ECLI:NL:GHSHE:2023:2842

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
20-000896-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van diefstal door twee of meer verenigde personen met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal feiten, maar het hof heeft de verdachte nu veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf is verkregen door middel van braak. De zaak betreft diefstal van goederen, waaronder een Sonos wifi speaker en een elektrische fiets (Cortina U4). De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof heeft de bewijsvoering van de politieambtenaren, die de verdachte op camerabeelden hebben herkend, als betrouwbaar beoordeeld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, met aftrek van voorarrest, en heeft een betonschaar verbeurd verklaard. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000896-22
Uitspraak : 28 juni 2023
TEGENSPRAAK (ex. artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 21 april 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-094395-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde, heeft de politierechter het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’en
‘diefstal, door twee of meer verenigde personen’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de politierechter een beslissing genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Blijkens de akte intrekken hoger beroep heeft de officier van justitie het hoger beroep op 24 januari 2023 ingetrokken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen. Met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de betonschaar verbeurdverklaard wordt en de teruggave van de fiets (Cortina U4) wordt gelast aan de degene die redelijkerwijs als rechthebbende is aan te merken.
Namens de verdachte is ten aanzien van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde primair vrijspraak bepleit en subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ontvankelijkheid in hoger beroep
Blijkens de akte instellen hoger beroep d.d. 21 april 2022 is het hoger beroep namens de verdachte onbeperkt ingesteld. De politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft de verdachte vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde.
Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 2 april 2022 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een Sonos wifi sound speaker, en/of
- Carflex logo's op een bakfiets, en/of
- tien, althans een of meerdere, pakken koffie, en/of
- een Apple iPhone 6, en/of
- een geldkistje met daarin 10 euro,
goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2.
hij, op of omstreeks 13 april 2022 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een elektrische fiets (Cortina U4), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij, op 2 april 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen,
- een Sonos wifi sound speaker, en
- een bakfiets, en
- tien pakken koffie, en
- een Apple iPhone 6, en
- een geldkistje met daarin 10 euro,
goederen, die geheel of ten dele aan [bedrijf 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader, toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
hij, op 13 april 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, een elektrische fiets (Cortina U4), die aan [bedrijf 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit. Daartoe is – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte de inbraak bij [bedrijf 1] op 2 april 2022 en het wegnemen van de fiets op 13 april 2022 heeft gepleegd, omdat er onvoldoende bewijs is dat de persoon die te zien is op de camerabeelden van [bedrijf 1] en de camerabeelden van de diefstal van de fiets de verdachte betreft. Daartoe is aangevoerd dat op deze camerabeelden geen belangrijke persoonskenmerken van de verdachte zijn herkend.
Het hof overweegt allereerst dat het niet gaat om de vraag of het hof zelf de verdachte op de beelden of stills herkent, maar dat het vooral aankomt op het beantwoorden van de vraag of de positieve herkenningen van de verdachte door de opsporingsambtenaren voldoende betrouwbaar zijn te achten om voor het bewijs te worden gebruikt. Het hof heeft immers, anders dan de opsporingsambtenaren die de verdachte hebben herkend, de verdachte niet in persoon gezien.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. Factoren zoals intensiteit en frequentie van eerdere contacten met de verdachte, de vraag hoe recent die contacten zijn geweest, de vraag of bewegende beelden dan wel foto’s (stills) zijn bekeken, de kwaliteit van de beelden en wat daarop van de verdachte is te zien en de wijze waarop de herkenning tot stand is gekomen (in onderling overleg of onafhankelijk van elkaar en met of zonder voorinformatie) zijn in dit verband van belang.
