6.1.In rov. 2.1 tot en met 2.10 van het vonnis van 22 september 2021 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feiten hierna, vernummerd tot rov. 6.1.1 tot en met 6.1.10, weergeven.
6.1.1.[appellant] was eigenaar van het onroerend goed plaatselijk bekend als [adres 1] / [adres 2] in [plaats] (hierna: het pand).
6.1.2.Op 18 juli 2016 heeft [de B.V. 1] (hierna: [de B.V. 1] ) een rapport opgesteld van een in opdracht van [appellant] in het pand uitgevoerde asbestinventarisatie. In het rapport is onder meer opgenomen dat asbesthoudende materialen zijn aangetroffen op een zestal locaties. Verder is in het rapport vermeld:
“
5.1 Samenvatting(…)
Deze inventarisatie heeft niet geleid tot een ‘redelijk vermoeden’ op niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbesthoudende materialen.
(…)
5.2.
Conclusie en aanbevelingen
(…)
Deze inventarisatie kan dienen als onderdeel van de aan te leveren gegevens bij een sloopmelding. Een aanvullende inventarisatie (type B) dient niet te worden uitgevoerd.”
6.1.3.Partijen hebben op 20 juli 2016 een koopovereenkomst gesloten. De gemeente heeft daarbij het pand gekocht van [appellant] voor een koopsom van € 1.400.000,00 vrij op naam. In de koopovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“3. De betaling van de koopsom zal in 2 termijnen geschieden:
- een eerste termijn ten bedrage van € 1.375.000,-- bij het passeren van de notariële akte van transport;
- een tweede en tevens laatste termijn ten bedrage van € 25.000,-- binnen 10 werkdagen nadat aan de verplichting tot asbestsanering zoals omschreven in artikel 12 van deze overeenkomst is voldaan.
(…)
12. Aan koper en verkoper is bekend dat oorspronkelijk in het gekochte asbest is verwerkt waarvan een deel reeds door verkoper of diens rechtsvoorgangers is verwijderd. Verkoper draagt voor eigen rekening en risico zorg voor het deugdelijk verwijderen door een erkend asbestverwijderingsbedrijf van alle nog resterende asbest in het gekochte, zulks ter beoordeling van het door verkoper aan te leveren asbestanalyserapport door koper.”
6.1.4.De leveringsakte is op 17 augustus 2016 gepasseerd.
6.1.5.Op 20 september 2016 heeft [de B.V. 1] , wederom op verzoek van [appellant] , een tweede rapport van asbestinventarisatie opgesteld. In het rapport is onder andere het volgende vermeld:
“
5.1 Samenvatting
De volgende asbesthoudende materialen zijn aangetroffen:
Locatie toepassing klasse evt. afwijkingen
entreeruimte buis rondom 3 kolommen2 -
Deze asbestinventarisatie heeft niet geleid tot een ‘redelijk vermoeden’ op niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbesthoudende materialen.
(…)
5.2.
Conclusie en aanbevelingen
(…)
Het onderzoek heeft (indien mogelijk) licht-destructief plaatsgevonden. Naast de standaard beperkingen van een asbestinventarisatie zijn er geen specifieke beperkingen en/of uitsluitingen. Deze inventarisatie is derhalve volledig.
Deze inventarisatie kan dienen als onderdeel van de aan te leveren gegevens bij een sloopmelding. Een aanvullende inventarisatie (type B) dient niet te worden uitgevoerd.”
6.1.6.Partijen zijn overeengekomen dat het asbest rondom de kolommen in de entreehal zoals vermeld in het rapport van 20 september 2016 niet hoefde te worden verwijderd door [appellant] .
6.1.7.De gemeente heeft op 3 juli 2018 een koopovereenkomst gesloten met [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) terzake het pand. Het pand is op 5 juli 2018 aan [bedrijf 1] geleverd. In de leveringsakte is onder meer het volgende opgenomen:
“Mocht tot het moment van afronding van de voorgenomen verbouwing op andere plaatsen in het verkochte dan de onder lid 2 van dit artikel genoemde kolommen alsnog asbest worden aangetroffen, dan is verkoper alsnog aansprakelijk voor alle kosten en schade hiervan, hieronder begrepen maar niet beperkt tot vertragingsschade.”
