Parketnummer : 20-001161-22
Uitspraak : 9 augustus 2023
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 mei 2022, in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken onder parketnummers 03-315334-20 en 03-195697-21, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2004,
wonende te [adres 1] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
- het onder parketnummer 03-315334-20 primair tenlastegelegde ‘medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is’ en
- het onder parketnummer 03-195697-21 tenlastegelegde ‘opzettelijk mondeling, zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid en geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet dat die verklaring zal worden afgelegd’
veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk gedeelte van de straf zijn algemene voorwaarden en een bijzondere voorwaarde verbonden. Deze bijzondere voorwaarde houdt in dat de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van en afspraken met de jeugdreclassering. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie. Deze taakstraf bestaat uit de leerstraf Tools4U Verlengd. Tevens is de opheffing gelast van het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] is hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 2020 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht. Ter zake van de overige gevorderde immateriële schade is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De gevorderde materiële schade is afgewezen.
De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] zijn elk hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van telkens € 500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 2020 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht. Voor het overige zijn deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met aanvulling van de gronden waarop het vonnis berust en met uitzondering van de op te leggen straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is gevorderd dat het hof aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, zal opleggen, bestaande uit de leerstraf Tools4U Verlengd.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 03-315334-20:
primairhij op of omstreeks 15 november 2020 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/bij een woning aan [adres 2] door een zogenaamde molotovcocktail, in elk geval een fles gevuld met een brandbare vloeistof en/of een doek aan te steken, althans in aanraking te brengen met open vuur, en/of (vervolgens) die brandende molotovcocktail, althans brandende fles, tegen (het raam van) de woning aan [adres 2] te gooien, ten gevolge waarvan het houten raamkozijn en/of het raam geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of aangrenzende woningen en/of de in voornoemde woningen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die zich in voornoemde woningen bevonden, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
subsidiairhij op of omstreeks 15 november 2020 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een woning aan [adres 2] , met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, een zogenaamde molotovcocktail, in elk geval een fles gevuld met een brandbare vloeistof en/of een doek heeft aangestoken, althans in aanraking heeft gebracht met open vuur, en/of (vervolgens) die brandende molotovcocktail, althans brandende fles, tegen (het raam van) de woning aan [adres 2] heeft gegooid, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of aangrenzende woningen en/of de in voornoemde woningen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die zich in voornoemde woningen bevonden, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak met parketnummer 03-195697-21:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021 in de gemeente Heerlen, althans in Nederland, opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift en/of afbeelding zich jegens [medeverdachte 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, door aan die [medeverdachte 1] mede te delen dat hij, verdachte, hem als getuige had opgegeven en/of die [medeverdachte 1] te instrueren en/of vragen om bij de rechter-commissaris te vertellen dat:
- zij op 15 november 2020 samen waren en/of
- hij, verdachte, om benzine had gevraagd aan een maat van hem en/of
- zij die avond bij de oom van verdachte waren,
althans woorden van soortgelijke aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 03-195697-21 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 03-315334-20:primairhij op 15 november 2020 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht aan/bij een woning aan [adres 2] door een zogenaamde molotovcocktail, aan te steken en die brandende molotovcocktail tegen het raam van de woning aan [adres 2] te gooien, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en aangrenzende woningen en de in voornoemde woningen aanwezige goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die zich in voornoemde woningen bevonden te duchten was.
Zaak met parketnummer 03-195697-21:
hij in de periode van 1 april 2021 tot en met 30 juni 2021 in Nederland, opzettelijk mondeling zich jegens [medeverdachte 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist dat die verklaring zou worden afgelegd, door aan die [medeverdachte 1] mede te delen dat hij, verdachte, hem als getuige had opgegeven en die [medeverdachte 1] te instrueren en/of vragen om bij de rechter-commissaris te vertellen dat:
- zij op 15 november 2020 samen waren en
- hij, verdachte, om benzine had gevraagd aan een maat van hem en
- zij die avond bij de oom van verdachte waren,
althans woorden van soortgelijke aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Voor de leesbaarheid worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen, die redengevend zijn voor de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 03-195697-21 tenlastegelegde, opgenomen in een aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage (op pagina’s 23 tot en met 40).
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de onder parketnummer 03-315334-20 tenlastegelegde (poging tot) brandstichting in vereniging
A.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de onder parketnummer 03-315334-20 tenlastegelegde (poging tot) brandstichting in vereniging. Daartoe is in de kern het volgende aangevoerd.
A.1 Alternatief scenario
De raadsman heeft een alternatief scenario naar voren gebracht, inhoudende dat de verdachte op straat liep in het kader van zijn hasjhandel. Hij werd hiervoor telkens gebeld en liep dan van locatie naar locatie om zijn hasj aan de man te brengen. Hij is toen [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) tegengekomen, die samen met een vriend was. Nu dit geschetste scenario niet wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en in strijd is met een bewezenverklaring, dient de verdachte te worden vrijgesproken. Daarbij is bepleit dat het hof de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen met betrekking tot het tenlastegelegde niet voor het bewijs bezigt, omdat [medeverdachte 2] op wezenlijke punten niet de waarheid heeft verklaard. Bovendien weerspreken de verklaringen van [medeverdachte 2] de door de verdachte afgelegde verklaringen niet, aldus de raadsman.
A2. Geen sprake van medeplegen
Indien het hof oordeelt dat de verdachte wel betrokken is geweest bij de brandstichting, heeft de raadsman bepleit dat geen sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Het postuur van de verdachte sluit niet aan bij het postuur van de personen die op de camerabeelden van de brandstichting te zien zijn. Voorts kan de verdachte niet worden aangemerkt als ‘gooier’ van de molotovcocktail, nu de verdachte linkshandig is en de molotovcocktail met de rechterhand werd gegooid. Hoewel de verdachte aan een derde om benzine heeft gevraagd, biedt dit geen aanknopingspunt voor enige betrokkenheid bij de molotovcocktail waarmee de brand is gesticht, nu daarin geen benzine is aangetroffen. De enkele aanwezigheid van de verdachte op of nabij de plaats delict op het moment van de brandstichting is onvoldoende en van een gezamenlijk plan is niet gebleken. De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat transcripties van de telefoongesprekken ontbreken in het dossier.
