In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van een minderjarige, geboren in 2019, tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De moeder, die het ouderlijk gezag over de minderjarige heeft, is van mening dat de wettelijke criteria voor een uithuisplaatsing niet zijn vervuld en dat zij zich aan de gemaakte afspraken houdt. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft echter zorgen over de opvoedcapaciteiten van de moeder en de veiligheid van de minderjarige in haar thuissituatie. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 augustus 2023, waarbij de moeder en de GI zijn gehoord. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is voor haar verzorging en opvoeding. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verklaart deze uitvoerbaar bij voorraad.