ECLI:NL:GHSHE:2023:2787

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
200.323.910_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot opheffing van bewind over de goederen van de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot opheffing van bewind. De rechthebbende, die op een geheim adres woont, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 december 2022 te vernietigen, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind was afgewezen. De rechthebbende stelt dat zij in staat is haar financiële belangen te behartigen en dat het bewind haar plannen om naar Amerika te emigreren belemmert. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de rechthebbende nog steeds niet in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, gezien haar problematische schulden en eerdere miscommunicatie met de bewindvoerder.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 augustus 2023 zijn zowel de rechthebbende als belanghebbende 1 gehoord, terwijl de bewindvoerder en andere betrokkenen niet verschenen. Het hof heeft de argumenten van de rechthebbende en de bewindvoerder zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig is, gezien de aanhoudende schuldenproblematiek. De rechthebbende heeft weliswaar de wens geuit om meer vrijheid te hebben, maar het hof is van oordeel dat het bewind noodzakelijk blijft om haar financiële situatie te stabiliseren.

Het hof heeft het bewijsaanbod van de rechthebbende als onvoldoende concreet beoordeeld en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid waarmee het hof omgaat met zaken van bewind en de belangen van de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 31 augustus 2023
Zaaknummer: 200.323.910/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10006610 OV VERZ 22-4576
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. F. Ergec,
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[V.O.F.] V.O.F.,gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de bewindvoerder,
[belanghebbende 1],wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende 1],
advocaat: mr. F. Ergec,
[belanghebbende 2],zonder bekende woon- of verblijfplaats,
[belanghebbende 3],wonende op een bij het hof bekend geheim adres.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 8 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 8 maart 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het bewind op te heffen over de goederen van de rechthebbende. Kosten rechtens.
2.2.
Op 13 juni 2023 is een brief van de bewindvoerder ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Ergec;
  • [belanghebbende 1].
2.3.1.
De bewindvoerder en de zonen van de rechthebbende zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is met instemming van de rechthebbende en diens advocaat de zaak in zaaknummer 200.323.909/01 gelijktijdig behandeld. In deze zaak wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.

3.De feiten

De kantonrechter te Middelburg heeft op 26 juni 2014 een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [de rechthebbende] geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden met benoeming van [de bewindvoerder] te [vestigingsplaats] tot bewindvoerder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De rechthebbende voert – samengevat – het volgende aan. De rechthebbende heeft bij de bewindvoerder meerdere keren kenbaar gemaakt dat zij streeft naar meer vrijheid. De bewindvoerder doet hier niets tot weinig mee. Daarbij is het de verantwoordelijkheid van de bewindvoerder om een schuldsaneringstraject te entameren, maar een dergelijk traject is tot op heden niet gerealiseerd. Op dit moment wil de rechthebbende echter zowel geen bewind meer als schuldsaneringstraject. De rechthebbende wil naar Amerika emigreren om daar te wonen en werken. Het bewind belemmert deze plannen van de rechthebbende.
De schuldenproblematiek is het gevolg van miscommunicatie in het verleden en thans is de rechthebbende in staat om haar financiële belangen te behartigen. De rechthebbende doet in dat kader een uitdrukkelijk bewijsaanbod. De kantonrechter heeft ten onrechte het bewind niet opgeheven en er is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd waarom de rechthebbende niet in staat zou haar om haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen, temeer nu de rechthebbende plannen heeft om naar het buitenland te verhuizen en de noodzaak tot bewind dan niet langer aanwezig is.
5.2.
De bewindvoerder heeft het hof in de brief van 13 juni 2023 als volgt geïnformeerd. Naar de mening van de bewindvoerder is de rechthebbende niet in staat om haar vermogensrechtelijk belangen behoorlijk te behartigen en de bewindvoerder voert hiervan ter onderbouwing diverse voorbeelden aan. Zo heeft de rechthebbende wijzigingen doorgevoerd, zoals het veranderen van energieleverancier zonder de bewindvoerder daarover te informeren. Daarnaast heeft de rechthebbende mensen laten inwonen op haar adres, wat nadelige gevolgen heeft gehad zoals het moeten terugbetalen van ten onrechte ontvangen toeslagen. Tot slot heeft de rechthebbende betaalde werkzaamheden uitgevoerd, maar dit niet doorgegeven aan de bewindvoerder, wat eveneens gevolgen heeft bij de Belastingdienst in verband met te weinig afgedragen belasting. De rechthebbende stelt ten onrechte dat de bewindvoerder geen schuldhulpverleningstraject is gestart. In 2015 is de rechthebbende aangemeld voor een minnelijk traject, maar door gebrek aan proactieve houding en niet aanwezig zijn op het intakegesprek, is de aanmelding geannuleerd. In 2016 is nogmaals een poging gedaan om de rechthebbende aan te melden bij de gemeentelijke kredietbank, maar deze poging ging verloren door het inwonen van de (schoon)zus van de rechthebbende, die niet wilde bijdragen aan de vaste lasten.
In januari 2023 is nogmaals een start gemaakt met het inventariseren van de schulden. De situatie bleek weer instabiel toen bleek dat de energieleverancier was gewijzigd en er een bankrekening was geopend op de naam van rechthebbende. Daarnaast was er voor de tweede keer een last onder dwangsom opgelegd door de Handhaving voor Dierenwelzijn.
De casus is zeer complex en heeft veel zorg nodig. Onlangs is er een multidisciplinair overleg geweest. Het gevaar is dat de rechthebbende uit haar huis wordt geplaatst, zonder dat er een andere woonvoorziening aanwezig is.
5.3.
Het hof overweegt als volgt.
5.3.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.3.2.
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, dan wel ambtshalve.
5.3.3.
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter terecht en op goede gronden, welke het hof na een eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen heeft afgewezen. In aanvulling op het oordeel van de kantonrechter overweegt het hof nog het volgende.
5.3.4.
De rechthebbende betwist niet dat er op dit moment nog sprake is van problematische schulden, zodat in zoverre niet in geschil is dat de grondslag waarvoor het bewind is ingesteld nog onverminderd aanwezig is. Op basis van wat uit de stukken blijkt, met name uit de brief van de bewindvoerder van 13 juni 2023 en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling, heeft het hof de overtuiging dat de rechthebbende zonder het bewind niet in staat is om de schuldensituatie op te lossen en het risico bestaat dat de situatie in dat geval enkel zal verslechteren. Het hof begrijpt de wens van de rechthebbende om meer vrijheid te hebben, maar daarvoor is noodzakelijk dat de schuldenproblematiek wordt opgelost. Uit de eerder genoemde brief van de bewindvoerder blijkt dat de bewindvoerder meerdere malen heeft geprobeerd om een schuldhulpverleningstraject op te starten, maar dat dit ondanks de inspanning van de bewindvoerder niet is gelukt. Het hof spreekt de hoop uit dat de rechthebbende alsnog lukt om in goede samenwerking met de bewindvoerder een schuldhulpverleningstraject op te starten en met succes af te ronden.
5.4.
Het hof acht het bewijsaanbod van de rechthebbende onvoldoende concreet en gespecificeerd, gelet op de eisen die daaraan in hoger beroep mogen worden gesteld. Het bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
5.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
5.6.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 8 december 2022;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en C.L.M. Smeets en is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.