B.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage, stelt het hof allereerst de navolgende feiten en omstandigheden vast. Bij de beoordeling van de onder A weergegeven verweren van de verdediging zal het hof van die feiten en omstandigheden uitgaan:
Op zondag 15 november 2020 omstreeks 22.15 uur is een molotovcocktail tegen de voorzijde van de woning van aangeefster en haar gezin aangegooid. Op dat moment lagen beide dochters van aangeefster te slapen op de eerste verdieping aan de voorzijde van de woning. Aangeefster zat op dat moment met haar man en zoon op de bank in de woonkamer.
Uit onderzoek bleek dat er camera's aan de voorzijde van de woning [adres 3] waren. Op die beelden is te zien dat er twee personen komen aangelopen. Eén persoon blijft staan met een telefoon in zijn rechterhand en vermoedelijk filmt hij de persoon die een brandend voorwerp in zijn hand vasthoudt en deze richting de woning van de [adres 2] gooit. Nadat de tweede persoon het brandende voorwerp gooit, rent de persoon die het voorval filmt weg naar rechts en de persoon die het brandend voorwerp gooit naar links. Op Snapchat circuleert vervolgens een filmpje waarop te zien is dat een persoon wordt gefilmd die een brandend voorwerp tegen de woning aangooit met daaraan toegevoegd de tekst “ [benadeelde 4] en [benadeelde 3] houde van praten toch. Molo in je huis bij je kk moeder.” Twee uur na het gooien van de molotovcocktail, zo verklaart getuige [benadeelde 3] , post de accountnaam [medeverdachte 2] op zijn Snapchat verhaallijn: “Shit doet me niks. Aftrap is gebeurd. Eens kijken wie dit potje gaat winnen.”
Blijkens het sporenonderzoek aan de flessenhals van de fles Smirnoff Ice, die gebruikt werd als molotovcocktail, zijn in het monster vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van een aardoliedestillaat; de aangetoonde combinatie van deze stoffen wijst op een product van subklasse terpentine. Daarnaast zijn in het monster ethanol en andere vluchtige zuurstofhoudende vluchtige stoffen aangetoond, afkomstig van een alcoholhoudend product.
Van de verdachte en van [medeverdachte 2] bekende gegevens
De verdachte maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De bijnaam van de verdachte is [verdachte] . [medeverdachte 2] maakt gebruik van telefoonnummer [telefoonnummer 2] . [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de enige gebruiker is van dat telefoonnummer. Het Snapchataccount van [medeverdachte 2] is [medeverdachte 2] .
Telecomgegevens van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] (de verdachte) en [telefoonnummer 2] ( [medeverdachte 2] ) op 15 november 2020:
[medeverdachte 3] heeft op 15 november 2020 om 20.27 uur een bericht ontvangen van [verdachte] met de tekst: “Kan je miss benzine snel fixen en brengen? Richting Heerlen.”
Tijdstip
Locatie zendmast
19.57.29 uur
[locatie 1]
20.19.09 uur
[locatie 1]
20.36.39 uur
[locatie 1]
21.10.12 uur
[locatie 2]
22.19.17 uur
[locatie 2]
22.19.23 uur
[locatie 2]
22.20.34 uur
[locatie 2]
Tijdstip
Locatie zendmast
19.57.29 uur
[locatie 3]
20.19.09 uur
[locatie 3]
20.21.30 uur
[locatie 4]
20.35.25 uur
[locatie 5]
20.36.39 uur
[locatie 5]
20.37.51 uur
[locatie 6]
20.41.33 uur
[locatie 6]
20.43.06 uur
[locatie 7]
22.19.12 uur
[locatie 2]
22.19.23 uur
[locatie 2]
22.20.34 uur
[locatie 2]
23.31.52 uur
[locatie 8]
In de telefoon van de verdachte zijn GPS-gegevens aangetroffen waaruit blijkt dat op 15 november 2020 tussen 22.12.40 uur en 22.17.40 uur de locatie is aangeven met de coördinaten ( [coördinaten 1] ). Dit betreft de [locatie 9] , hemelsbreed 20 meter van de plaats delict. Ten aanzien van dit GPS-coördinaat is door digitale rechercheurs van de politie gesteld dat deze accuraat is. Er kan rekening gehouden worden met een (via Google-Maps geschatte) foutmarge tussen de 0 en 20 meter. Tussen 15 november 2020 22.52.43 uur en 16 november 2020 09.07.43 uur betreft dit de locatie met de coördinaten ( [coördinaten 2] ): [adres 1] ; het woonadres van de verdachte.
Telefonische gesprekken:
15 november 2020 19.57.29 uur: verdachte belt [medeverdachte 2] (60 tellen)
15 november 2020 20.19.09 uur: verdachte belt [medeverdachte 2] (139 tellen)
15 november 2020 20.36.39 uur: [medeverdachte 2] belt verdachte (53 tellen)
15 november 2020 22.19.17 uur: verdachte belt [medeverdachte 2] (70 tellen)
15 november 2020 22.19.23 uur: [medeverdachte 2] belt verdachte (70 tellen)
C.
Het hof overweegt als volgt.
C1. De brandstichting
Het hof komt op basis van de bewijsmiddelen tot de conclusie dat op 15 november 2020 in de gemeente Heerlen rond 22.15 uur, door de twee personen die op de camerabeelden te zien zijn, opzettelijk brand is gesticht aan een woning aan de [adres 2] door een molotovcocktail tegen die woning te gooien. Aangeefster zag toen zij uit het raam keek een vlammenzee en uit het onderzoek door de politie volgt dat de bovenzijde van het kozijn van het raam ten gevolge van de brand bruin was geblakerd. Uit de beschrijving van de camerabeelden volgt dat te zien is dat één van de daders heeft gefilmd, terwijl de andere dader de molotovcocktail richting de woning gooit, waarmee het opzet op de brandstichting kan worden bewezen.
Door de brand is niet enkel gemeen gevaar ontstaan voor de woning, de aangrenzende woning en de zich in de woningen bevindende goederen, maar is ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar te duchten geweest voor de in de woningen verblijvende personen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de ontploffing teweeg is gebracht voor het woonkamerraam. Drie van de bewoners van de woning bevonden zich in de woonkamer, vlak achter het raam waar de molotovcocktail terecht is gekomen, terwijl de twee jongste kinderen aan de voorzijde van de woning op de bovenverdieping lagen te slapen. Het voorgaande brengt met zich mee dat naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat de brand en de rook die de brand met zich meebrengt, gevaar zou opleveren voor de personen die zich in de woningen bevonden.
