ECLI:NL:GHSHE:2023:2849

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
200.329.584_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van haar minderjarige dochter is verleend. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. V. de Roo, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, of in ieder geval niet langer te verlenen dan voor een periode van drie maanden. De GI, vertegenwoordigd door twee medewerkers, verzoekt het hof om de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar beroep en de beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 augustus 2023 zijn zowel de moeder als de GI en de vader gehoord. De moeder stelt dat zij in staat is om voor haar dochter te zorgen en dat de noodzaak voor uithuisplaatsing ontbreekt. De GI daarentegen wijst op de aanhoudende zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en de negatieve invloed van de strijd tussen de ouders op de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof overweegt dat de zorgen over de situatie bij de moeder nog steeds aanwezig zijn en dat de minderjarige momenteel stabiliteit en rust nodig heeft. Het hof besluit de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 7 september 2023
Zaaknummer : 200.329.584/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/392757 / JE RK 23-620
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. V. de Roo,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost Nederland
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 26 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juli 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- primair: het verzoek van de GI tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder af te wijzen, dan wel
- subsidiair: een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, dan wel in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder niet langer te verlenen dan voor een periode van drie maanden.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2023, heeft de GI verzocht de moeder in haar beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel dit beroep
af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. B. Blanckenburg, waarnemend voor mr. De Roo;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 15 oktober 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 15 oktober 2023.
3.3.
Bij beschikking van 24 augustus 2022 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. Bij beschikking van 1 september 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verleend tot 21 oktober 2022. Bij beschikking van 17 oktober 2022 heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verlengd tot 24 mei 2023.
3.4.
Bij beschikking van 5 mei 2023 is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg dan wel accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van 4 weken, met ingang van 5 mei 2023 tot 2 juni 2023.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg dan wel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 26 mei 2023 voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 15 oktober 2023.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
Een machtiging uithuisplaatsing is een ultimum remedium en de noodzaak hiervan ontbreekt. De moeder is in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Er is onvoldoende onderbouwd waarom [minderjarige] niet bij haar kan worden thuisgeplaatst. De moeder heeft de afgelopen tijd rust genomen en is gestabiliseerd.
De band tussen de moeder en [minderjarige] is sterk. [minderjarige] luistert redelijk goed naar de moeder en kan zich aan de met haar gemaakte afspraken houden. [minderjarige] kan in de thuissituatie bij de moeder tot ontwikkeling komen, waarbij de moeder open staat voor de nodige ondersteuning en begeleiding.
De GI heeft zich de afgelopen periode onvoldoende gericht op thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder. Er is niet ingezet op uitbreiding van de omgang of inzet van hulpverlening om een thuisplaatsing te bewerkstelligen. Ook is niet onderzocht welke ondersteuning het netwerk van de moeder kan bieden.
Volgens de moeder wordt [minderjarige] tegen haar opgestookt door de vader en de hulpverlening.
De moeder meent dat [minderjarige] niet veilig is bij de vader en geeft daarom geen toestemming voor contact met de vader.
Indien niet direct overgegaan wordt tot thuisplaatsing dient de contactregeling, die nu maar twee uur per week behelst, zo snel mogelijk te worden uitgebreid naar op zijn minst een weekendregeling, waarbij [minderjarige] om de veertien dagen een weekend bij moeder verblijft, zodat er zicht gekregen kan worden op de opvoedvaardigheden van de moeder en toegewerkt kan worden naar thuisplaatsing. Subsidiair verzoekt de moeder dan ook om de machtiging niet langer te verlenen dan voor een periode van drie maanden, waarbij de omgang met moeder wordt uitgebreid en wordt toegewerkt naar thuisplaatsing.
Als [minderjarige] niet bij de moeder terug komt, moet ze voor altijd blijven in het gezinshuis waar ze nu zit, maar in ieder geval niet naar de vader.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling
- samengevat - het volgende aan.
De zorgen die er waren over de opvoedomgeving bij de moeder ten tijde van de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader, zijn onverminderd aanwezig. Nu niet is gebleken dat deze zorgen zijn opgelost of hieraan voldoende is gewerkt, kan [minderjarige] vooralsnog niet terug naar de moeder, mede gelet op het beperkte contact tussen hen.
[minderjarige] wordt door de moeder blootgesteld aan de strijd tussen de ouders en de moeder uit zich in het bijzijn van [minderjarige] extreem negatief over de vader en de hulpverlening. De moeder ontneemt [minderjarige] de mogelijkheid onbelast contact te hebben met haar beide ouders, hetgeen juist belangrijk is voor haar identiteitsontwikkeling.
Er zijn zorgen over de psychische gesteldheid, de emotionele beschikbaarheid en het opvoedershandelen van moeder. De moeder kampt met persoonlijke problematiek, te weten borderline, jeugdtrauma’s, depressie, angst en een licht verstandelijke beperking (IQ 65). Moeder ervaart veel stress, waardoor zij onder meer manipulatief gedrag laat zien en zij is impulsief in de stappen die zij zet, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] ’s ontwikkeling en veiligheid is. Moeder blowt veel om tot rust te komen.
Met enige regelmaat is betrokkenheid van de politie nodig in verband met ruzies en bedreigingen. [minderjarige] vertelt dat de moeder alleen maar ruzie maakt en vijanden maakt.
Het is onduidelijk of de moeder voldoende vaardig is om om te gaan met problemen of beperkingen (en eigenlijk de opvoeding in zijn geheel) van [minderjarige] . Moeder bagatelliseert de problemen en beperkingen van [minderjarige] en legt alles buiten zichzelf.