Herkenning van een persoon op beeld vindt plaats op basis van een in het geheugen opgeslagen beeld en niet slechts op basis van een gezicht, maar ook op grond van andere kenmerken zoals haardracht, lengte, postuur, houding, kleding en accessoires en – wanneer het bewegend beeld betreft – de manier van bewegen. Aldus spelen verschillende elementen daarbij een rol, waarbij steeds sprake is van een ‘holistisch’ proces, dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen en niet altijd onder woorden is te brengen. Dat moeilijk te rationaliseren holistische karakter maakt ook dat het enkele feit dat de kwaliteit van de camerabeelden te wensen overlaat of dat de verdachte daar maar ten dele op valt te zien, niet hoeft te betekenen dat de herkenning onbetrouwbaar is. Een van de factoren die de betrouwbaarheid van een herkenning positief kunnen beïnvloeden, is de mate van bekendheid met de waargenomen persoon. Hoe meer men van de betrokken persoon een beeld heeft/hoe beter men de betrokken persoon kent, des te minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Wie iemand goed kent, heeft immers maar weinig nodig om hem of haar te herkennen. Het is niet zo dat een opsporingsambtenaar beter in staat is om personen te herkennen dan een rechter, het is wel zo dat een opsporingsambtenaar die de verdachte goed kent, een completer herinneringsbeeld heeft van de verdachte dan de rechter die de verdachte niet of alleen op de terechtzitting heeft gezien.
Het hof overweegt met dat vertrekpunt als volgt.
Inbraak bij [bedrijf 1]
Op basis van de camerabeelden en de fotobestanden van de inbraak bij [bedrijf 1] hebben [verbalisant 1] , in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2022, opgenomen op p. 48 in het eindproces-verbaal, en [verbalisant 2] , in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2022, opgenomen op p. 55 in het eindproces-verbaal, de verdachte als de persoon op de camerabeelden en fotobestanden herkend. [verbalisant 1] relateert dat hij de man op de camerabeelden van de inbraak, die was gepleegd op 2 april 2022, tussen 05.21 uur en 05.30 uur bij de zorgcampus, [adres 2] , meteen en zonder twijfel herkende als de verdachte. Hij herkende de verdachte aan zijn gezicht, postuur, loopje en kleding. Daarnaast heeft hij de verdachte op 13 april 2022 aangehouden en overgebracht naar het cellencomplex.
[verbalisant 2] relateert dat hij de verdachte direct en zonder twijfel op de camerabeelden herkende. Volgens [verbalisant 2] is de verdachte de persoon op de beelden die uiteindelijk de bakfiets meeneemt en de persoon met een hoofddeksel op en een zwarte broek aan. Hij herkende de verdachte aan zijn gezicht, postuur en houding. Daarnaast kent [verbalisant 2] de verdachte zeer goed en heeft hij de verdachte in de afgelopen weken meermaals gezien.
Conclusie ten aanzien van de inbraak bij [bedrijf 1]
Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de ter zake opgemaakte en tot het bewijs gebezigde processen-verbaal van bevindingen met de herkenning van de verdachte door de politieambtenaren. De camerabeelden van de inbraak bij [bedrijf 1] en de daarvan gemaakte fotobestanden zijn van goede kwaliteit en de daarop afgebeelde personen zijn duidelijk waarneembaar. De verdachte wordt op die beelden niet enkel herkend aan zijn kleding, maar ook aan zijn gezicht, postuur, houding en loopje. Daarnaast kent [verbalisant 2] de verdachte zeer goed en heeft hij de verdachte in de afgelopen weken meermaals gezien, waardoor hij de persoonskenmerken van de verdachte goed heeft kunnen waarnemen en heeft kunnen vergelijken met de kenmerken van de persoon op de camerabeelden en fotobestanden van [bedrijf 1]
Alle omstandigheden tezamen heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door de verbalisanten gedane herkenning van de verdachte.
Het verweer wordt verworpen.
Diefstal van de Cortina U4 fiets
[verbalisant 1] relateert in zijn proces-verbaal van bevindingen
(proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2022, opgenomen op p. 75 in het eindproces-verbaal)dat hij op woensdag 13 april 2022 omstreeks 10:40 uur de verdachte heeft staandegehouden en dat de verdachte op dat moment fietste op een fiets van merk Cortina, type U4, kleur groen, met een rietenmandje voorop en met framenummer CO0001025919. Toen na raadpleging bleek dat de fiets afgelopen nacht was gestolen, werd de verdachte aangehouden.