C2. Betrokkenheid van de verdachte
Het hof dient vervolgens te beoordelen of wettig en overtuigend bewezen kan worden of het de verdachte is geweest die bij de brandstichting betrokken is geweest.
C.2.1 Aanleiding/motief voor de brandstichting
Als [medeverdachte 2] wordt gevraagd naar de brandstichting, verklaart hij dat het om een kleine ruzie ging en dat die veel te groot is geworden. Het hof leidt hieruit met de rechtbank af dat de brandstichting in verband staat met de ruzie waarover [medeverdachte 2] heeft verklaard. Dit wordt door [medeverdachte 2] ook bevestigd in zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris op 25 mei 2023. Ongeveer 2 maanden voor het voorval is de verdachte met onder andere [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] bij [benadeelde 4] , woonachtig op [adres 2] , aan de deur geweest om een eerder gestolen tasje van [betrokkene 1] terug te halen. [benadeelde 3] is enkele dagen voor de brandstichting bij de Jumbo in Heerlen bedreigd door [medeverdachte 2] in verband met de ruzie over het tasje. De verdachte heeft met betrekking tot [benadeelde 4] en [benadeelde 3] ook verklaard dat hij ruzie met hen had. Op Snapchat circuleert vervolgens een filmpje waarop te zien is dat een persoon wordt gefilmd die een brandend voorwerp tegen de woning aangooit met de tekst “ [benadeelde 4] en [benadeelde 3] houde van praten toch. Molo in je huis bij je kk moeder". Twee uur na het gooien van de molotovcocktail post [medeverdachte 2] op zijn Snapchat verhaallijn: ‘Shit doet me niks. Aftrap is gebeurd. Eens kijken wie dit potje gaat winnen.’
Dat de verdachte bij de politie op 13 december 2020 verklaart dat hij [medeverdachte 2] niet kent, dat hij de Snapchatgebruiker [medeverdachte 2] hem niet bekend is en dat het telefoonnummer dat bij [medeverdachte 2] in gebruik is hem niets zegt, merkt het hof aan als kennelijk leugenachtige verklaring, die is afgelegd om de waarheid te bemantelen. Bij zijn verhoor als getuige op 24 november 2020 noemde de verdachte [medeverdachte 2] nog zijn vriend. Ook ter terechtzitting in eerste aanleg op 3 mei 2022 verklaarde hij dat hij [medeverdachte 2] wel kende. [medeverdachte 2] verklaarde daarover bij de raadsheer-commissaris dat de verdachte in die tijd een goede vriend van hem was en dat zij bijna iedere dag samen waren in die tijd. Dit alles duidt er naar het oordeel van het hof op dat de verdachte bij zijn verhoor op 13 december 2020 de goede vriendschappelijke band die hij met [medeverdachte 2] had, welke hem zou kunnen linken aan [medeverdachte 2] , die destijds was aangemerkt als medeverdachte in deze zaak, heeft willen ontkennen. Het hof zal de door de verdachte op 13 december 2020 afgelegde verklaring dan ook als zodanig voor het bewijs bezigen.
De verdachte was op grond van het voorgaande aldus in ieder geval met [medeverdachte 2] betrokken bij de ruzie die de aanleiding heeft gevormd voor de brandstichting.
C.2.2. Historische telefoongegevens
Op 15 november 2020 om 20.27 uur stuurt de verdachte een bericht naar [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) met de vraag om snel benzine te fixen en richting Heerlen te brengen. Nog geen 10 minuten na dit verzoek belt [medeverdachte 2] de verdachte. De conclusie dat de verdachte op dat moment op de plaats delict aanwezig is geweest en als medepleger heeft gehandeld, vindt steun in de mastgegevens, waaruit volgt dat het telefoonnummer dat blijkens de bewijsmiddelen bij de verdachte in gebruik is, op 15 november 2020 verbinding heeft gemaakt met een telefoonmast nabij de [locatie 9] . Vanaf 21.10.12 uur tot in ieder geval 22.20.34 uur bevindt de verdachte zich onder de zendmast van de [locatie 7] . De verdachte heeft ook niet ontkend daar op die avond in de buurt te zijn geweest. [medeverdachte 2] bevindt zich van 20.43.06 uur tot in ieder geval 22.20.34 uur eveneens onder diezelfde zendmast in Heerlen. Volgens de GPS-coördinaten van de telefoon van de verdachte is hij bovendien tussen 22.12.40 uur en 22.17.40 uur in de straat van de plaats delict (rekening houdend met een foutmarge van 0 tot 20 meter). Op de camerabeelden is te zien dat beide daders na het gooien van de molotovcocktail ieder een andere kant op rennen. Iets meer dan 4 minuten na de brandstichting bellen de verdachte en [medeverdachte 2] elkaar opnieuw tweemaal.
C.2.3 Verklaringen van de verdachte
Van de verdachte mag worden verwacht dat hij, bij confrontatie met de onder C.2.2 genoemde historische telefoongegevens, een verklaring geeft voor het traject dat de telefoon die bij hem in gebruik is op 15 november 2020 heeft afgelegd en de aanwezigheid van zijn telefoon tussen 22.12 uur en 22.17 uur in de straat van de plaats delict.
Bij de confrontatie met deze telefoongegevens wordt door de verdachte echter geen geloofwaardig verklaring gegeven. De verklaringen van de verdachte zijn niet consistent. De verdachte verklaart wisselend over waar hij die avond is geweest, met wie hij was en wat hij heeft gedaan. Op 24 november 2020 verklaart de verdachte dat hij op 15 november 2020 tussen 21.00 uur en 23.00 uur buiten is geweest en dat hij alleen was. Op 24 december 2020 verklaart hij dat hij al om 22.00 uur thuis was. Later zou hij met zijn oom met de hond zijn gaan lopen. Deze oom kan zich desgevraagd echter niet herinneren dat hij op die dag met de verdachte een wandeling heeft gemaakt.
