ECLI:NL:GHSHE:2023:2797

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
200.329.304_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige naar Spanje afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van haar minderjarige dochter naar Spanje. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder, op 6 april 2023, het verzoek van de moeder afgewezen en haar bevolen met de minderjarige terug te verhuizen naar Nederland. De moeder was van mening dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar en de minderjarige, maar het hof oordeelde dat zij onvoldoende had aangetoond dat er een noodzaak voor de verhuizing bestond. Het hof benadrukte dat de moeder niet had onderbouwd hoe contactherstel tussen de minderjarige en de vader na de verhuizing zou kunnen plaatsvinden. De vader betwistte de noodzaak van de verhuizing en stelde dat de moeder zonder zijn toestemming was verhuisd. Het hof concludeerde dat de moeder niet had aangetoond dat de verhuizing in het belang van de minderjarige was en bekrachtigde de beslissing van de rechtbank. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 augustus 2023
Zaaknummer: 200.329.304/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/366456 FA RK 19-6459
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
verblijvende te
[verblijfplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.J.C. Nuijten,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerschrift in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. A.J.Y.M. Thomas.
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van [minderjarige] naar Spanje afgewezen en de moeder bevolen met [minderjarige] terug te verhuizen naar Nederland. De moeder komt hiertegen in hoger beroep.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 6 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 5 juli 2023, heeft de moeder verzocht:
- voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft afwijzing van het verzoek
vervangende toestemming verhuizing;
  • opnieuw rechtdoende het verzoek van de moeder vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing naar Spanje met [minderjarige] toe te wijzen;
  • het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen tot terugverhuizing met [minderjarige] naar Nederland op straffe van een dwangsom af te wijzen;
  • kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 4 augustus 2023, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder zoals gedaan in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Nuijten;
  • de vader, bijgestaan door mr. Thomas;
  • de raad, vertegenwoordigt door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter heeft op 15 augustus 2023 met haar gesproken in het bijzijn van de griffier en buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de regiezitting in eerste aanleg op 16 februari 2023;
  • de brief met productie 2 van mr. Thomas, ontvangen op 10 augustus 2023;
  • de brief met producties 37-39 van mr. Nuijten, ontvangen op 15 augustus 2023.
  • de tijdens de mondelinge behandeling door mr. Nuijten overgelegde pleitnotitie.
2.6.
Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft het hof mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking is de schriftelijke uitwerking daarvan.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben van 2004 tot 2019 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is de minderjarige [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van 2 augustus 2022 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uitoefenen. Deze beschikking is door het hof bekrachtigd bij uitspraak van 6 juli 2023.
3.3.
In voornoemde beschikking van 2 augustus 2022 heeft de rechtbank verder bepaald dat de moeder de vader eenmaal per drie à vier weken per e-mail informeert over de situatie van [minderjarige] op dat moment, alsmede een goedgelijkende foto van [minderjarige] , waarbij de vader binnen twee dagen na ontvangst van die e-mail op de inhoud daarvan reageert richting de moeder en [minderjarige] . De rechtbank heeft de behandeling van de zaak ten aanzien van de zorgregeling aangehouden in afwachting van bericht van de advocaten van partijen over het resultaat van de in te schakelen hulpverlening.
3.4.
De moeder en [minderjarige] zijn begin december 2022 voor onbepaalde tijd vertrokken naar Spanje.
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de moeder bevolen met [minderjarige] binnen een maand na de datum van de beschikking (derhalve op uiterlijk 6 mei 2023) terug te verhuizen naar [vorige woonplaats moeder en minderjarige] , dan wel de directe omgeving van [vorige woonplaats moeder en minderjarige] . De rechtbank heeft bepaald dat de moeder met ingang van 7 mei 2023 een dwangsom verbeurt van € 1.000,- voor elke dag dat zij vanaf 7 mei 2023 en na betekening van deze beschikking niet voldoet aan de veroordeling om met [minderjarige] terug te verhuizen tot een maximum aan dwangsommen van € 50.000,- is bereikt. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot het verlenen vervangende toestemming voor haar verhuizing met [minderjarige] naar Spanje afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met de bestreden beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Bij e-mail van 3 november 2022 heeft de vader aan haar toestemming gegeven voor de verhuizing van [minderjarige] naar Spanje. Zij mocht hiervan uitgaan en de rechtbank had het verzoek van de vader tot terugverhuizing moeten afwijzen. De moeder voert verder aan, indien het hof van oordeel is dat de vader geen rechtsgeldige toestemming heeft gegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de noodzaak voor de verhuizing ontbreekt en dat deze niet goed is doordacht en voorbereid. De noodzaak voor de verhuizing is gelegen in de fysieke en mentale gesteldheid van de moeder en van [minderjarige] . De moeder kon door de gevolgen die zij ondervindt na acute lymfeklierkanker in Nederland niet werken. Door het gunstige klimaat kan zij in Spanje wel werken. De verhuizing heeft de moeder doordacht en voorbereid. Zij staat ingeschreven in Spanje, heeft daar een baan en een woning. [minderjarige] gaat in Spanje naar school (groep 8) en heeft het daar erg naar haar zin. Zij voelt zich veilig in Spanje en de verhuizing heeft haar rust gebracht. [minderjarige] zou na de zomervakantie kunnen doorstromen naar de middelbare school.
