ECLI:NL:GHSHE:2023:2785

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
20-000247-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met misdrijf tegen het leven en beschadiging van politiecel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht tegen drie personen en van opzettelijke beschadiging van een politiecel. De feiten vonden plaats op 9 september 2021 in de gemeente Heerlen, waar de verdachte herhaaldelijk dreigende woorden uitsprak naar de benadeelden, waaronder 'Jullie moeten dood' en 'Ik maak jullie dood', terwijl hij een tuingereedschap vasthield. Daarnaast vernielde hij een cel in het politiebureau, wat leidde tot schade aan het eigendom van de politie. Het hof oordeelde dat de bedreigingen voldoende ernstig waren om bij de benadeelden redelijke vrees te veroorzaken voor hun leven. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, maar de vordering van de benadeelde partij Politiebureau Heerlen werd integraal toegewezen. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een derde feit.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000247-22
Uitspraak : 21 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 januari 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-243307-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken voor feit 3 en is hij ter zake van ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd’ (feit 1) en ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen’ (feit 2) veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] gedeeltelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partijen zijn in het overige van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De vordering van de Nationale Politie is integraal toegewezen, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 en heeft zich met betrekking tot feit 2 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsman primair bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard en heeft hij zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vorderingen wegens onvoldoende onderbouwing niet toewijsbaar zijn. De raadsman heeft ten slotte met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij Nationale Politie bepleit dat deze kan worden toegewezen, maar dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel achterwege dient te worden gelaten.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het onder 3 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 september 2021 in de gemeente Heerlen telkens [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] op een of meer tijdstippen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] , telkens dreigend de woorden toe te voegen "Jullie moeten dood" en/of "Ik maak jullie dood" en daarbij een hark en/of tuingereedschap in zijn handen had, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 9 september 2021 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Politiebureau Heerlen, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 9 september 2021 in de gemeente Heerlen telkens [benadeelde 2] en [benadeelde 1] en [benadeelde 3] op een of meer tijdstippen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde 2] en [benadeelde 1] en [benadeelde 3] , telkens dreigend de woorden toe te voegen "Jullie moeten dood" en "Ik maak jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 9 september 2021 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel die geheel of ten dele aan Politiebureau Heerlen, in elk geval aan een ander toebehoorde heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Parkstad-Limburg, basisteam Heerlen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Limburg, registratienummer PL2431-2021141882, gesloten d.d. 13 september 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-44. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1.

Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2021, dossierpagina’s 20-22, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 1] :

Plaats delict: Heerlen
Pleegdatum: 9 september 2021
Vandaag was ik samen met vier anderen op het complex. We zaten koffie te drinken bij de tuinhut, aan de voorzijde van de tuin. De bestuursleden waren [benadeelde 2] en [betrokkene 1] (fonetisch). De tuinleden waren [benadeelde 1] en mevrouw [betrokkene 2] (fonetisch). Op enig moment hoorden we een scooter aankomen. Toen werd het even stil en plotseling hoorden we de poort met een flinke klap dicht slaan. Toen zagen we [verdachte]
(het hof begrijpt hier en telkens hierna: de verdachte)aankomen. Ik zag en hoorde dat [benadeelde 2] en [betrokkene 1] tegen hem zeiden: "gooi die poort niet zo hard dicht". We zagen meteen dat [verdachte] heel kwaad werd. Ik hoorde hem zeggen; "racisten, boeven, slechte mensen". Ik zag dat hij onder andere meermaals naar mij spuugde. Ik zag ook dat hij naar [benadeelde 2] spuugde. Hij raakte mij met zijn spuug. Ik zag dat hij zo opgefokt was dat ik niets heb terug gezegd. Ik vond het even beter om niets te zeggen. Ik hoorde hem zeggen dat niets deugde, behalve hij zelf. Na de schreeuwende binnenkomst van [verdachte] belde ik meteen de politie. Ik zag dat [verdachte] verder naar achter de tuin in liep. Ik zag dat [betrokkene 1] en [benadeelde 2] achter hem aan liepen. Ik bleef zitten. Ik zag dat [verdachte] een lange houten stok en een stuk tuingereedschap pakte. Het tuingereedschap was een zogenaamd hakje met drie punten. Met deze wapens kwam hij terug gelopen. Ik hoorde hem de hele tijd schreeuwen. Ik hoorde hem weer schreeuwen; "racisten, jullie dood". Tijdens dit schreeuwen keek hij naar mij en wees naar ons. Hij schreeuwde ook naar [benadeelde 2] . Op enig moment zag ik dat hij zijn had (
het hof begrijpt: ‘hand’) in zijn tasje stopte. Dit wekte de indruk op mij alsof hij een wapen wilde pakte (
het hof begrijpt: ‘pakken’). Vervolgens liep hij weer weg en bleef hij schreeuwen. Hij richtte zich weer onder andere naar mij en gebaarde met een hand en vinger dat hij mijn keel zou doorsnijden. Hij haalde dus zijn hand langs zijn keel. Dit gebaarde hij ook naar de anderen.
Door zijn gedrag voelde ik mij bedreigd en ben ik bang voor hem.