[minderjarige] heeft verteld dat de huidige partner van de moeder, [huidige partner moeder] , haar seksuele handelingen heeft laten verrichten en dat hij haar met een slipper heeft geslagen. [minderjarige] heeft aangegeven niet meer bij de moeder te willen wonen omdat [huidige partner moeder] haar slaat. Ook is [minderjarige] getuige geweest van ruzies tussen haar moeder en [huidige partner moeder] .
De moeder gebruikt haar gezag om belangrijke dingen voor [minderjarige] tegen te houden, zoals contact met haar vader en onderzoek naar de ontwikkeling en persoonlijkheid van [minderjarige] bij [instantie 1] (door geen toestemming te geven voor contact met vader).
Het is voor [minderjarige] belangrijk dat er een objectief, goed onderbouwd perspectiefonderzoek plaatsvindt. Er moet duidelijkheid komen over wat voor meisje [minderjarige] is, wat zij vraagt van haar opvoeders, over de (on)mogelijkheden en persoonlijkheid van haar ouders en vervolgens in hoeverre wat ouders te bieden hebben aansluit bij wat [minderjarige] van haar opvoeder(s) vraagt. Een dergelijk perspectiefonderzoek is aangevraagd bij [instantie 2] (via het NIFP) en zal in september starten. Duidelijkheid over het perspectief en de veiligheid van [minderjarige] is noodzakelijk alvorens gekeken kan worden naar de mogelijkheden van plaatsing bij een van beide ouders. Het risico van herhaling van onveilige situaties is bij een plaatsing bij een van de ouders onverminderd hoog. De huidige plaatsing op een neutrale plek, dus niet in het netwerk van een van beide ouders, geeft [minderjarige] een structureel veilige plek, waarin zij de kans krijgt zich optimaal te ontwikkelen, los te komen uit het loyaliteitsconflict en te ervaren dat zij van beide ouders mag houden. [minderjarige] verblijft sinds 3 juli jl. in een gezinshuis, waar zij tot het einde van de machtiging uithuisplaatsing – en in het geval van een verlenging ook daarna – kan blijven.
3.8.
De vader voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan. Toen [minderjarige] bij hem verbleef was ging het, tot het reisje naar Parijs, perfect. Door het voorval in Parijs heeft de moeder haar doel bereikt, namelijk [minderjarige] bij vader weg krijgen. De moeder verzint dingen over de vader om hem zwart te maken. De vader zou het liefst willen dat [minderjarige] weer bij hem zou komen, want het ging heel goed en een kind hoort bij de ouders.
3.9.
De raad adviseert tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende.
Het belangrijkste voor [minderjarige] is op dit moment stabiliteit en voorkomen dat er nog meer wisselingen plaatsvinden. Er moet nu eerst een gedegen onderzoek naar het perspectief plaatsvinden door [instantie 2] , zodat de volgende wisseling ofwel de terugkeer naar één van de ouders, ofwel een plaatsing op een definitieve andere plek is. Daarom moet [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling uithuisgeplaatst blijven in het gezinshuis waar zij nu verblijft.
Verder is het voor [minderjarige] heel belangrijk dat zij van beide ouders emotionele toestemming krijgt voor contact met de andere ouder.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.3.
Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is gebleken dat de zorgen die bestonden over de situatie bij de moeder ten tijde van de uithuisplaatsing bij de vader nog onverminderd aanwezig zijn. Dat moeder zou zijn gestabiliseerd en tot rust gekomen, zoals zij aanvoert, is door haar niet nader onderbouwd en het hof verder niet gebleken.
Bovendien is door de handelwijze van de ouders, de situatie van [minderjarige] nu zelfs nog zorgelijker. De ouders hebben [minderjarige] , door haar tegen de afspraken in samen mee te nemen naar Parijs en haar vervolgens langdurig bloot te stellen aan hun heftige strijd, in een zeer onveilige situatie gebracht. Als gevolg van het incident in Parijs is [minderjarige] met een crisismachtiging vanuit vader uithuisgeplaatst bij [instantie 1] . Na afloop van de crisisperiode van acht weken is [minderjarige] op 3 juli jl. overgeplaatst naar een gezinshuis. Hierdoor hebben er in relatief korte tijd drie wijzigingen in haar opvoedingsomgeving plaatsgevonden, hetgeen een behoorlijke impact heeft.
Uit de uitspraken die de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft gedaan over de vader en haar volharding in het weigeren van toestemming voor contact met de vader, blijkt dat de moeder nog altijd de vader ziet als de oorzaak van alle problemen en dat zij geen emotionele toestemming aan [minderjarige] kan geven voor onbelast contact met de vader. Ook heeft het hof vastgesteld dat de moeder alle problemen buiten zichzelf legt.
Het hof is van oordeel dat [minderjarige] op dit moment rust en stabiliteit nodig heeft en acht het van belang dat het perspectiefonderzoek door [instantie 2] wordt opgestart. Pas als dit onderzoek is afgerond kan beoordeeld worden wat de mogelijkheden zijn voor een eventuele terugplaatsing van [minderjarige] en wat daarvoor nodig is aan hulpverlening en ondersteuning, zowel voor [minderjarige] als voor de ouders. Gezien het feit dat het onderzoek door [instantie 2] in september wordt opgestart, is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing tot 15 oktober 2023 zeker nog nodig is.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de verzoeken van de moeder in hoger beroep worden afgewezen en dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant naam van 26 mei 2023;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.M.C. Dumoulin en is op 7 september 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.