ECLI:NL:GHSHE:2023:2790

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
200.326.978_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing en inschrijving op school afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing met haar minderjarige kind naar een andere woonplaats en inschrijving op een nieuwe basisschool. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, stelde dat de verhuizing noodzakelijk was vanwege haar sociale leven en werkgelegenheid in de nieuwe woonplaats. De vader, die het verzoek van de moeder betwistte, voerde aan dat de verhuizing niet in het belang van het kind was en dat de moeder niet had aangetoond dat er een noodzaak was voor de verhuizing. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 17 juli 2023. Het hof concludeerde dat de moeder niet had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat het belang van het kind beter gediend was door de huidige situatie te handhaven. De rechtbank had eerder al de verzoeken van de moeder afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 31 augustus 2023
Zaaknummer: 200.326.978/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/397095 / FA RK 22-1902
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.C. Buntsma,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Janse.
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
,zittingsplaats Middelburg, van 7 maart 2023
,uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 mei 2023 heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de verzoeken van de moeder tot vervangende toestemming tot verhuizing naar de [adres] te [beoogde woonplaats] en de inschrijving op de basisschool [basisschool] te [beoogde woonplaats] toe te wijzen en het verzoek van de vader tot bevel terug verhuizing af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juli 2023 heeft de vader verzocht het door de moeder ingestelde hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De advocaat van de moeder heeft de door haar voorgedragen spreekaantekeningen aan het hof overgelegd.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 februari 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Vanwege de Roemeense nationaliteit van de moeder heeft deze zaak een internationaal karakter. Dit vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Het Nederlands recht is van toepassing.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie op [geboortedatum] 2018 [minderjarige] is geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] verblijft bij de moeder.
3.3.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing van [minderjarige] naar [beoogde woonplaats] en om hem in te schrijven op de [basisschool] , [adres van basisschool] te [beoogde woonplaats] , afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert samengevat het volgende aan. De rechtbank overweegt ten onrechte dat de moeder de noodzaak tot verhuizing niet heeft aangetoond. Volgens de moeder is de noodzaak wel degelijk aanwezig. De moeder heeft in [beoogde woonplaats] haar eigen sociale leven en netwerk opgebouwd en heeft een bestendige relatie met haar partner. De moeder heeft niets meer op [plaatsnaam] , behalve haar werk. De moeder kan bovendien een andere baan krijgen in [beoogde woonplaats] . De rechtbank heeft voorts ten onrechte overwogen dat de moeder niet heeft bestreden dat het goed gaat met [minderjarige] op school en dat hij in [woonplaats van vader] zijn vader, vriendjes maar ook oma dicht in de buurt heeft. Het einde van het schooljaar 2023 zou voor [minderjarige] een goed moment zijn om te wisselen van basisschool. De moeder verwacht dat een wisseling op deze leeftijd in combinatie met het karakter van [minderjarige] zeker niet tot problemen zal leiden en de belangen van [minderjarige] niet zal schaden. [minderjarige] is gelet op de tussen de ouders overeengekomen zorgregeling vaker bij de moeder dan bij de vader en kan wanneer hij naar de nieuwe basisschool in [beoogde woonplaats] gaat makkelijker afspreken met vriendjes. Op de dagen dat [minderjarige] bij de vader verblijft, kan hij alsnog met zijn huidige vriendjes uit [woonplaats van vader] afspreken zodat hij die contacten niet verliest. De zorgregeling met de vader (en oma (vz)) komt evenmin in het gedrang wanneer [minderjarige] permanent in [beoogde woonplaats] verblijft en wisselt van basisschool. De moeder is het ook niet eens met de rechtbank dat het in het belang van [minderjarige] is dat er zo min mogelijk verandering komt in zijn situatie en dat de moeder aan de vader op geen enkele wijze alternatieven of maatregelen geboden heeft om de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige] en de vader te verzachten of te compenseren. De verandering is inmiddels al meer dan anderhalf jaar een feit. Door een eventuele terug verhuizing naar de omgeving van [woonplaats van vader] is er juist een verandering in de huidige situatie. [minderjarige] is destijds met toestemming van de vader met de moeder naar [beoogde woonplaats] verhuisd. De moeder heeft nog steeds geen andere woning in de omgeving van [woonplaats van vader] ondanks dat zij in 2023 op meerdere huurwoningen heeft gereageerd. De moeder is bereid om de vader tegemoet te komen door te bespreken welke basisschool in de buurt van de woonplaats van de moeder geschikt zou zijn en daarnaast is de moeder bereid om een rol te spelen bij het halen en brengen van [minderjarige] . Tot slot heeft de rechtbank het ten onrechte in het belang van [minderjarige] geacht dat hij zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 1 januari 2024, terugkeert naar zijn vertrouwde omgeving op [plaatsnaam] . Wanneer [minderjarige] op 31 december 2023 zou moeten terugverhuizen, woont hij al twee jaar en twee maanden in [beoogde woonplaats] . Bijna zijn halve leven woont hij in [beoogde woonplaats] . Een eventuele nieuwe woning in de omgeving van [woonplaats van vader] zal juist voor [minderjarige] geen vertrouwde omgeving zijn. Bovendien is er geen woning voor de moeder en [minderjarige] beschikbaar in de omgeving van [woonplaats van vader] waardoor de moeder ook helemaal niet kan terugverhuizen. De moeder concludeert dat de rechtbank haar verzoek tot vervangende toestemming voor de verhuizing naar [beoogde woonplaats] ten onrechte heeft afgewezen. Zij meent dat haar belang bij de door haar gewenste verhuizing naar [beoogde woonplaats] zwaarder weegt dan het belang van de vader dat [minderjarige] met de moeder terugverhuist naar [woonplaats van vader] of omgeving. Indien haar vervangende toestemming wordt verleend om met [minderjarige] naar [beoogde woonplaats] te verhuizen, dan ligt het voor de hand dat [minderjarige] daar ook wordt ingeschreven op de door moeder voorgestelde basisschool.