De moeder benadrukt dat de verhuizing naar Spanje geen gevolgen heeft voor het contact tussen de vader en [minderjarige] . Er was geen contact en tot op heden is er ook nog steeds geen draagkracht en ruimte bij [minderjarige] voor enig contactherstel met haar vader. De moeder voldoet aan haar informatieverplichting, maar de vader reageert niet op haar berichten en foto’s die zij van [minderjarige] naar hem stuurt. [minderjarige] is gebaat bij rust. Als [minderjarige] in de toekomst open staat voor contact met haar vader, zal de moeder haar hierin ondersteunen.
Een terugverhuizing is niet in het belang van [minderjarige] en heeft drastische gevolgen voor haar. In verband met de bestreden beschikking verblijven de moeder en [minderjarige] sinds 6 mei 2023 bij opa en oma (moederszijde) in [vorige woonplaats moeder en minderjarige] . [minderjarige] gaat sindsdien niet naar school. Zij wilde niet terug naar haar oude basisschool en in verband met het einde van het schooljaar en de afsluitende activiteiten in groep 8 was het niet mogelijk voor [minderjarige] om op een andere school in te stromen. [minderjarige] is een pienter meisje en waar zij in Spanje kan doorstromen naar de middelbare school, zal zij in Nederland opnieuw in groep 8 moeten beginnen. [minderjarige] is in Nederland angstig om de vader te zien. De vader is onlangs voorbij het huis van opa en oma in [vorige woonplaats moeder en minderjarige] gereden en sindsdien durft [minderjarige] daar niet buiten te spelen.
3.8.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Hij heeft destijds toestemming gegeven voor een korte (herfst)vakantie van de moeder en [minderjarige] naar Spanje, maar hij heeft haar geen toestemming gegeven om met [minderjarige] te verhuizen. Hij ontkent een e-mail te hebben gestuurd naar de moeder op 3 november 2022. Uit niets blijkt ook dat de vader toestemming had willen geven voor een verhuizing, juist nu de gevoerde procedures en acties zijn gericht op gezamenlijk gezag en contactherstel met [minderjarige] . De vader betwist de noodzaak voor de verhuizing. Er is veel onduidelijkheid over het vertrek naar Spanje en het verblijf aldaar. De moeder heeft [minderjarige] halverwege haar laatste schooljaar op de basisschool uit haar vertrouwde omgeving gehaald. De vader heeft van school vernomen dat zij niet op de hoogte waren van de verhuizing en dat [minderjarige] door de moeder ziek is gemeld. De moeder heeft niet onderbouwd dat haar gezondheidstoestand is gebaat bij een verhuizing naar Spanje. Ook heeft zij geen bewijs van inschrijving overgelegd, zodat niet duidelijk is waar zij met [minderjarige] in Spanje verblijft. De door de vader ingeschakelde deurwaarder heeft het door de moeder opgegeven adres niet kunnen vinden. Er is verder door de moeder geen huurovereenkomst overgelegd, geen definitieve arbeidsovereenkomst en geen salarisspecificaties.
Na de beschikking van de rechtbank van 2 augustus 2022 is de moeder zonder toestemming en medeweten van de vader met [minderjarige] naar Spanje verhuisd, nog voordat enige hulpverlening op gang heeft kunnen komen. Het vertrek heeft negatieve gevolgen voor de mogelijkheden van contactherstel en het inzetten van de benodigde hulpverlening. De weerstand bij [minderjarige] wordt op deze manier gevoed en haar ontwikkeling komt verder in het gedrang. Het is namelijk in het belang van [minderjarige] dat zij haar beeld van haar vader kan bijstellen in positieve zin. De vader vreest dat hij geen enkel contact meer zal hebben met [minderjarige] als zij in Spanje woont. Ook wordt hij door de moeder nergens over geïnformeerd. Hij is niet geïnformeerd over de school in Spanje en hij wist niet dat de moeder en [minderjarige] op dit moment bij opa en oma in [vorige woonplaats moeder en minderjarige] verbleven, al had hij wel een vermoeden. De vader ontkent dat hij weigert om met de moeder te communiceren, maar door alles wat er onlangs is gebeurd had hij wel behoefte aan rust. De vader wil het contactherstel via professionele hulpverlening laten verlopen (ook in het belang van [minderjarige] ) en niet ineens onvoorbereid met haar geconfronteerd worden aan de telefoon.
