ECLI:NL:GHSHE:2023:2794

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
200.328.852_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, geboren in 2013. De moeder, die momenteel gedetineerd is, heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant te vernietigen, waarin haar gezag was beëindigd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de bestreden beschikking verdedigd, stellende dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kind te dragen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de langdurige problematiek van de moeder, haar detentie en de impact daarvan op de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige al geruime tijd in een onzekere opvoedsituatie verkeert en dat de moeder niet in staat is gebleken om de noodzakelijke stabiliteit te bieden. De moeder heeft in het verleden meerdere kansen gekregen om haar situatie te verbeteren, maar heeft deze niet kunnen benutten. Het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarige is om het gezag van de moeder te beëindigen, zodat er duidelijkheid komt over haar opgroeiperspectief. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 31 augustus 2023
Zaaknummer : 200.328.852/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/389766 / FA RK 23-421
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in de PI [locatie],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Schyns,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam, h.o.d.n. Jeugd Veilig Verder,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
[pleegmoeder],
wonende te [woonplaats],
grootmoeder moederszijde,
hierna te noemen: de pleegmoeder.
Deze zaak gaat, kortgezegd, over de beëindiging van het gezag van de moeder over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 31 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 juni 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad om het gezag van de moeder te beëindigen, af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 juli 2023, heeft de raad verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Schyns,
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad,
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.4.
De pleegmoeder is, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 17 juli 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de moeder is de minderjarige [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds [kalenderdag] september 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, voor het laatst tot [kalenderdag] september 2023.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds [kalenderdag] april 2021 uit huis geplaatst. Zij verblijft sinds april 2021 bij de pleegmoeder, met dien verstande dat zij in de periode januari -februari 2022 voor korte tijd is teruggeplaatst bij de moeder.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd en is de GI benoemd tot voogd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen, voor zover haar gezag over [minderjarige] is beëindigd, en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
De moeder heeft een sterke en liefdevolle band met [minderjarige]. Zij heeft in het verleden onder invloed van haar persoonlijkheidsproblematiek verkeerde keuzes gemaakt vanwege financiële zorgen waarmee ze te kampen heeft gehad. De moeder is op dit moment gedetineerd en zal na afloop van haar detentie op [kalenderdag] augustus 2023 worden opgenomen in de GGzE te [plaatsnaam] ([GGzE]) voor een klinische behandeling. De behandeling zal naar verwachting maximaal negen maanden duren. De moeder heeft hoge verwachtingen van haar inzet en het resultaat van deze behandeling. Zij is vastberaden en gemotiveerd om betere keuzes te maken. Zij dient de kans te krijgen om te laten zien dat zij veranderd is en dat zij nu wel in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. De woning van de moeder kan gedurende haar detentie en behandeling worden aangehouden, hetgeen bijdraagt aan de noodzakelijke stabiliteit.
De moeder bestrijdt niet dat er in het verleden sprake was van schoolverzuim van [minderjarige] en dat zij hulp kan blijven gebruiken bij het houden van structuur en ritme. Dit kan echter worden geboden via een ondertoezichtstelling van [minderjarige]. De moeder zal beslissingen aangaande het gezag niet in de weg staan. Een kinderbeschermingsmaatregel dient gericht te zijn op een hereniging met de ouder(s). Het is in strijd met artikel 8 EVRM en niet opportuun om in dit stadium over te gaan tot een gezagsbeëindigende maatregel. Een gezagsbeëindigende maatregel zal bij [minderjarige] niet tot de gewenste duidelijkheid leiden. De pleegmoeder is al op leeftijd en haar gezondheid is niet optimaal. [minderjarige] zal derhalve niet tot aan haar volwassenheid bij de pleegmoeder kunnen opgroeien.
3.6.
De raad voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Er is bij de moeder sprake van langdurige problematiek waarbij zij niet in staat is gebleken om zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. [minderjarige] dient duidelijkheid te krijgen over waar zij verder mag opgroeien. [minderjarige] verkeert al ruim twee jaar in onzekerheid en de raad is van mening dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] inmiddels is verlopen. Er zijn de afgelopen jaren diverse hulpverleningstrajecten ingezet en gepland, die door de beslissingen en het gedrag van moeder niet zijn doorgegaan, gestopt of onvoldoende verandering hebben bewerkstelligd. De moeder heeft het afgelopen jaar meerdere keren aangegeven dat het goed met haar ging en er geen sprake was van strafbare feiten. Naderhand bleek dat moeder daarover gelogen had en moesten geplande trajecten herzien worden. Tijdens de thuisplaatsing van [minderjarige] in 2022 heeft moeder ook weer keuzes gemaakt die niet in het belang van [minderjarige] waren. Dit heeft wederom tot een uithuisplaatsing van [minderjarige] geleid. Het perspectief van [minderjarige] ligt bij de pleegmoeder. Op geen enkele wijze is gebleken dat de pleegmoeder vanwege haar leeftijd of gezondheid niet in staat is om in de toekomst voor [minderjarige] te zorgen. Dit valt ook niet terug te lezen in de brief van de pleegmoeder, die door de moeder is overgelegd. De raad gunt het de moeder dat ze haar behandeling succesvol kan afronden, maar dit doet niets af aan het perspectief van [minderjarige]. Wanneer het met de moeder goed blijft gaan, dan kan er mogelijk wel sprake zijn van meer contact.
3.7.