Daarnaast verklaart de verdachte wisselend over het bericht dat hij op 15 november 2020 naar [medeverdachte 3] heeft gestuurd. Bij de rechtbank heeft de verdachte verklaard dat hij benzine moest regelen voor [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), dat [medeverdachte 1] hem daarover had gebeld, en dat de verdachte toen is gaan rondbellen. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte echter verklaard dat hij bij [medeverdachte 1] achter op de scooter zat en dat hij [medeverdachte 3] heeft gebeld om benzine te vragen. De verdachte geeft aldus wisselende verklaringen voor het appje naar [medeverdachte 3] .
De door de verdachte afgelegde verklaringen zijn aldus niet met elkaar te verenigen terwijl het dossier bovendien ten aanzien van geen van beide verklaringen aanknopingspunten biedt die deze ondersteunen.
Alternatief scenario
De verdachte verklaart ter terechtzitting in hoger beroep voor het eerst dat hij op de dag van de brandstichting bezig was met hasjhandel en dat hij [medeverdachte 2] die avond heeft gezien omdat [medeverdachte 2] hasj bij hem kwam halen. De verdachte zou zijn gebeld terwijl hij over straat liep en naar verschillende locaties moest lopen. Hij is [medeverdachte 2] toen tegengekomen samen met een vriend van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] is onherroepelijk veroordeeld ter zake van zijn betrokkenheid bij de brandstichting. Hij heeft verklaard dat hij er bij is geweest. [medeverdachte 2] verklaarde niet meer te weten of er die avond iemand bij hem is geweest, maar hij verklaart wel dat hij de verdachte op de dag van het gooien van de molotovcocktail heeft gezien.
In het dossier ontbreken aanwijzingen die steun bieden voor het door de verdediging geschetste scenario van het verloop van die avond. [medeverdachte 2] , die in die tijd naar eigen zeggen bijna iedere dag met de verdachte optrok, ontkent expliciet ooit wiet van de verdachte te hebben gekocht of gekregen en verklaart bovendien dat de verdachte ‘niet verkocht’. Daarnaast is de telefoon van de verdachte uitgelezen en is daarin niets terzake handel in hasj aangetroffen. Het door het hof verrichte nader onderzoek naar dat scenario, namelijk het horen van [medeverdachte 2] daarover door de raadsheer-commissaris, biedt evenmin steun voor het geschetste scenario, nu [medeverdachte 2] verklaarde dat hij nooit, en dus ook niet op de avond van de brandstichting, wiet of hasj bij de verdachte heeft gekocht of van de verdachte heeft gekregen. Dat er weleens wiet of hasj werd gedeeld, zoals de verdediging nog naar voren heeft gebracht, doet aan het voorgaande niet af. Het hof schuift daarmee het geschetste alternatieve scenario als ongeloofwaardig terzijde.
Gelet op de bewijsmiddelen zoals vervat in de bewijsmiddelenbijlage is het hof van oordeel dat de verdachte geen redelijke verklaring heeft gegeven, die de redengevendheid van de hiervoor genoemde, uit de bewijsmiddelen blijkende, feiten en omstandigheden voor de brandstichting ontzenuwt. Het gevoerde bewijsverweer wordt dan ook verworpen.
C.3 Medeplegen van de brandstichting
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en één of meer anderen.
De verdediging heeft gesteld dat het postuur van de verdachte niet overeenkomt met de posturen van de personen die op de camerabeelden van de brandstichting te zien zijn. Het hof begrijpt dit verweer aldus, dat de verdachte niet degene is geweest die de molotovcocktail heeft gegooid en dat hij evenmin degene is geweest die de brandstichting heeft gefilmd. Het hof is op basis van de zich in het dossier bevindende stills van de beschikbare camerabeelden niet in staat om daar conclusies aan te verbinden nu geen posturen uit die beelden zijn te herleiden en een vergelijking met het postuur van de verdachte op basis van die beelden dus evenmin mogelijk is. Het verweer treft derhalve in zoverre geen doel.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat de verdachte niet de ‘gooier’ van de molotovcocktail kan zijn geweest, nu die persoon op de camerabeelden de molotovcocktail met de rechterhand/arm heeft gegooid, terwijl de verdachte linkshandig is. Het hof heeft, nu deze stelling van de verdediging niet nader is onderbouwd, niet kunnen uitsluiten dat het voor de verdachte mogelijk is geweest om de molotovcocktail met zijn rechterarm te werpen. Daarbij overweegt het hof dat evenmin ondenkbaar is dat de gooier van de molotovcocktail deze met de dominante hand heeft aangestoken, waarvoor immers de nodige precisie vereist is, waarna de molotovcocktail met de andere arm/hand richting de woning is geworpen. Het verweer dat de verdachte (om fysieke redenen) niet de persoon kan zijn geweest die de molotovcocktail heeft gegooid, wordt derhalve verworpen.
Het hof overweegt voorts als volgt.
[medeverdachte 2] en de verdachte hebben voorafgaand en direct na de brandstichting meerdere malen telefonisch contact gehad, terwijl zij zich beiden voor en na de brandstichting gedurende langere tijd vlakbij de plaats delict bevonden. Dat, zoals de verdediging heeft bepleit, transcripties van die telefonische gesprekken ontbreken, neemt niet weg dat er meermalen korte telefoontjes zijn gepleegd om en nabij het moment van de brandstichting. Zowel [medeverdachte 2] als de verdachte hebben verklaard dat zij elkaar op 15 november 2020 hebben gezien. Naar het oordeel van het hof kan op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen genoegzaam worden vastgesteld dat de verdachte op het moment van de brandstichting (met een nauwkeurigheid van 0-20 meter) op de plaats delict is geweest en aldus één van de twee personen moet zijn geweest die op de camerabeelden te zien zijn. Dat het hof niet met een voldoende mate van zekerheid kan vaststellen welke van deze twee personen de verdachte is geweest, degene die de brandstichting filmde dan wel degene die de molotovcocktail gooide, doet daaraan niet af. Overigens merkt het hof met betrekking tot de door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat de verdachte weliswaar om benzine heeft gevraagd maar dat er in het monster van de molotovcocktail geen benzine is aangetroffen, nog op dat het hof dit, anders dan de verdediging, niet ziet als een contra-indicatie voor verdachte’s betrokkenheid bij de brandstichting. [medeverdachte 3] heeft immers verklaard dat hij tegen de verdachte heeft gezegd dat hij geen benzine had. De verdachte heeft na het versturen van het bericht aan [medeverdachte 3] (om 20.27 uur) tot aan het moment van de brandstichting later die avond nog genoeg tijd gehad om zich te voorzien van een andere brandbare stof voor in de molotovcocktail.