[minderjarige] is nog steeds geworteld in [vorige woonplaats moeder en minderjarige] , waar zij altijd met de moeder heeft gewoond en naar school is gegaan. Het is in het belang van [minderjarige] dat er zo snel mogelijk duidelijkheid is over haar situatie en dat zij weer in de voor haar vertrouwde omgeving naar school gaat. Dat [minderjarige] niet terug wilde naar haar oude school, is volgens de vader geen beslissing die zij zelf kan maken. Het is in het belang van [minderjarige] dat de hulpverlening gaat starten.
3.9.
De raad adviseert het hof – samengevat – als volgt. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij een stabiel leven leidt en dat wordt onderzocht of de vader daar onderdeel van kan uitmaken. Het is daarom belangrijk dat het hulpverleningstraject voor het contactherstel kan gaan lopen. Dit traject maakt de meeste kans als [minderjarige] in Nederland is. De raad is er ook niet van overtuigd dat het beter was/is voor [minderjarige] om naar Spanje te verhuizen. [minderjarige] voelt bij de moeder niet de vrijheid om het contact met de vader aan te gaan en zij is al behoorlijk zelfbepalend, ondanks haar nog jonge leeftijd, in het contact met de vader. Een verhuizing naar Spanje is niet goed voor haar identiteitsontwikkeling.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.10.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, evenals de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welk recht moet worden toegepast. De rechtbank is uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
Vervangende toestemming verhuizing
3.10.2.
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen. Bij een dergelijke beslissing dient de rechter - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
3.10.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de moeder er niet op mocht vertrouwen dat zij de toestemming had van de vader om naar Spanje te verhuizen. Het hof komt daarom toe aan een beoordeling van het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming verhuizing.
3.10.4.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder niet heeft aangetoond dat het voor haar noodzakelijk was/is om met [minderjarige] naar Spanje te verhuizen. Dat er een medische of financiële noodzaak was voor de vrouw of dat de verhuizing voor het mentale welzijn voor [minderjarige] noodzakelijk was heeft de vrouw ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd. In aanvulling op wat de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, welke overwegingen het hof overneemt en na een eigen beoordeling en waardering tot de zijne maakt, overweegt het hof nog het volgende. De feitelijke woon- en leefsituatie van [minderjarige] in Spanje is ook na de mondelinge behandeling in hoger beroep onvoldoende duidelijk geworden. Een nadere onderbouwing met verifieerbare stukken van de zijde van de moeder ontbreekt tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader. Zo heeft de moeder geen bewijs van inschrijving in de woonplaats in Spanje overgelegd, evenmin als een huurovereenkomst van de gestelde woning, noch bankafschriften waaruit de huurbetalingen blijken.
Het belangrijkste en doorslaggevend voor het hof is echter dat de moeder op geen enkele wijze heeft aangegeven hoe de mogelijkheid van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader vanuit Spanje kan worden vormgegeven, evenals de hulp en begeleiding voor [minderjarige] . De hulpverlenende instanties vanuit Nederland zien geen mogelijkheden als [minderjarige] in Spanje is en de moeder heeft niet aangegeven hoe zij dat met de hulpverlening in Spanje wil regelen. Met de raad is het hof van oordeel dat [minderjarige] de mogelijkheid en gelegenheid moet krijgen om het huidige negatieve beeld van de vader bij te stellen onder begeleiding van professionele hulpverlening. Dat is in het zwaarwegend belang van haar identiteitsontwikkeling en het maakt de hulpverlening in Nederland noodzakelijk.
Het hof gaat voorbij aan het beroep van de moeder de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 augustus 2019, ECLI:NL:RBDH:2019:8584. De situatie in die zaak is onvergelijkbaar met de onderhavige situatie, nu het in die zaak niet om een verhuizing naar het buitenland ging en de ouders in genoemde zaak een omgangsregeling zijn overeengekomen, terwijl in de onderhavige zaak er geen omgangsregeling is en ieder contactherstel ernstig wordt bemoeilijkt, zo niet onmogelijk wordt gemaakt daar het verblijf van [minderjarige] in Spanje. Dat de terugverhuizing voor de moeder en [minderjarige] ingrijpende gevolgen heeft, komt voor rekening en risico van de moeder en kan aan het hiervoor gegeven oordeel van het hof niet afdoen.
3.10.5.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en de verzoeken van de moeder afwijzen. Dit betekent dat de moeder geen toestemming krijgt om met [minderjarige] te verhuizen naar Spanje.
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een affectieve relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 6 april 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en E.P. de Beij, bijgestaan door de griffier, en is op 17 augustus 2023 mondeling uitgesproken in het openbaar en op schrift gesteld op 31 augustus 2023.