De GI voert, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Uit het raadsrapport is onder meer naar voren gekomen dat er bij de moeder een patroon is te zien in haar gedrag, waarbij zij niet de juiste keuzes weet te maken en waarbij het haar niet lukt om afspraken na te komen. De keuzes van de moeder hebben ertoe geleid dat ze niet voor [minderjarige] beschikbaar kan zijn. Niet alleen in fysieke zin, maar ook in emotionele zin.
Het is goed dat de moeder nu stappen aan het zetten is en het is belangrijk dat zij het traject bij de [GGzE] gaat doorlopen, maar dit traject moet niet gekoppeld worden aan het gezag. [minderjarige] wacht al geruime tijd op duidelijkheid en haar perspectief ligt bij de pleegmoeder. [minderjarige] dient niet langer belast te worden met onzekerheid over haar opgroeiperspectief.
Het wettelijk kader
3.8.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
De overwegingen van het hof
3.9.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof, na eigen waardering en beoordeling, overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
3.10.
Het hof voegt daar op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht nog het volgende aan toe.
3.11.
[minderjarige] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd, omdat zij al lange tijd onzekerheid ervaart over de vraag waar zij in de toekomst mag opgroeien. Gedurende haar leven is [minderjarige] geconfronteerd geweest met een instabiele opvoedsituatie bij de moeder, waarbij de moeder meerdere keren in aanraking is gekomen met justitie en waarbij zij meerdere keren in detentie heeft gezeten. Hierdoor is [minderjarige], toen zij nog bij de moeder woonde, getuige geweest van een politie-inval. Verder is er vanuit de thuissituatie bij de moeder sprake geweest van veel schoolverzuim. Vanwege de zorgen over haar opvoedsituatie is [minderjarige] in april 2021 uit huis geplaatst bij de pleegmoeder.
3.12.
Bij de moeder is sprake van persoonlijke problematiek. Er is (in ieder geval) geconstateerd dat er bij haar sprake is van kleptomanie. Verder blijkt uit het raadsrapport dat de moeder in het verleden onder invloed van drugs heeft rondgereden zonder rijbewijs in een auto met valse kentekens en dat zij eind 2022 nog gedetineerd is geweest vanwege meerdere diefstallen met gebruik van geweld en bedreiging.
Er lijkt sprake te zijn van diepgewortelde problematiek, waarbij het de moeder tot op heden
niet is gelukt om haar leven langdurig op orde te krijgen en stabiliteit voor haarzelf en [minderjarige] te creëren. De moeder heeft moeite in het nakomen van afspraken, zij is impulsief en de moeder is er meerdere keren op betrapt dat zij onwaarheden vertelt, waardoor zij onbetrouwbaar is gebleken. Ook is gebleken dat de moeder [minderjarige] belast met geheimpjes. De inzet van hulpverlening heeft hierin geen, dan wel onvoldoende verandering gebracht. Een eerdere terugplaatsing van [minderjarige] in 2022 is van korte duur geweest, omdat achteraf is gebleken dat de moeder nog gezocht werd door de politie voor gepleegde winkeldiefstallen, hetgeen zij eerder had ontkend. De moeder is toen ondergedoken en [minderjarige] wist niet waar de moeder was.
3.13.
Door haar handelen en gedrag lukt het de moeder niet om de belangen van [minderjarige] op de eerste plaats te zetten. Hierdoor heeft [minderjarige] veel teleurstellingen en verlieservaringen opgedaan. Zij ervaart onduidelijkheid over haar opgroeiperspectief en dit zorgt voor veel verdriet en spanningen. [minderjarige] heeft moeite met het omgaan van haar emoties en er lijkt sprake te zijn van parentificatie. Alhoewel [minderjarige] weet dat ze niet meer bij de moeder gaat wonen, blijft zij zich hierop richten en hoop houden.
3.14.
Gelet op deze omstandigheden acht het hof het niet in het belang van [minderjarige] om de behandeling van de moeder af te wachten, temeer nu onzeker is of en in hoeverre die behandeling tot een langdurige stabiele situatie zal leiden. Dat de moeder thans binnen de detentie stabiel is, althans dat is haar stelling, kan daaraan niet afdoen. Immers de moeder verblijft gedwongen in een situatie waar zij geen mogelijkheden heeft om verkeerde keuzes te maken. Daarmee is geen zicht verkregen op de situatie dat de moeder weer volledig zelfstandig in de maatschappij moet functioneren.
Ook indien er op termijn sprake is van een situatie waarbij de pleegmoeder niet langer in staat is om voor [minderjarige] te zorgen - hiervan is overigens onvoldoende gebleken - dient [minderjarige] duidelijkheid te krijgen over het feit dat ze niet bij de moeder zal opgroeien.
[minderjarige] wordt in de huidige omstandigheden in haar ontwikkeling geremd en de aanvaardbare termijn om nog langer in onzekerheid te verkeren over de vraag of zij tot aan haar volwassenheid bij de moeder mag opgroeien is voor [minderjarige] al ruimschoots overschreden. Voortzetting van het ouderlijke gezag door de moeder heeft naar het oordeel van het hof een dusdanige, nadelige werking op de verdere gezondheid en ontwikkeling van [minderjarige], dat een gezagsbeëindigende maatregel onontkoombaar is. Daarbij is het hof verder van oordeel dat de moeder de afgelopen jaren voldoende kansen heeft gehad om een thuisplaatsing van [minderjarige] mogelijk te maken. Op grond van deze omstandigheden is voldaan aan de vereisten die het EHRM, in het licht van artikel 8 EVRM, stelt aan een gezagsbeëindiging.
Conclusie
3.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven van de moeder falen.
3.16.
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 31 maart 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, E.P. de Beij en M.A. Ossentjuk en is op 31 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.