De voornoemde omstandigheden tezamen brengen het hof tot het oordeel dat de verdachte nauw en bewust met [medeverdachte 2] heeft samengewerkt en dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering, gericht op het voltooien van de brandstichting. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen van de brandstichting bewezen.
D.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen. Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde in vereniging heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder parketnummer 03-195697-21 tenlastegelegde feit
A.
Ten aanzien van het onder parketnummer 03-195697-21 tenlastegelegde feit is bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte en het feit dat de getuige de mogelijkheid heeft gehad om voor het afleggen van zijn getuigenverklaring bij de verdachte thuis het dossier in te zien.
B.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bewijsmiddelenbijlage, stelt het hof allereerst de navolgende feiten en omstandigheden vast. Bij de beoordeling van het verweer van de verdediging zal het hof van die feiten en omstandigheden uitgaan:
Op 1 juli 2021 heeft [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) een getuigenverklaring afgelegd in de strafzaak tegen de verdachte bij de rechter-commissaris. Tijdens dat verhoor heeft deze getuige onder meer verklaard dat hij die dag samen, met [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) achterop, op de scooter naar Maastricht is gereden. Zij zouden tussen 12.00 uur en 15.00 uur zijn vertrokken en rond 23.00 uur zijn teruggekeerd in Heerlen. De verdachte heeft een van zijn vrienden gebeld of een appje gestuurd om benzine te vragen, omdat [medeverdachte 1] niet naar de tankmeter had gekeken. Die avond is [medeverdachte 1] met de verdachte voor 23.00 uur bij een oom van de verdachte geweest in Heerlen.
Na zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 1 juli 2021 is [medeverdachte 1] teruggekomen van de door hem bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaring. [medeverdachte 1] heeft namelijk bij de politie verklaard, toen hij werd verhoord als verdachte van het plegen van meineed, dat hij is benaderd door de verdachte om een verklaring af te leggen, en om daarbij te verklaren dat de verdachte en [medeverdachte 1] die dag samen waren, dat zij bij de oom van de verdachte zijn geweest en dat de verdachte benzine heeft gevraagd aan een maat van hem. [medeverdachte 1] was voorafgaand aan het verhoor niet met deze informatie bekend en hij kan zich de dag van 15 november 2020 niet herinneren. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij die dag niet bij de oom van de verdachte is geweest. [medeverdachte 1] verklaarde voorts dat de verdachte hem had opgegeven als getuige.
De verdachte heeft op 5 juli 2021 verklaard dat hij en [medeverdachte 1] op 30 juni 2021 nog bij elkaar zijn geweest en dat zij met elkaar hebben gesproken.
C.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat getuige [medeverdachte 1] door de verdachte gevraagd is om de verklaring zoals hij die op 1 juli 2021 als getuige heeft afgelegd, in strijd met de waarheid af te leggen. Immers zijn zij een dag voor het getuigenverhoor van [medeverdachte 1] nog samen geweest, is de getuige op verzoek van de verdachte gehoord en heeft [medeverdachte 1] verklaard geen eigen herinnering te hebben aan de bewuste dag. Dat [medeverdachte 1] het politiedossier bij de verdachte thuis heeft ingezien acht het hof niet aannemelijk, nu de verdachte daarover op dat moment niet heeft kunnen beschikken.
Het verweer wordt derhalve verworpen en het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de vrijheid van getuige [medeverdachte 1] heeft beïnvloed om in de strafzaak tegen de verdachte naar waarheid te verklaren bij de rechter-commissaris, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Het in de zaak met parketnummer 03-195697-21 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de advocaat-generaal dat aan de verdachte een leerstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie wordt opgelegd, bestaande uit de training Tool4U Verlengd. Het verbinden van bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke gedeelte van de jeugddetentie acht de advocaat-generaal niet langer nodig, nu er geen hulpvraag bij de verdachte leeft.
De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte in het geval van een bewezenverklaring enkel een jeugddetentie zal worden opgelegd die gelijk is aan de duur van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daartoe is gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof komt tot de oplegging van een andere straf dan door de verdediging is bepleit en overweegt daartoe het volgende.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk brand stichten aan/bij een woning, waarbij er levensgevaar te duchten was voor de in die woning aanwezige personen, de woning zelf en de zich daarin bevindende goederen. De aanleiding voor de brandstichting is gelegen in een ruzie over de beweerdelijke diefstal van een tasje van een vriend door een zoon van de aangeefster, waarbij de verdachte en [medeverdachte 2] zich geroepen voelden zich hiermee te bemoeien door aan de deur van aangeefster te gaan en later een andere zoon te bedreigen. Op de betreffende dag, 15 november 2020, spreken de verdachten telefonisch met elkaar af, ontmoeten elkaar in Heerlen en lopen samen naar het adres van de woning van de aangeefster. Bij de woning aangekomen bereikt de gezamenlijke uitvoering vervolgens zijn hoogtepunt: door de één wordt een molotovcocktail aangestoken en tegen een raam van de woning gegooid, terwijl de ander dit voorval filmt.
De brandstichting heeft een grote impact gehad op het gezin. De moeder raakte in paniek en rende naar boven om haar kinderen te redden. Bij de vader overheerste vooral gevoelens van boosheid over het idee dat iemand bereid was om zijn woning met zijn gehele gezin er in, in brand te steken. De beide zonen van aangeefster voelden zich persoonlijk bedreigd gezien hun betrokkenheid bij het ontstaan van het conflict. De nog jonge dochters waren behoorlijk van slag, wetende dat iemand tijdens hun slaap de woning in brand heeft willen steken. De woning is immers een plek waar men zich veilig dient te voelen. Dat gevoel is lange tijd afwezig geweest, mede doordat via social media het bericht rondging dat dit pas de aftrap was.