3.6.
De vader voert samengevat het volgende aan. De vader acht een definitieve verhuizing naar [beoogde woonplaats] niet in het belang van [minderjarige] . De moeder heeft niet aangetoond dat er een noodzaak is voor een definitieve vestiging in [beoogde woonplaats] . Partijen hebben ten tijde van de breuk in oktober 2021 met elkaar afgesproken dat het beter zou zijn dat de moeder met [minderjarige] tijdelijk bij haar broer in [beoogde woonplaats] zou verblijven, waarbij zij beiden als doel hadden dat de moeder zo spoedig mogelijk zou terugkeren naar de omgeving van [woonplaats van vader] . De moeder heeft dit ook meerdere malen erkend. De moeder heeft geen sociaal leven en netwerk opgebouwd in [beoogde woonplaats] althans zij heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. Dit volgt ook uit het feit dat de moeder regelmatig een beroep doet op de vader of oma (vz) wanneer zij opvang voor [minderjarige] nodig heeft. Voor wat betreft de woning merkt de vader op dat de woningen waarop de moeder reageert veelal vergelijkbare woningen zijn met haar huidige woning. Zelfs al zou een woning iets minder comfortabel zijn, dan betekent dit nog niet dat de moeder daarmee een noodzaak heeft om in [beoogde woonplaats] de blijven wonen. Het afgelopen jaar heeft de moeder zich onvoldoende ingespannen om een geschikte woning voor haar en [minderjarige] in de omgeving van [woonplaats van vader] te vinden. De moeder heeft ook onvoldoende aangetoond dat een nieuwe woning financieel ongunstiger voor haar is. Ook zou zij enorm kunnen besparen op reiskosten die zij maakt vanwege het halen en brengen van [minderjarige] van [beoogde woonplaats] naar [woonplaats van vader] en omgekeerd. De moeder heeft bovendien geen andere banen waar zij uit kan kiezen in [beoogde woonplaats] althans de moeder heeft dit niet onderbouwd. Op dit moment gaat het goed met [minderjarige] . Na de scheiding van de ouders is er voor [minderjarige] niet veel veranderd en voor hem is altijd duidelijk geweest dat de woning in [beoogde woonplaats] van tijdelijke aard is. [minderjarige] heeft altijd op zijn vertrouwde school kunnen blijven en bij zijn vriendjes kunnen spelen die hij veelal al vanaf de kinderopvang kent.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd. Hoewel de raad begrip heeft voor de wens van de moeder acht de raad het verzoek van de moeder niet in het belang van [minderjarige] . De raad maakt daarbij de volgende belangenafweging. De thuisbasis in [woonplaats van vader] hebben ouders destijds gezamenlijk gekozen en het is ook de plaats waar de ouders samen met [minderjarige] hebben gewoond. Beide ouders geven aan dat het goed gaat met [minderjarige] . Hij heeft vriendjes en vriendinnetjes en gaat graag naar de basisschool in [woonplaats van vader] . Wanneer [minderjarige] definitief in [beoogde woonplaats] zou gaan wonen en daar naar de basisschool zou gaan, dan heeft dat direct invloed op de contactregeling met de vader. De vader kan in dat geval alleen nog maar in het weekend (en niet meer op de vrijdag en maandag) voor [minderjarige] zorgen in verband met zijn werk als zelfstandige. De rol van de vader zal daardoor veranderen. Het is in het belang van [minderjarige] dat hij contact heeft met beide ouders en dat daar zo min mogelijk aan wordt getornd.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Vervangende toestemming voor een verhuizing naar [beoogde woonplaats]
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen. Bij een dergelijke beslissing dient de rechter - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
3.8.2.
