ECLI:NL:GHSHE:2023:2847

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
200.328.003_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de vader in hoger beroep wegens ontbrekende processtukken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Limburg. De vader, verzoeker in hoger beroep, was niet-ontvankelijk verklaard omdat hij, ondanks herhaaldelijke verzoeken van het hof, niet alle benodigde processtukken uit de eerste aanleg had aangeleverd. De vader had op 6 juni 2023 een beroepschrift ingediend, maar dit was niet voorzien van een handtekening en de benodigde bijlagen ontbraken. Het hof had de advocaat van de vader herhaaldelijk verzocht om de ontbrekende stukken, maar deze waren niet tijdig ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 augustus 2023 werd de ontvankelijkheid van de vader besproken. De advocaat van de vader voerde aan dat de stukken door een stagiaire waren verzonden, maar het hof oordeelde dat het ontbreken van het inleidend verzoekschrift in strijd was met de goede procesorde. Het hof benadrukte dat het voor een inhoudelijke behandeling noodzakelijk is om alle relevante stukken te hebben. Aangezien de vader niet in staat was om de ontbrekende stukken te overleggen, werd hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek in hoger beroep. De beslissing werd op 24 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 7 september 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 24 augustus 2023
Zaaknummer : 200.328.003/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/314471 / JE RK 23-251
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. Windhorst,
tegen
Jeugdbescherming West regio Haaglanden,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).
Deze zaak gaat over
[minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen,
en
[de pleegmoeder] ,wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 14 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift, digitaal ingekomen ter griffie op 6 juni 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking geheel of ten dele te vernietigen en opnieuw rechtdoende te beslissen zoals het hof juist toeschijnt.
2.2.
Per e-mailbericht van 23 juni 2023 heeft de griffie de advocaat van de vader per ommegaande verzocht, teneinde de zaak verder in behandeling te kunnen nemen, het beroepschrift, met bijlagen, en het procesdossier in eerste aanleg in viervoud aan het hof te sturen.
2.3.
Op 27 juni 2023 heeft de griffie het beroepschrift van de advocaat van de vader per post ontvangen. Omdat dit beroepschrift niet was voorzien van een zogenoemde ‘natte handtekening’ is de advocaat van de vader op 3 juli 2023 per e-mail en per brief verzocht om uiterlijk 17 juli 2023 een ondertekend exemplaar van het beroepschrift, inclusief bijlagen, aan het hof te zenden. Daarnaast is de advocaat van de vader verzocht om eveneens uiterlijk 17 juli 2023 de volgende stukken aan het hof te zenden:
- V1-formulier;
- verzoekschrift in eerste aanleg (inclusief bijlage(n));
- brief met bijlage van de raad van 24 februari 2023;
- de beschikking van 14 april 2023 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht (de bestreden beschikking).
2.4.
Op 18 juli 2023 heeft de advocaat van de vader een ondertekend beroepschrift, met bijlagen, ingediend alsmede de bestreden beschikking, de brief van de raad van 24 februari 2023 en een inleidend verzoekschrift van 14 maart 2023 dat betrekking heeft op een verzoek vervanging gecertificeerde instelling ex artikel 1:259 BW.
2.5.
Op 4 augustus 2023 heeft de griffie de advocaat van de vader per brief en e-mail verzocht om uiterlijk 14 augustus 2023 het inleidend verzoekschrift van de GI van 10 februari 2023, met bijlagen, bij het hof in te dienen aangezien het verzoekschrift dat op 18 juli 2023 is ingediend geen betrekking heeft op de onderhavige procedure.
2.6.
Op 23 augustus 2023 heeft de GI een verweerschrift ingediend.
2.7.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Windhorst;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
- de moeder, bijgestaan door mr. Voragen.
2.7.1.
De raad en de pleegmoeder zijn met bericht van verhindering niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.8.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de e-mail d.d. 23 augustus 2023, met bijlagen, van de GI.

3.De feiten

3.1.
Uit de relatie van de ouders is - voor zover in hoger beroep relevant - [minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 7 juli 2015 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk bij de bestreden beschikking verlengd tot 20 april 2024.
3.3.
[minderjarige] woont sinds december 2015 op basis van een (deeltijd-)machtiging tot uithuisplaatsing bij de pleegmoeder (oma mz). Bij beschikking van 30 maart 2021 is een (voltijds-)machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg, zijnde oma (mz), verleend voor de duur van een jaar. Deze machtiging is nadien verlengd, laatstelijk tot 20 april 2023.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter, voor zover in hoger beroep relevant, een trajectmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een voorziening voor pleegzorg en aansluitend in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 20 april 2023 tot 20 april 2024.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De ontvankelijkheid

