegd dan in eerste instantie het geval was. Mede op grond van deze (nieuwe) informatie overweegt het hof als volgt.
11.5.
Thans is er wel sprake van een volledig inzicht in de omvang, aard en ontstaansgeschiedenis van de CJIB-boetes. Uit punt 5.4.4. van de “Bijlage IV landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, en welke bepaling uiting geeft aan de jurisprudentie op dit punt, volgt dat bij (substantiële) geldboetes die zijn opgelegd ter zake van verkeersovertredingen alsmede bij niet tijdig en/of volledig betaalde zorgpremies in beginsel geen sprake is van schulden waarvan aannemelijk is dat zij te goeder trouw zijn ontstaan.
11.6.
Voorts is het hof van oordeel dat [appellante] voldoende aannemelijk heeft weten te maken dat zij haar vroegere alcoholverslaving thans (duurzaam) onder controle heeft gekregen. Ingevolge artikel 5.4.2. van het toepasselijke procesreglement wordt een verzoeker met verslavingsproblemen in beginsel alleen toegelaten tot schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat de verslaving al enige tijd onder controle is, in die zin dat de verzoeker (in dit geval) al enige tijd geen alcohol meer gebruikt. De periode waarover de verslaving onder controle dient te zijn bedraagt ten minste één jaar. Deze periode kan korter of langer zijn, afhankelijk van, onder meer, de ernst en duur van de verslaving. Dat de verslaving onder controle is dient in beginsel te worden bevestigd door een hulpverlener of hulpverlenende instantie. Een dergelijke verklaring is niet door [appellante] overgelegd, maar het hof baseert zijn oordeel in dit specifieke geval en gelet op hierbij van toepassing zijnde bijzondere omstandigheden naast de indruk welke [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gemaakt mede op het feit dat de kinderen van [appellante] in het najaar van 2022 na een uithuisplaatsing naar een jeugdhulpvoorziening weer bij haar zijn teruggeplaatst.
11.7.
Daarbij komt dat uit het reeds bij r.o. 11.3 van dit arrest gememoreerde emailbericht van ontwikkelcoach mevrouw [ontwikkelcoach] aan de beschermingsbewindvoerder van [appellante] blijkt dat [appellante] goed meewerkt met haar re-integratietraject.
11.8.
[appellante] heeft in de stukken noch tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep een beroep op de zogeheten hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw gedaan. Voor ambtshalve toepassing van voornoemde clausule acht het hof gelet op het vorengaande evenwel voldoende termen aanwezig. Het hof is van oordeel dat [appellante] de omstandigheden welke aan het ontstaan van haar schuldenlast ten grondslag hebben gelegen thans (aantoonbaar) voldoende en (inmiddels) duurzaam onder controle heeft gekregen en mede als gevolg van het re-integratietraject dat zij op dit moment bij de gemeente [woonplaats] doorloopt ook haar sociale en maatschappelijke positie aantoonbaar heeft weten te stabiliseren.
11.9
Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden vernietigd en het verzoek van [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal, met toepassing van de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw, alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.

12.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van:
[appellante] , wonende te
[postcode] [woonplaats] , aan de
[adres] ;
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen, en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2023.