De verdachte neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Een brandstichting, met name bij een woning, is een uiterst gevaarzettend feit met onvoorspelbare gevolgen en daarom een ernstig strafbaar feit. Het veroorzaakt maatschappelijke onrust en leidt tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, met name onder de direct omwonenden. De brand in kwestie is dankzij het snelle optreden van de partner van aangeefster, haar zoon en omwonenden beperkt gebleven. Dat de brand in een vroeg stadium is geblust en niet tot ernstige gevolgen of veel materiële schade heeft geleid, is niet aan het handelen van de verdachte te danken. De verdachte neemt evenmin verantwoordelijkheid als blijkt dat hij een vriend heeft aangezet om een valse verklaring af te leggen als getuige in de brandstichtingszaak.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie van 6 juni 2023. Daaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk door de kinderrechter is veroordeeld, doch niet ter zake van een soortgelijk feit.
Blijkens het de verdachte betreffende Pro Justitia rapport van 5 maart 2021, opgesteld door drs. K.T.E. Zaszlós, GZ-psycholoog, was er bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake van een oppositioneel opstandige stoornis en leer- en onderwijsproblemen. In genoemd rapport is onder meer geadviseerd om bij een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten de leerstraf Tools4U aan de verdachte op te leggen. Middels de delictsanalyse wordt bij deze leerstraf meer inzicht verkregen in de factoren die een rol hebben gespeeld bij zijn handelswijze. Daarnaast leert de verdachte gedragsalternatieven in soortgelijke situaties en wordt zijn weerbaarheid jegens leeftijdsgenoten versterkt.
Het hof heeft ook acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 14 februari 2023. De Raad is van oordeel dat er bij de verdachte geen hulpvragen bestaan en adviseert het hof dan ook om aan de verdachte een taakstraf op te leggen waarvan de gedragsinterventie Tools4U Verlengd deel uitmaakt, alsmede een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie met algemene voorwaarden.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij werkzaam is bij een kledingwasserij. Hij wil graag een eigen kledinglijn opzetten en zijn vrachtwagenrijbewijs halen. Hij heeft daarnaast naar eigen zeggen hart- en rugklachten.
De op te leggen straf
Naar het oordeel van het hof kan – in het bijzonder gelet op de aard en ernst van het feit – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich meebrengt.
Het hof is alles overwegende met de advocaat-generaal van oordeel dat aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen dient te worden opgelegd, waarvan 76 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van de door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. Daarnaast acht het hof het met de advocaat-generaal van belang dat de verdachte sociale vaardigheden krijgt aangeleerd en zal het hof aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie opleggen, bestaande uit de leerstraf Tools4U Verlengd, zoals ook door de Raad is geadviseerd.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Schending van de redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Overschrijding van de redelijke termijn in de fase van eerste aanleg wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, meer in het bijzonder ook de mate waarin die termijn in eerste aanleg is overschreden, kan die overschrijding ook worden gecompenseerd door een voortvarende behandeling in hoger beroep, mits de procedures in eerste aanleg en hoger beroep tezamen niet meer dan vier jaar in beslag hebben genomen.
De redelijke termijn vangt in eerste aanleg aan met het moment waarop de verdachte is aangehouden en vervolgens in verzekering is gesteld, namelijk op 12 december 2022. Nu de rechtbank eerst op 17 mei 2020 vonnis heeft gewezen, heeft de termijn van berechting in eerste aanleg in de onderhavige strafzaak ruim 17 maanden geduurd. De redelijke termijn in die fase is daardoor met meer dan één maand overschreden. Het hof is evenwel van oordeel dat sprake is van een beperkte overschrijding, die in voldoende mate wordt gecompenseerd door de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep. Immers, in hoger beroep is de zaak binnen 15 maanden afgerond, waardoor de procedures in eerste aanleg en hoger beroep tezamen niet meer dan 32 maanden hebben geduurd.
Opheffen voorlopige hechtenis
Het hof acht, gelet op de strafoplegging, ten slotte termen aanwezig om het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Mitsdien zal het hof hierna overeenkomstig beslissen.
Vorderingen van de benadeelde partijen in de zaak met parketnummer 03-315334-20
In de zaak met parketnummer 03-315334-20 zijn namens de navolgende benadeelde partijen vorderingen tot schadevergoeding ingediend:
Naam materiële schade immateriële schade
a. [benadeelde 1] € 500,00 € 3.000,00
b. [benadeelde 2] € 1.000,00
c. [benadeelde 3] € 1.000,00
d. [benadeelde 1] , als wettelijk
vertegenwoordiger van [benadeelde 4] € 1.000,00
e. [benadeelde 1] , als wettelijk
vertegenwoordiger van [benadeelde 5] € 1.000,00
f. [benadeelde 1] , als wettelijk
vertegenwoordiger van [benadeelde 6] € 1.000,00
Namens de benadeelde partijen is verzocht om de schadevergoeding hoofdelijk op te leggen, deze te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn in hoger beroep gehandhaafd.
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de benadeelde partijen naar voren gebracht dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven inmiddels een voorschot heeft uitgekeerd aan benadeelde partijen b t/m f van ieder € 2.500,00 passend bij letselcategorie 2 (Brandstichting, waarbij door de brand direct levensgevaar of gevaar voor ernstig fysiek letsel is veroorzaakt voor het slachtoffer). Benadeelde partij a heeft vanuit het Schadefonds Geweldsmisdrijven gelet op de psychische gevolgen die het feit heeft gehad een voorschot ontvangen van € 5.000,00. Het voorschot dat [benadeelde 4] en [benadeelde 3] hebben ontvangen is enigszins gematigd in verband met het aandeel dat zij zouden hebben gehad in de toedracht van de brandstichting (de ruzie tussen de jongerengroepen). Deze bedragen staan inmiddels vast.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen kan worden bevestigd.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding c.q. dat deze vorderingen dienen te worden afgewezen, omdat de gevorderde schade niet of onvoldoende is onderbouwd. De aangehaalde jurisprudentie heeft geen betrekking op een situatie die vergelijkbaar is met de onderhavige zaak.
Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat dat de gevorderde immateriële schade reeds is vergoed door het Schadefonds Geweldsmisdrijven en dat er, zo begrijpt het hof, derhalve geen restschade is die voor vergoeding in aanmerking zou komen. Dat brengt met zich mee dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen of dat deze vorderingen dienen te worden afgewezen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 500,00 ter zake van een iPhone 8 plus. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van de gevorderde materiële schade aan haar telefoon afwijzen. De benadeelde partij heeft deze kosten niet onderbouwd en uit het dossier kan ook overigens niet worden afgeleid dat er schade aan de telefoon van de benadeelde partij zou zijn ontstaan ten gevolge van het strafbare handelen van de verdachte.