5.1.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling de ontvankelijkheid van de vader aan de orde gesteld nu de advocaat van de vader, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe van het hof, heeft nagelaten het inleidend verzoekschrift d.d. 10 februari 2023, met bijlagen, bij het hof in te dienen. Partijen en de moeder zijn tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid van de vader in het hoger beroep.
5.2.
De vader heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid – samengevat – het volgende aangevoerd. De advocaat-stagiaire die werkzaam is op het kantoor van de advocaat van de vader heeft naar aanleiding van de diverse verzoeken van het hof verschillende keren stukken naar het hof gestuurd en ook nog extra stukken opgevraagd bij de rechtbank. Een en ander is ook naar mr. Voragen gestuurd. Alle stukken waar de advocaat van de vader de beschikking over heeft zijn (aangetekend) naar het hof gestuurd. Het opsturen van de stukken heeft plaatsgevonden door een stagiaire van haar kantoor toen de advocaat van de vader met haar gezin op vakantie was in het buitenland. Het verbaast de advocaat van de vader dat haar nu pas tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de stukken niet compleet zijn. De advocaat van de vader had hierover graag eerder willen worden geïnformeerd. De advocaat van de vader meent dat de zaak ondanks het ontbreken van het inleidend verzoekschrift inhoudelijk kan worden behandeld. Het hof heeft de beschikking over het beroep- en verweerschrift en de aanwezigen kunnen het hof van informatie voorzien en beide ouders zijn aanwezig om vragen van het hof te beantwoorden.
5.3.
De GI heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid – samengevat – het volgende aangevoerd. Het inleidend verzoekschrift van 10 februari 2023 staat in het systeem van de GI en kan daaruit worden opgevraagd. Hier gaat echter enige tijd overheen waardoor de GI nu tijdens de mondelinge behandeling niet de beschikking heeft over dit verzoekschrift.
De GI twijfelt of de zaak ondanks het ontbreken van het inleidend verzoekschrift nu inhoudelijk kan worden behandeld. De huidige jeugdbeschermers zijn pas sinds enkele maanden bij de zaak betrokken. Het inleidend verzoekschrift bevat informatie van de voormalige jeugdbeschermer die een lange periode betrokken is geweest en geeft inzicht in het ‘vertrekpunt’ van deze zaak. Deze informatie is belangrijk aangezien de GI al ongeveer tien jaar betrokken is bij deze ouders en het gezin.
5.3.
Namens de moeder wordt ter mondelinge behandeling ten aanzien van de ontvankelijkheid – samengevat – het volgende aangevoerd. De moeder sluit zich aan bij het verzoek van de vader in hoger beroep. De moeder meent enerzijds dat het verzoek van de vader inhoudelijk kan worden behandeld nu de kern van het verzoek helder is en de moeder haar kant van het verhaal aan het hof kan vertellen. Anderzijds begrijpt (de advocaat van) de moeder dat het hof het inleidend verzoekschrift nodig heeft om de zaak goed te kunnen beoordelen. Mr. Voragen verklaart zelf ook niet te beschikken over het ontbrekende inleidend verzoekschrift.
5.4. Het hof oordeelt met betrekking tot de ontvankelijkheid van de vader als volgt.
5.4.1.
Het is voor het hof niet mogelijk om de zaak inhoudelijk te behandelen wanneer het inleidend verzoekschrift ontbreekt. Om een oordeel te kunnen geven is het immers voor alle belanghebbenden en het hof van belang om kennis te nemen van alle stukken, waaronder in elk geval het verzoek met de bijlagen waarop de rechtbank in eerste aanleg heeft beslist. Op grond van artikel 1.2.5. van het geldende Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven dienen alle stukken uit de eerste aanleg bij het beroepschrift te worden overgelegd. Dit is niet gebeurd. Ondanks de herhaaldelijke verzoeken van de zijde van het hof om dit verzuim te herstellen, is het inleidend verzoekschrift niet overgelegd. Het inleidend verzoekschrift had mogelijk nog op de mondelinge behandeling overgelegd kunnen worden, maar ook dat is niet gebeurd. Het niet overleggen van het verzoekschrift in eerste aanleg is dan ook in strijd met de goede procesorde.
Het hof ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak nog langer aan te houden nu vast is komen te staan dat de brieven die het hof aan de advocaat van de vader heeft gestuurd, waarin bij herhaling de benodigde stukken zijn opgevraagd, ook daadwerkelijk zijn ontvangen. De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat haar stagiaire alle stukken heeft opgestuurd waarover zij de beschikking heeft. De redenen die de advocaat van de vader heeft gegeven voor het tot op heden ontbreken van het inleidend verzoekschrift geven naar het oordeel van het hof geen blijk van een overmachtsituatie. Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat om tijdens afwezigheid haar vervanging goed te regelen en zich bij terugkomst op de hoogte te stellen van de correspondentie in lopende zaken tijdens haar afwezigheid. Nu een inhoudelijke behandeling niet mogelijk is zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek in hoger beroep.
5.4.2.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.M.C. Dumoulin en is op 24 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en op schrift gesteld op 7 september 2023.