Het hof stelt mede aan de hand van het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2]
(proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 april 2022, opgenomen op p. 92 van het eindproces-verbaal)en de aangifte van [bedrijf 2]
(proces-verbaal van aangifte met bijlage goederen d.d. 13 april 2022, opgenomen op p. 93 e.v. van het eindproces-verbaal)vast dat dit de onder aangever weggenomen fiets betreft. De aangever heeft de onder de verdachte aangetroffen fiets ook herkend als zijn eigendom
(proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] , opgenomen op p. 106 van het eindproces-verbaal).
[verbalisant 4] heeft de camerabeelden van de diefstal van de fiets bij de woning aan [adres 3] , gepleegd op 13 april 2022, bekeken en een beschrijving gegeven van de twee mannen. Een van hen is een kale man die – onder meer – een donkere jas tot net boven de knie met capuchon en handschoenen droeg
(proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2022, opgenomen op p. 104 in het eindproces-verbaal). [verbalisant 1] herkent bij het bekijken van de beelden meteen en zonder enige twijfel de man met voornoemd signalement als zijnde de verdachte
(proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2022, opgenomen op p. 110 in het eindproces-verbaal).
[verbalisant 5] relateert
(proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2022, opgenomen op p. 111 in het eindproces-verbaal)dat hij op de camerabeelden van de flat waarin de verdachte woonachtig is, op 13 april 2022 omstreeks 05:13 uur, twee mannen ziet waarbij de kale man – met tatoeage in de nek, gekleed in onder meer een lange zwarte jas tot net boven de knie met capuchon, blauwe spijkerbroek en donkere schoenen – een groene elektrische vrouwenfiets met aan de voorzijde een rietenmand bij zich heeft. Voornoemde man wordt door [verbalisant 1]
(het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2022, opgenomen op p. 116 in het eindproces-verbaal)meteen en zonder enige twijfel herkend als de verdachte. [verbalisant 1] herkent de verdachte aan zijn gezicht en kleding. Tevens heeft [verbalisant 1] de verdachte op 13 april 2022 aangehouden. [verbalisant 1] herkent op deze beelden ook de fiets die verdachte bij zich heeft als de fiets waarop hij fietste toen hij door hem, [verbalisant 1] , werd staandegehouden en aangehouden.
Conclusie ten aanzien van de diefstal van de Cortina U4 fiets
Het hof heeft, gelet op de specifieke beschrijving van kenmerken, geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de ter zake opgemaakte en tot het bewijs gebezigde processen-verbaal van bevindingen met de herkenningen van de verdachte door [verbalisant 1] . De beelden zijn van goede kwaliteit, de daarop afgebeelde personen zijn duidelijk waarneembaar en de verdachte wordt door de verbalisant aan zijn gezicht en kleding herkend. Bovendien verlaat de verdachte op 13 april 2022, omstreeks 02:16 uur, de flat waar hij woonachtig is. De groene Cortina U4 fiets met rieten mand (gezien de camerabeelden van de woning aan [adres 3] ) is op 13 april 2022, omstreeks 3:37 uur, uit de voortuin weggenomen en de verdachte komt op 13 april 2022, omstreeks 5:13 uur, met een groene elektrische vrouwenfiets met aan de voorzijde een rieten mand terug in de portiek van zijn flat. Hieruit volgt dat er een kort tijdsbestek zit tussen het wegnemen van de fiets en het door de verdachte terugkeren in de portiek van de flat waar hij woonachtig is met een soortgelijke fiets als die uit de voortuin van de woning aan de [adres 3] is weggenomen. Dat het om dezelfde fiets gaat als waarvan de aangever aangifte van diefstal heeft gedaan, lijdt redelijkerwijs geen twijfel, in aanmerking genomen dat korte tijd later is vastgesteld dat de verdachte daadwerkelijk in het bezit is van de gestolen fiets van aangever. De verdachte komt niet met een aannemelijke en verifieerbare verklaring over hoe hij in het bezit is gekomen van deze fiets. De verklaring van de verdachte bij staandehouding dat hij de fiets had geleend van ene Huib is daartoe onvoldoende. Daarnaast is de verdachte zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet ter terechtzitting verschenen om nadere uitleg te verschaffen.