Immateriële schade
In het onderhavige geval zijn de benadeelde partijen door de in de zaak met parketnummer 03-315334-20 bewezenverklaarde brandstichting in vereniging in hun persoon aangetast. De benadeelde partijen hebben derhalve recht op vergoeding van immateriële schade.
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven betreft een fonds waaruit (onder meer) uitkeringen kunnen worden gedaan aan eenieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen. De uitkering wordt op grond van artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Op grond van artikel 6, lid 1, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven houdt het fonds bij het doen van een uitkering onder meer rekening met vergoedingen van schade die als gevolg van het misdrijf aan het slachtoffer zijn of kunnen worden vergoed. Op grond van lid 3 kan het fonds bij toekenning de op grond van het eerste lid door het slachtoffer ontvangen vergoedingen (ook na de uitkering) in mindering brengen en verrekenen.
Het hof is van oordeel dat de door de benadeelde partijen ontvangen uitkeringen op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven niet, zoals de verdediging stelt, in mindering dienen te worden gebracht op de geleden schade. Het zou onwenselijk zijn als een uitkering op grond van het Schadefonds Geweldsmisdrijven de mogelijkheden die voor slachtoffers van geweldsmisdrijven bestaan om schade in het strafproces vergoed te zien, zouden doorkruisen of belemmeren. Gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven vindt er verrekening plaats en is er aldus rekening gehouden met het ontvangen van overige vergoedingen als uitkomst van een mogelijke (strafrechtelijke) procedure.
Het hof is bij zijn beoordeling van de gevorderde immateriële schade, anders dan het Schadefonds Geweldsmisdrijven, gebonden aan de geldende (strikte) juridische kaders als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof zal de toe te wijzen immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,00 voor de benadeelde partijen onder b t/m f. De benadeelde partij onder a heeft de door haar ten gevolge van het bewezenverklaarde geleden psychische gevolgen naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. Het hof acht een vergoeding van een bedrag van € 1.500,00 in dat geval op zijn plaats. Voor het meergevorderde worden de vorderingen tot vergoeding van de immateriële schade van de benadeelde partijen a t/m f afgewezen.
Wettelijke rente
De vergoedingen van de immateriële schade zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente, met ingang van 15 november 2020, zijnde de datum waarop het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten die door de benadeelde partijen in deze procedure zijn gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partijen voor het gehele bedrag aansprakelijk is. Daarbij geldt verder dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij(en) heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding niet meer aan die benadeelde partij(en) hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen voor wat betreft alle vorderingen tot immateriële schadevergoeding, voor zover toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 15 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof zal, gelet op het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de jeugdige leeftijd van de verdachte, bepalen dat bij niet betaling van de schadevergoedingen aan de benadeelde partijen de gijzeling zal worden vastgesteld op 0 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 157 en 285a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair en in de zaak met parketnummer 03-195697-21 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair en in de zaak met parketnummer 03-195697-21 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
76 (zesenzeventig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject
,te weten
Tools4U Verlengd,voor de duur van 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
heft ophet tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 november 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 november 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 november 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 november 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-315334-20 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 november 2020.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 9 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. S.C. van Duijn en mr. H.A.T.G. Koning zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Bewijsmiddelenbijlage
I.
In de zaak met parketnummer 03-315334-20:
Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Districtsrecherche Parkstad-Limburg, onderzoeknummer LB2R020120/Libeek, proces-verbaalnummer PL2437-2020184918, gesloten op 8 februari 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 438, hierna PV1.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 november 2020 (p. 17-18 van PV1), voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 1] :
p. 17
Plaats delict: [adres 2]
Op zondag 15 november, omstreeks 22.15 uur, zaten wij, ik samen met mijn man en zoon, op de bank naar de televisie te kijken. Wij hoorden uit het niets een harde knal. Toen wij naar buiten keken zag ik door het stukje openstaand gordijn aan de voorzijde van de woning een vlammenzee. Ik ben direct naar boven gegaan, daar lagen onze twee dochters al op hun kamer. De kamer van onze dochters bevindt zich aan de voorzijde van de woning. Het raam waar wij de harde knal hoorden en de vlammen zagen is eveneens aan de voorzijde van de woning. Ik ben direct naar boven gegaan om mijn dochters daar weg te halen. Ik was bang dat het vuur zou uitslaan en mijn dochters daar zouden zitten. Mijn man is samen met mijn zoon [benadeelde 3] naar buiten gegaan om het vuur te blussen. De buren hebben ons geholpen met het blussen van de brand. Wij allen roken een sterke lucht van benzine.
2.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 november 2020 (p. 65-67 van PV1), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde 4] :
p. 66
Ik lag al in bed toen het gebeurde. Ik slaap aan de voorzijde van het huis.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 november 2020 (p. 61-62 van PV1), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [benadeelde 3] :
p. 61
Twee uur nadat bij ons thuis brand was gesticht, had [medeverdachte 2] gepost op Snapchat: ‘Shit doet me niks. Aftrap is gebeurd. Eens kijken wie dit potje gaat winnen.’
[medeverdachte 2] is [medeverdachte 2] . Ik weet dat omdat zijn Snapchatnaam is ‘ [medeverdachte 2] ’. Ik weet dat dit [medeverdachte 2] is.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2020 (p. 20 van PV1), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik sprak daar met de zoon des huizes zijnde [benadeelde 4] . Nadat ik hem vroeg wie achter deze daad zou kunnen zitten, hoorde ik hem tegen mij zeggen:
- dat hij problemen had met een persoon om een tas die hij een maand geleden zou hebben gestolen;
- dat deze persoon genaamd [medeverdachte 2] hem had aangesproken dan wel bedreigd zou hebben dat de tas met inhoud terug zou moeten naar de eigenaar omdat hij anders problemen zou krijgen;
- dat deze [medeverdachte 2] samen met een persoon genaamd [betrokkene 1] met ongeveer 15 personen aan de deur is geweest in perceel [adres 2] . Dit was 4 tot 5 weken geleden op een maandagavond;
- dat zijn broertje genaamd [benadeelde 3] 3 dagen geleden bij de Jumbo, gelegen aan het Maanplein te Heerlen, omstreeks tussen 20:00 uur en 21:00 uur bedreigd zou zijn door [medeverdachte 2] .