Op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof, na eigen beoordeling en waardering, overneemt en tot de zijne maakt is het hof van oordeel dat de moeder niet heeft aangetoond dat het voor haar noodzakelijk is om met [minderjarige] naar [beoogde woonplaats] te verhuizen. Dat betekent dat het hof de moeder reeds op die grond geen vervangende toestemming zal verlenen. In aanvulling op wat de rechtbank aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, overweegt het hof nog het volgende.
3.8.3.
Het ligt op de weg van de moeder om, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vader, de noodzaak om met [minderjarige] te mogen verhuizen naar [beoogde woonplaats] aan te tonen. De moeder is hier naar het oordeel van het hof niet in geslaagd. De moeder heeft eerder niet betwist dat, toen de beslissing was genomen om te gaan scheiden, zij niet beiden in de echtelijke woning konden blijven wonen en zij nog geen nieuwe woning op [plaatsnaam] had gevonden, de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar [beoogde woonplaats] een tijdelijke oplossing zou zijn. De vader zou in de echtelijke woning blijven wonen en haar broer wilde haar en [minderjarige] in ieder geval tijdelijk zijn woning ter beschikking stellen. De moeder heeft pas voor het eerst in hoger beroep gesteld dat de verhuizing naar [beoogde woonplaats] zeker niet tijdelijk was en dat het voor de vader van meet af aan duidelijk was dat zij niet met [minderjarige] zou terugkeren naar de omgeving [woonplaats van vader] . Het hof acht deze stelling, voor het eerst in hoger beroep gedaan en niet nader onderbouwd, gezien de stukken en het eerder besprokene niet aannemelijk. Voorts is gebleken dat de huidige woonsituatie van de moeder kennelijk op dit moment niet bestendig is. Haar broer is mogelijk voornemens de woning te verkopen. De moeder geniet geen huurbescherming voor wat betreft de woning van haar broer en ook is niet gebleken dat zij een sociaal netwerk heeft opgebouwd in [beoogde woonplaats] . De moeder stelt dat zij vanwege het ontbreken van passende woonruimte niet gehouden kan worden om terug te verhuizen naar de omgeving van [woonplaats van vader] . De moeder heeft het hof echter niet kunnen overtuigen dat zij zich daadwerkelijk heeft ingespannen om in de omgeving van [woonplaats van vader] passende woonruimte te vinden. Bovendien heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij voornemens is met haar huidige partner binnen afzienbare termijn te gaan samenwonen, terwijl deze partner niet in [beoogde woonplaats] woont en evenmin gesteld is dat zij in [beoogde woonplaats] zullen gaan samenwonen. Daarnaast staat vast dat de moeder nog steeds haar huidige baan op [plaatsnaam] heeft en derhalve [woonplaats van vader] op haar route daar naar toe ligt.
Voor zover de moeder heeft gesteld dat [minderjarige] inmiddels is geworteld in [beoogde woonplaats] en het niet langer van de moeder en [minderjarige] kan worden gevergd dat zij terugkeren naar de omgeving van [woonplaats van vader] , volgt het hof dit standpunt niet. Hierbij neemt het hof in aanmerking, zoals ook de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld, dat de roots van [minderjarige] in [woonplaats van vader] liggen. De moeder en de vader hebben lange tijd (met [minderjarige] ) samengewoond in [woonplaats van vader] en ook de oma (vz) die een belangrijke rol speelt in het leven van [minderjarige] woont dichtbij. Bovendien gaat [minderjarige] al vanaf zijn peutertijd daar naar de kinderopvang en thans naar de basisschool in [woonplaats van vader] .
Wanneer er een wijziging zou komen in de woonplaats en de basisschool van [minderjarige] van [woonplaats van vader] naar [beoogde woonplaats] dan heeft dat ook direct gevolgen voor de contactregeling tussen de vader en [minderjarige] en tussen de oma (vz) en [minderjarige] , hetgeen niet in het belang van [minderjarige] noch van de vader wordt geacht. Het is belangrijk dat [minderjarige] met beide ouders een goede band kan onderhouden. Bovendien moet [minderjarige] daardoor nog steeds regelmatig op en neer reizen naar de vader. Het hof overweegt verder dat beide ouders bevestigen dat het goed gaat met [minderjarige] . Het is dan ook in het belang van [minderjarige] om deze rust te houden en veilig te kunnen opgroeien in de omgeving van [woonplaats van vader] .
3.9.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.10.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
,zittingsplaats Middelburg, van 7 maart 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.D.M. Lamers en M.A. Stammes en is op 31 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.