Op 10 januari 2023 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een incident tot verwijzing in een scheepvaartzaak. De zaak betreft een hoger beroep van [appellant], die in eerste aanleg door de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant was veroordeeld. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.G.A. Mattheussens, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 9 februari 2022. De geïntimeerde, Sleepdienst [XX] B.V., vertegenwoordigd door mr. P.E. van Dam, heeft in het incident verzocht om verwijzing van de procedure naar het gerechtshof Den Haag, stellende dat de rechtbank Rotterdam exclusief bevoegd was voor deze zaak op basis van artikel 625 lid 1 sub c Rv.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen. [XX] stelde dat de zaak ten onrechte was aangebracht bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, terwijl de kantonrechter zich niet had uitgesproken over de bevoegdheid. [appellant] voerde aan dat de zaak door [XX] bij de verkeerde rechtbank was ingediend en dat hij het hoger beroep bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch had ingediend op basis van het vonnis van de kantonrechter.
Het hof concludeerde dat de kantonrechter zich onbevoegd had moeten verklaren en de zaak had moeten verwijzen naar het gerechtshof Den Haag, gezien de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam voor scheepvaartzaken. Het hof verklaarde zich onbevoegd en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag, waarbij het oordeel over de proceskosten werd aangehouden.