6.1.8.Op 28 september 2018 heeft [advies- en ingenieursbureau] (hierna: [advies- en ingenieursbureau] ) een rapport opgesteld van een in opdracht van [bedrijf 1] uitgevoerde asbestinventarisatie in het pand. Hierin is opgenomen dat op diverse locaties in het pand asbesthoudende bronnen zijn aangetroffen. Het gaat om andere locaties dan de kolommen in de entreehal die in het rapport van [de B.V. 1] van 20 september 2016 zijn genoemd.
6.1.9.[bedrijf 1] heeft de gemeente op 2 december 2018 aansprakelijk gesteld voor geleden schade ter hoogte van € 223.445,00 als gevolg van de aanwezigheid van meer asbest dan slechts dat bij de kolommen in de entreehal.
6.1.10.De gemeente heeft [appellant] op 2 juli 2019 schriftelijk aansprakelijk gesteld.
6.2.1.In eerste aanleg vorderde de gemeente – verkort weergegeven – bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] te veroordelen om aan de gemeente te betalen een bedrag ad € 223.445,00, te vermeerderen met wettelijke rente alsmede [appellant] te veroordelen in de kosten van het geding en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
6.2.2.De gemeente heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst, doordat hij niet alle in het pand aanwezige asbest heeft laten verwijderen. Daardoor moet [appellant] volgens de gemeente alle als gevolg van die tekortkoming door haar geleden schade vergoeden. Die schade bestaat volgens de gemeente uit de door [bedrijf 1] gevorderde en door de gemeente betaalde schadevergoeding van in totaal € 223.445,00.
6.2.3.[appellant] heeft verweer gevoerd. Op dat verweer zal het hof hierna, voor zover in hoger beroep van belang, ingaan.
6.2.4.In het vonnis van 22 september 2021 heeft de rechtbank het verweer van [appellant] dat de gemeente niet tijdig heeft geklaagd verworpen. Ook heeft de rechtbank het verweer van [appellant] dat de gemeente afstand van recht heeft gedaan verworpen. Voorts heeft de rechtbank geconcludeerd dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] verplicht was alle in het pand aanwezige asbest te verwijderen, ongeacht of deze door [de B.V. 1] is ontdekt. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] tekortgeschoten in de nakoming van die verplichting. Daarna heeft de rechtbank overwogen dat aangezien niet is betwist dat sprake is van verzuim en evenmin is gesteld dat de tekortkoming niet aan [appellant] is toe te rekenen, [appellant] de schade dient te vergoeden die de gemeente heeft geleden als gevolg van de tekortkoming. Bij het vonnis van 22 september 2021 heeft de rechtbank tot slot de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling met betrekking tot de omvang van de schade.
6.2.5.Na deze aktewisseling heeft de rechtbank in het vonnis van 30 maart 2022 geoordeeld dat de gevorderde schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 197.488,25. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] als de grotendeels in de ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure dient te worden veroordeeld.
6.2.6.Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank in het vonnis van 30 maart 2022 [appellant] – verkort weergegeven – uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld:
- om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan de gemeente te betalen een bedrag van € 197.488,25, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 september 2020 tot aan de dag van volledige betaling, en
- in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente begroot op € 9.199,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling alsmede in nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
Het meer of anders gevorderde werd afgewezen.
6.3.1.[appellant] heeft vier grieven aangevoerd. Zijn memorie strekt ertoe dat het hof de vonnissen waarvan beroep vernietigt en – opnieuw rechtdoende – de vorderingen van de gemeente afwijst, met veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties, alsmede dat het hof de gemeente uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt om aan [appellant] terug te betalen hetgeen [appellant] op basis van het vonnis van 30 maart 2022 aan de gemeente heeft betaald en welk bedrag van € 213.263,90 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2022 en te berekenen tot de dag der algehele voldoening.
6.3.2.De gemeente heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep te vermeerderen met de nakosten.
6.3.3.Nu de gemeente geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, zijn de vonnissen waarvan beroep in hoger beroep niet aan de orde voor zover de rechtbank de vorderingen van de gemeente heeft afgewezen (zie hiervoor rov. 6.2.5 en 6.2.6.). In zoverre is de omvang van het hoger beroep dus beperkt.
Uitleg van de koopovereenkomst