2.

Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2021, dossierpagina’s 28-29, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 2] :

Op 9 september 2021 bevond ik mij bij de volkstuin in Heerlen.
Ik hoorde iemand op de brommer aankomen. Op een gegeven moment zag ik [verdachte] de poort binnenkomen en gooide de poort met een knal dicht. Hierop sprak ik hem op aan dat het ook rustig kon. Vervolgens viel hij tegen mij uit en zei hij: "jullie moeten dood". Hij spuugde vervolgens om zich heen en liep naar zijn tuin toe.
Op het moment dat hij bij zijn tuin was bleef hij maar doorgaan met doodsbedreigingen en ons voor maffia uitmaken. Op een gegeven moment werd ik er moe van en liep ik naar hem toe om het gesprek aan te gaan. Vervolgens zei hij tegen mij dat ik weg moest gaan en greep hij met zijn rechterhand een soort van hark en mijn zijn linkerhand had hij een knuppel
vast. De hark had 3 tanden en aan de andere kant een schep. Met het voorwerp kwam hij
dreigend naar mij toe, waardoor ik achteruit moest lopen om mezelf in veiligheid te
brengen. Ik voelde mij erg bedreigd en onveilig.

3.

Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2021, dossierpagina’s 26-27, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 3] :

Op 9 september 2021 bevond ik mij bij de volkstuin in Heerlen. Op dat moment was ik met 4 collega's koffie aan het drinken. Tijdens het koffie drinken, kwam iemand de poort binnen en sloeg de poort hard dicht. Mijn collega's [betrokkene 1] en [benadeelde 2] spraken de man aan, waarop de man ontplofte. Hij maakte ons uit voor racisten. Ik hoorde dat hij de vergelijking maakte met Hitler. Terwijl hij dat zei wees hij naar mijn collega [benadeelde 1] en trapte hij
een tafel om richting [benadeelde 1] en bespuugde hij [benadeelde 1] ook. Vervolgens wees hij
ieder van ons aan en riep hij: "ik maak jullie dood". Vervolgens zeiden verschillende collega's tegen de man dat hij rustig moest doen. De man liep toen naar zijn eigen tuin toe, maar de man bleef schreeuwen dat wij racisten waren en dat wij dood gingen.

4.

Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2021, dossierpagina’s 38-39, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] namens Politiebureau Heerlen:

Ik ben werkzaam binnen het cellencomplex, gelegen aan het politiebureau te Heerlen. Ik doe namens de politie aangifte van vernieling van een cel. Op 9 september 2021 hoorde ik tijdens mijn dienst in het cellencomplex een behoorlijk hard lawaai. Het klonk alsof metaal op de grond viel. Ik liep door de cellengang richting het lawaai en hoorde dat het lawaai vanuit cel 12 kwam. In deze cel zat op dat moment [verdachte] ingesloten. Ik keek door het venstertje van de celdeur naar binnen en zag dat een rooster van de afzuiging op de vloer lag. Ik zag dat het metalen rooster verbogen was. Ik zag dat de verdachte bebloede handen had. Ik zag dat er diverse onderdelen van het rooster kapot /gebroken op de grond van de cel lagen. Ik zag dat de muren, de deur, de vloer en het toilet besmeurd waren met bloed.
Aangezien [verdachte] zijn cel had vernield, werd [verdachte] verplaatst naar een andere cel. Alvorens de insluiting van [verdachte] was de cel schoon en geheel in takt.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2021, dossierpagina 40, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 9 september 2021 nam ik een aangifte op terzake van vernieling van cel 12, gelegen in het cellencomplex aan het politiebureau te Heerlen. Ik bekeek de schade en zag dat:
- een ventilatierooster uit de muur geforceerd was.
- het rooster verbogen op de grond lag.
- het stucwerk van de muur, nabij het geforceerde rooster, beschadigd was.
- er diverse onderdelen van het rooster op de grond van de cel lagen.
- de gehele cel met bloed besmeurd was.

6.

Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Limburg d.d. 25 januari 2022, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

Op vragen van de advocaat kan ik verklaren dat ik de zinnen als "Jullie moeten dood en/of Ik maak jullie dood" misschien wel gebruikt heb toen ik werd aangevallen, maar dat komt omdat zij de problemen veroorzaken.
Vanwege al het onrecht dat mij is aangedaan heb ik geprobeerd zelfmoord te plegen
in de politiecel. Het kan zo geïnterpreteerd worden dat ik de cel beschadigd heb.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de uitlatingen van de verdachte, in de context waarin zij zijn gedaan, moeten worden beschouwd als uitlatingen van woede en frustratie die bij aangevers niet de redelijke vrees hebben kunnen doen ontstaan dat zij door toedoen van de verdachte het leven zouden verliezen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen respectievelijk zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De beoordeling of sprake is van redelijke vrees is geobjectiveerd en wordt dus niet enkel bepaald door bij het slachtoffer veroorzaakte angstgevoelens.
Gelet op de aard en inhoud van de door de verdachte gebezigde bewoordingen en de omstandigheden waaronder deze zijn geuit, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, is het hof van oordeel dat aan de genoemde vereisten is voldaan. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat de verdachte vrijwel direct nadat hij door de poort kwam heel kwaad werd en daarop de woorden "jullie moeten dood" en "ik maak jullie dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, in de richting van aangevers heeft geschreeuwd. Deze woorden zijn objectief beschouwd naar de in de samenleving geldende normen zozeer bedreigend dat de verdachte het bedreigende karakter daarvan moet hebben begrepen. Daar komt bij dat de verdachte op enig moment een op een hark gelijkend voorwerp in zijn handen had en daarmee dreigend in de richting van aangever [benadeelde 2] is gelopen alsmede dat de verdachte naar onder meer aangever [benadeelde 1] een gebaar maakte waarbij hij zijn hand langs zijn keel haalde. Het hof is derhalve van oordeel dat de bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij aangevers redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte de bedreiging ten uitvoer zou kunnen leggen. Het verweer van de verdediging dat de uitlatingen, welke moeten worden beschouwd als uitlatingen van woede en frustratie, niet de redelijke vrees hebben kunnen doen ontstaan dat aangevers door toedoen van de verdachte het leven zouden verliezen, wordt dan ook verworpen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht tegen drie personen. Door aldus te handelen heeft de verdachte hen angst en vrees aangejaagd. Voorts kan dergelijk handelen langdurig gevoelens van onveiligheid teweegbrengen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een politiecel. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendom van een ander en de benadeelde overlast en financiële schade berokkend.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 juni 2023, betrekking hebbend op het justitiële verleden van de verdachte (in Nederland), waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Anders dan de politierechter in eerste aanleg heeft beslist doet een geheel voorwaardelijke straf naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van de feiten. Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, waarvan 30 uren voorwaardelijk, subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Met oplegging van deze gedeeltelijke voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 450,00, bestaande uit immateriële schade.
De politierechter heeft de vordering bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft zich subsidiair, indien het hof tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde zou komen, op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet kan worden toegewezen, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Dit is onder meer het geval bij ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval geestelijk letsel is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Het hof beschikt ook over onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen dat reeds vanwege de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij sprake is geweest van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’. Voor een nader onderzoek hiernaar is geen plaats, nu dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof zal daarom de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
In het hiervoor overwogene ziet het hof termen aanwezig om de proceskosten te compenseren en zal daartoe beslissen als hierna te vermelden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van schade ter hoogte van € 850,00, bestaande uit € 400,00 aan materiële schade
(schade aan de auto)en € 450,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De raadsman van de verdachte heeft zich subsidiair, indien het hof tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde zou komen, op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade van de benadeelde partij niet kan worden toegewezen, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde, te weten de vernieling van de personenauto van de benadeelde partij [benadeelde 1] . De benadeelde partij kan om die reden in dat gedeelte van zijn vordering – te weten een bedrag van € 400,00 aan materiële schade – niet worden ontvangen. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Immateriële schade
Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Dit is onder meer het geval bij ‘aantasting in de persoon op andere wijze’. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval geestelijk letsel is ontstaan. Het bestaan van geestelijk letsel kan niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Het hof beschikt ook over onvoldoende gegevens om te kunnen vaststellen dat reeds vanwege de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij sprake is geweest van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’. Voor een nader onderzoek hiernaar is geen plaats, nu dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof zal daarom de vordering van de benadeelde partij wat deze post betreft niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering wat deze post betreft slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
In het hiervoor overwogene ziet het hof termen aanwezig om de proceskosten te compenseren en zal daartoe beslissen als hierna te vermelden.
Vordering van de benadeelde partij Politiebureau Heerlen
De benadeelde partij Politiebureau Heerlen heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 64,00 aan materiële schade.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof stelt vast dat de gevorderde materiële schadevergoeding niet inhoudelijk is betwist en ook voldoende is onderbouwd, zodat het hof van oordeel is dat het bedrag van € 64,00 voor toewijzing gereed ligt. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer Politiebureau Heerlen is toegebracht tot een bedrag van € 64,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] voor zover die ziet op de gestelde materiële schade:
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
ten aanzien van de vordering van deze benadeelde partij voor zover die ziet op de immateriële schade:
verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Politiebureau Heerlen ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 64,00 (vierenzestig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Politiebureau Heerlen, ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 64,00 (vierenzestig euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2021 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 1 (één) dag kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. A. Muller, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. dr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 21 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Muller is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.