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 november 2020 (p. 22-25 van PV1), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
p. 22
Aanleiding instellen onderzoek
Ten tijde van de brand was de melder, samen met zijn partner, alsmede vier kinderen
in de woning aanwezig. De bewoners van de naastgelegen woning adres [adres 6] waren eveneens in hun woning aanwezig.
p. 23
Onderzoekslocatie
Het betreft een rijtjeswoning, en het betreft, gezien vanaf de straatzijde met het aangezicht naar de rij woningen toe, de tweede woning van rechts.
Omschrijving onderzoek en brandschade
Zowel het kozijn van het woonkamerraam, als de voordeur en het kozijn van de voordeur was vervaardigd van hout. De overkapping boven de voordeur bestond eveneens uit hout.
Alle houten elementen waren voorzien van witkleurige verf. Het voorpaneel van de overkapping betrof een metalen witkleurige omlijsting. Het woonkamerraam bestond uit dubbele ruiten. Ten gevolge van de molotovcocktail was de buitenste ruit, aan de voorzijde van de uitbouw/erker, kapot gesprongen. Wij zagen dat de bovenzijde van het kozijn van het grote raam ten gevolge van de brand bruin was geblakerd. Onder het woonkamerraam zagen wij diverse, zwart verkleurde glasscherven liggen. Tussen de glasscherven zagen wij de scherven liggen van een flesje "Smirnoff Ice". Wij zagen dat de hals van het flesje was afgebroken en dat zowel aan de boven- als onderzijde van de hals een witkleurig doek uit stak. Bij het gedeelte van het doek dat aan de bovenzijde uit de flessenhals stak, zagen wij dat dit zwart geblakerd was.
p. 24
Op de plaats waar de resten van de fles met het doek lag, roken wij een geur van benzine. Tevens zagen wij dat het doek doordrenkt was met een vloeistof.
Bij het optillen van de flessenhals, zagen wij dat er uit het doek vloeistof druppels lekten. De flessenhals met daarin het doek, werd door mij verbalisant [verbalisant 2] , in beslag genomen Met behulp van de MiniRae werden door ons metingen verricht. Hierbij werd door ons aanwezigheid aangetroffen van brand versnellende middelen.
Conclusie
Een molotovcocktail is een met brandbare stof gevulde glazen fles die via een lont of lap stof wordt ontstoken. Door deze fles met brandende lap ergens tegenaan of-op te gooien, breekt het glas van de fles, waardoor de vloeistof verder tot ontbranding kan komen.
Gelet op het feit dat onder het woonkamerraam aan de voorzijde van de woning de resten van een glazen drinkfles werden aangetroffen, met hierin een lap stof die in een vloeistof gedrenkt was, kan geconcludeerd worden dat er gebruik werd gemaakt van een molotovcocktail.
Sporenafhandeling
De flessenhals met het doek is vooralsnog opgeslagen in de sporenopslag van de forensische Opsporing Limburg. Indien voor de bewijsvoering noodzakelijk kunnen deze sporen/ sporendragers onderzocht worden op het exacte brand versnellende middel.
Overzicht veiliggestelde sporen en sporendrager
De hierna omschreven sporen en sporendragers werden gewaarmerkt en op de daartoe geschikte wijze veiliggesteld. Hierbij werd rekening gehouden met de aard van de spoorsoort. De sporen en de sporendrager zijn overgedragen aan sporenbeheer van de Eenheid Limburg. De volgende sporen en sporendrager werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Monster spoor
Spoornummer: PL2300-2020184918-67899
SIN: AAKI0338NL
Spooromschrijving: Brandrest
Wijze veiligstellen: Glas pot
Datum/tijd veiligstellen: 15 november 2020 om 23:55 uur
Plaats veiligstellen: Flessenhals met doek
Sporendrager
Goednummer: PL2300-2020184918-1369173
SIN: AAKI0337NL
Object: Fles
Bijzonderheden: Verschillende glasscherven met opschrift "Smirnoff Ice"
6.
De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 15 november 2020 (p. 34-35 van PV1), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
p. 34
Inbeslagneming
Plaats : [adres 2]
(onder woonkamer raam voorzijde woning)
Datum en tijd : 15 november 2020 te 23:55 uur
Reden : Brandstichting
Omstandigheden : De glasscherven van de fles Smirnoff Ice, die gebruikt werd als
Molotov Cocktail, werden voor het woonkamer raam van de plaats delict, zijnde het adres [adres 2] aangetroffen.
Volgnummer 1
Goednummer : PL2300-20201 84918-1369173
Categorie omschrijving: Colli/fust
Object : Fles
Spoor identificatienr. : AAKI0337NL
Bijzonderheden : Verschillende glasscherven met opschrift Smirnoff ice
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2021 (losbladig), proces-verbaalnummer PL2300-2020184918-32, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op zondag 15 november 2020 omstreeks 23:10 uur stelden wij een sporenonderzoek in naar aanleiding van een brand aan een woning op zondag 15 november 2020 aan [adres 2] . Op 5 mei 2021 werd via [verbalisant 4] , medewerker van de Districtsrecherche Parkstad-Limburg, het verzoek gedaan voor aanvullend onderzoek naar het op 15 november 2020 veiliggestelde brandmonster:
Stuk van overtuiging
Spoornummer : PL2300-2020184918-67899
SIN : AAKI0338NL
Spoortype : Monster
Spooromschrijving : Brandrest
Wijze veiligstellen : Glas pot
Datum/tijd veiligstellen: 15 november 2020 om 23:55 uur
Plaats veiligstellen : Flessenhals met doek
Productcode : BVS001 - Brandonderzoek vluchtige stoffen
8.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Heerlen op 15 november 2020, zaaknummer 2021.05.10.097 (aanvraag 001), d.d. 27 mei 2021, opgemaakt door ing. L.J.C. Peshier, NFI-deskundige chemisch brandonderzoek, voor zover inhoudende als relaas van rapporteur: