ECLI:NL:GHSHE:2023:2845

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
200.324.130_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag van de moeder over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 september 2023 uitspraak gedaan over de wijziging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2018. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om het gezamenlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag, omdat de vader zich neergelegd heeft bij deze wijziging en de moeder het belang van stabiliteit voor het kind vooropstelt. De vader heeft aangegeven dat hij niet langer betrokken wil zijn bij de opvoeding van het kind, wat de moeder belemmert in haar gezagsuitoefening. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook geadviseerd om het gezamenlijk gezag te beëindigen, omdat de communicatie tussen de ouders problematisch is en het kind hierdoor in een onveilige situatie kan komen. Het hof heeft overwogen dat, gezien de omstandigheden, het in het belang van het kind is dat de moeder het eenhoofdig gezag krijgt. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Limburg vernietigd en bepaald dat het ouderlijk gezag vanaf heden aan de moeder alleen toekomt. Tevens is er aandacht besteed aan de noodzaak van statusvoorlichting voor het kind, aangezien hij nog niet op de hoogte is van het feit dat de vader zijn biologische vader is. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 september 2023
Zaaknummer: 200.324.130/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/297458 / FA RK 21-3870
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
.
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de vraag of het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] gewijzigd dient te worden in het eenhoofdig gezag van de moeder over [minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 december 2022, uitgesproken onder
voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 15 maart 2023, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daar grieven tegen zijn gericht en te bepalen dat de moeder voortaan belast zal worden met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] , kosten rechtens.
2.2.
Er zijn verder geen stukken ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de beschikking van 27 januari 2022 blijkt dat de echtscheiding tussen de ouders is uitgesproken bij beschikking van 15 mei 2019. De ouders waren uit elkaar voor de geboorte van:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in deze procedure van belang, de beschikking van 5 januari 2021 ten aanzien van de zorgregeling gewijzigd in die zin dat de zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader wordt beëindigd. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om met het eenhoofdig gezag belast te worden afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met de beslissing ten aanzien van het gezag niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder wil voortaan het eenhoofdig gezag over [minderjarige] kunnen uitoefenen. Zij wordt op dit moment belemmerd in de uitoefening van het gezag over hem. De vader heeft ervoor gekozen niet langer betrokken te zijn bij het leven van [minderjarige] en is hierdoor ook niet in staat om beslissingen te nemen die [minderjarige] betreffen. Uit het raadsrapport blijkt daarnaast dat de vader een (gezamenlijk) gesprek met de raad niet aankan en dat dit teveel spanning bij hem oproept. Ook geeft de vader aan bang te zijn voor een psychische terugval wanneer hij weer in contact moet komen met de moeder. De moeder vraagt zich af hoe het gezamenlijk gezag dan vormgegeven moet worden als er overlegd moet worden tussen de ouders. [minderjarige] loopt het risico klem en verloren te raken omdat de ouders niet kunnen communiceren.
3.6.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Hij legt zich neer bij het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten. De vader is tot deze voor hem moeilijke beslissing gekomen, omdat dit volgens hem het meest in het belang van [minderjarige] is. Tussen de moeder en de vader is er namelijk geen contact, en als dat er wel is dan escaleert het. De vader wil deze situatie niet langer voor [minderjarige] . De vader wil dat [minderjarige] de kans krijgt om stabiel op te kunnen groeien en hoopt dat er door de gezagswijziging rust voor zijn zoon zal komen. De vader wil wel graag dat [minderjarige] op korte termijn door de moeder geïnformeerd wordt dat de vader de biologische vader is van [minderjarige] .
3.7.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. De raad ziet dat beide ouders ieder hun eigen argumenten hebben waarom het in het belang van [minderjarige] is dat de moeder met het
eenhoofdig gezag over [minderjarige] wordt belast. Hoewel de raad voor [minderjarige] liever had gezien
dat de ouders samen uitoefening aan het gezag zouden kunnen geven, adviseert de raad in dit
geval het gezamenlijk gezag te beëindigen. De vader heeft heel duidelijk aangegeven zich neer te leggen bij het verzoek van de moeder. De raad benadrukt het van heel groot belang te vinden dat [minderjarige] op korte termijn statusvoorlichting krijgt. [minderjarige] weet niet dat de vader zijn biologische vader is en die situatie moet zo snel mogelijk veranderen. De statusvoorlichting had al veel eerder gekund en ook gemoeten.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) blijven de ouders die gezamenlijk het gezag hebben na ontbinding van het huwelijk dit gezag gezamenlijk uitoefenen. Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.
3.8.3.
Anders dan de rechtbank is het hof, onder de huidige omstandigheden, van oordeel dat wijziging van het gezamenlijk gezag in het eenhoofdig gezag van de moeder over [minderjarige] in zijn belang noodzakelijk is. Het hof heeft daarbij overwogen dat de vader heel uitdrukkelijk heeft aangegeven zich neer te willen leggen bij het verzoek van de moeder in de hoop dat er daardoor rust ontstaat in de huidige situatie. Tussen de moeder en de vader is er geen contact, en als dat er wel is dan escaleert het. De vader vindt dit niet in het belang van [minderjarige] ; hij wil dat [minderjarige] rustig en stabiel kan opgroeien. Hij zou weliswaar niets liever willen dan contact met zijn zoon, maar omdat de moeder dit consequent frustreert zal dit [minderjarige] alleen maar spanningen opleveren. Het hof begrijpt de stelling van de vader zo dat hij dit alles erg betreurt, maar dat hij in het belang van [minderjarige] deze beslissing heeft genomen. Verder is van belang dat de vader heeft aangegeven dat hijzelf, en ook zijn (samengestelde) gezin met twee kinderen en zijn huidige partner, lijden onder de huidige situatie en dat het belangrijk is dat dit stopt. De vader heeft uitdrukkelijk aangegeven dat zijn deur voor [minderjarige] altijd open blijft staan. Het hof heeft bij het oordeel betrokken dat ook de raad het hof heeft geadviseerd de moeder met het eenhoofdig gezag te belasten.
Gelet op het voorgaande zal het hof het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigen en de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] belasten. Het hof merkt hierbij op dat de moeder expliciet heeft aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat de school van [minderjarige] de vader blijft informeren over de voortgang van [minderjarige] op school na beëindiging van het gezamenlijk gezag.
3.8.4.
Het hof overweegt tenslotte nog dat [minderjarige] , die inmiddels vijf jaar oud is, tot op
heden door de moeder niet is ingelicht over het feit dat de vader zijn biologische vader is.
Het hof benadrukt dat de raad heeft geadviseerd de statusvoorlichting zo snel mogelijk te laten plaatsvinden. Hoewel de moeder aanvankelijk tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij [minderjarige] statusvoorlichting wilde geven als hij zes jaar oud zou worden, heeft zij nadien toegezegd zo nodig onder professionele begeleiding [minderjarige] op korte termijn statusvoorlichting te geven. De moeder heeft eveneens toegezegd de vader over het verloop hiervan te informeren. Daarbij is eveneens van belang dat [minderjarige] wordt geïnformeerd over het feit dat hij een halfbroertje heeft. Het hof gaat er vanuit dat de moeder haar toezegging gestand doet.
3.8.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek van de moeder zal worden toegewezen. Het hof zal het gezamenlijk gezag beëindigen en de moeder met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] belasten.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen met elkaar getrouwd zijn geweest en gelet op de aard van de procedure.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats]
vanaf heden aan de moeder alleen toekomt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en K.A. Boshouwers en is op 7 september 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.