Nu de verdachte op de camerabeelden van [adres 3] door een van de verbalisanten is herkend, hij niet met aannemelijke, de redengevendheid van de belastende feiten en omstandigheden ontzenuwende verklaring komt over hoe hij in het bezit is gekomen van deze fiets, het korte tijdsbestek tussen de diefstal van de fiets en het bezit van die fiets bij de verdachte, is het hof van oordeel dat redelijkerwijs geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat het de verdachte is geweest die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de fiets.
Dit verweer wordt eveneens verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal door twee of meer verenigde personen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft, in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt van een of beide feiten, het hof verzocht – gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – de straf te matigen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een inbraak bij [bedrijf 1] en een diefstal van een fiets uit de voortuin bij de woning aan [adres 3] . Door te handelen zoals bewezen is verklaard, heeft de verdachte het eigendomsrecht van de slachtoffers geschonden. Dergelijk handelen veroorzaakt niet alleen materiële schade, maar zorgt eveneens voor overlast en ergernis. De verdachte heeft bij het plegen van de feiten kennelijk gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de slachtoffers.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 april 2023, waaruit blijkt dat hij eerder (meermalen) onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Namens de verdachte is in dat kader naar voren gebracht dat hij momenteel een eigen woning heeft en een uitkering ontvangt.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende is het hof, met de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 weken met aftrek van het voorarrest, passend is.
Beslag
Verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een betonschaar, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder feit 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Uit de stukken begrijpt het hof dat de inbeslaggenomen fiets, Cortina U4, goednummer G2449971, aan de rechthebbende is teruggegeven. Het hof zal daarom ten aanzien van deze fiets geen beslissing nemen.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]
De benadeelde partij [bedrijf 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 531,35, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 360,00, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [bedrijf 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 332,35. Dat bedrag heeft betrekking op de weggenomen (10) zakken koffie, iPhone 6 en de tuin gasbrander. Er is aldus sprake van een rechtstreeks verband tussen de handelwijze van de verdachte en de ontstane materiële schade.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof te worden afgewezen, aangezien niet voldoende is gebleken dat de Sonos box toebehoorde aan [bedrijf 1] en hierdoor onvoldoende kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij door het wegnemen van deze Sonos box, daadwerkelijk schade heeft geleden.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 332,35.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [bedrijf 1] is toegebracht tot een bedrag van € 332,35. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2]
De benadeelde partij [bedrijf 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 136,45, bestaande uit materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [bedrijf 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 136,45. Dat bedrag heeft betrekking op de reparatie van het slot van de Cortina U4 fiets (Cortinaslot/cilinder, arbeidskosten en AXA insteekslot). Er is aldus sprake van een rechtstreeks verband tussen de handelwijze van de verdachte en de ontstane materiële schade.
Het toe te wijzen bedrag aan materiële schade zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke vanaf 13 april 2022, zijnde de datum waarop de schade is toegebracht en ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [bedrijf 2] is toegebracht tot een bedrag van € 136,45. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Betonschaar (Omschrijving: G2450153, Oranje).

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 332,35 (driehonderdtweeëndertig euro en vijfendertig cent) ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2022 tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 332,35 (driehonderdtweeëndertig euro en vijfendertig cent)als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 april 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 6 (zes) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 136,45 (honderdzesendertig euro en vijfenveertig cent) ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2022 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 136,45 (honderdzesendertig euro en vijfenveertig cent)als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2022 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 2 (twee) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.C. Bosch en mr. B.F.M. Klappe, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 28 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.