ECLI:NL:GHSHE:2023:2786

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
200.323.909_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot opheffing van bewind over de goederen van de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek tot opheffing van bewind. De rechthebbende, die op een geheim adres woont, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 8 december 2022 het verzoek tot opheffing van het bewind had afgewezen, te vernietigen. De rechthebbende was van mening dat hij in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dat de noodzaak voor het bewind niet langer aanwezig was. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 augustus 2023 heeft de rechthebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij plannen had om naar België te verhuizen en dat hij bereid was mee te werken aan een schuldsaneringstraject als hij meer leefgeld zou ontvangen.

De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de rechthebbende niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen, en heeft voorbeelden gegeven van problematische situaties die zijn ontstaan door het handelen van de rechthebbende. Het hof heeft de argumenten van de bewindvoerder overwogen en geconcludeerd dat de rechthebbende nog steeds problematische schulden heeft en dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig is. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 31 augustus 2023
Zaaknummer: 200.323.909/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10006610 OV VERZ 22-4577
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. F. Ergec,
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de bewindvoerder], vennoot van [V.O.F.] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
[de belanghebbende] ,wonende op een bij het hof bekend geheim adres,
hierna te noemen: [de belanghebbende] ,
advocaat: mr. F. Ergec,

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 8 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 8 maart 2023, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog het bewind over de goederen van de rechthebbende op te heffen. Kosten rechtens.
2.2.
Op 13 juni 2023 is een brief van de bewindvoerder ontvangen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Ergec;
  • [de belanghebbende] .
2.3.1.
De bewindvoerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet op de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is met instemming van de rechthebbende en diens advocaat de zaak met zaaknummer 200.323.910/01 gelijktijdig behandeld. In deze zaak wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.

3.De feiten

De kantonrechter te Middelburg heeft op [datum] 2014 een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [de rechthebbende] , geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] , wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, met benoeming van [de bewindvoerder] , vennoot van [V.O.F.] te [kantoorplaats] tot bewindvoerder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, het verzoek van de rechthebbende tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.5. De beoordeling

5.1.
De rechthebbende voert – samengevat – het volgende aan. De rechthebbende heeft bij de bewindvoerder meerdere keren kenbaar gemaakt dat hij streeft naar meer vrijheid. De bewindvoerder doet hier niets tot weinig mee. Daarbij is het de verantwoordelijkheid van de bewindvoerder om een schuldsaneringstraject te entameren, maar een dergelijk traject is tot op heden niet gerealiseerd. Hoewel de rechthebbende op dit moment eigenlijk zowel geen bewind als schulphulpverleningstraject meer wil, is hij bereid mee te werken aan een schuldsaneringstraject als hij meer leefgeld krijgt dan hij nu krijgt.
De rechthebbende heeft plannen om (tijdelijk) naar België te gaan om daar te gaan wonen bij een vrouw die hij heeft leren kennen en die directeur van een transportbedrijf is. Deze vrouw gaat de rechthebbende helpen om zijn in 2013 ingevorderde rijbewijs terug te krijgen zodat hij weer kan gaan werken als vrachtwagenchauffeur, bij voorkeur in Amerika, Hierdoor zal hij in staat zijn geld te verdienen en af te lossen op de schulden.
Bij aanvang van het bewind was er sprake van schulden van meer dan € 30.000,-. Tijdens het bewind is er afgelost op deze schulden, maar het is de rechthebbende onbekend hoeveel dit is aangezien hij geen eindafrekening van de bewindvoerder meer ontvangt. De schuldenproblematiek is het gevolg van miscommunicatie in het verleden en thans is de rechthebbende in staat om zijn financiële belangen te behartigen. De rechthebbende doet in dat kader een uitdrukkelijk bewijsaanbod.
De kantonrechter heeft ten onrechte het bewind niet opgeheven en er is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd waarom de rechthebbende niet in staat zou zijn om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen, temeer nu de rechthebbende plannen heeft om naar het buitenland te verhuizen en de noodzaak tot bewind dan niet langer aanwezig is.
5.2.
De bewindvoerder heeft het hof in de brief van 13 juni 2023 als volgt geïnformeerd. Naar de mening van de bewindvoerder is de rechthebbende niet in staat om zijn vermogensrechtelijk belangen behoorlijk te behartigen en de bewindvoerder voert hiervan ter onderbouwing diverse voorbeelden aan. Zo heeft de rechthebbende wijzigingen doorgevoerd, zoals het veranderen van energieleverancier zonder de bewindvoerder daarover te informeren. Daarnaast heeft de rechthebbende mensen laten inwonen op zijn adres, wat nadelige gevolgen heeft gehad zoals het moeten terugbetalen van ten onrechte ontvangen toeslagen. Tot slot heeft de rechthebbende betaalde werkzaamheden uitgevoerd, maar dit niet doorgegeven aan de bewindvoerder, wat eveneens gevolgen heeft bij de Belastingdienst in verband met te weinig afgedragen belasting. De rechthebbende stelt ten onrechte dat de bewindvoerder geen schuldhulpverleningstraject is gestart. In 2015 is de rechthebbende aangemeld voor een minnelijk traject, maar door gebrek aan proactieve houding en niet aanwezig zijn op het intakegesprek, is de aanmelding geannuleerd. In 2016 is nogmaals een poging gedaan om de rechthebbende aan te melden bij de gemeentelijke kredietbank, maar deze poging ging verloren door het inwonen van de (schoon)zus van de rechthebbende, die niet wilde bijdragen aan de vaste lasten.
In januari 2023 is nogmaals een start gemaakt met het inventariseren van de schulden. De situatie bleek weer instabiel toen bleek dat de energieleverancier was gewijzigd en er een bankrekening was geopend op de naam van rechthebbende. Daarnaast was er voor de tweede keer een last onder dwangsom opgelegd door de Handhaving voor Dierenwelzijn.
De casus is zeer complex en heeft veel zorg nodig. Onlangs is er een multidisciplinair overleg geweest. Het gevaar is dat de rechthebbende uit zijn huis wordt geplaatst, zonder dat er een andere woonvoorziening aanwezig is.
5.3.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
5.3.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.3.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
5.3.3.
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter terecht en op goede gronden, welke het hof na een eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen heeft afgewezen. In aanvulling op het oordeel van de kantonrechter overweegt het hof nog het volgende.
5.3.4.
De rechthebbende betwist niet dat er op dit moment nog sprake is van problematische schulden, zodat in zoverre niet in geschil is dat de grondslag waarvoor het bewind is ingesteld nog onverminderd aanwezig is. Op basis van wat uit de stukken blijkt, met name uit de brief van de bewindvoerder van 13 juni 2023 en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling, heeft het hof de overtuiging dat de rechthebbende zonder het bewind niet in staat is om de schuldensituatie op te lossen en het risico bestaat dat de situatie in dat geval enkel zal verslechteren. Het hof begrijpt de wens van de rechthebbende om meer vrijheid te hebben, maar daarvoor is noodzakelijk dat de schuldenproblematiek van de rechthebbende wordt opgelost. Uit de eerder genoemde brief van de bewindvoerder blijkt dat de bewindvoerder meerdere malen heeft geprobeerd om een schuldhulpverleningstraject op te starten, maar dat dit ondanks de inspanning van de bewindvoerder niet is gelukt.
Het hof spreekt de hoop uit dat de rechthebbende alsnog lukt om in goede samenwerking met de bewindvoerder een schuldhulpverleningstraject op te starten en met succes af te ronden.
5.4.
Het hof acht het bewijsaanbod van de rechthebbende onvoldoende concreet en gespecificeerd, gelet op de eisen die daaraan in hoger beroep mogen worden gesteld. Het bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
5.5.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
5.6.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 8 december 2022;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en C.L.M. Smeets en is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.