3.6.In het vonnis van 23 juni 2021 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
3.7.1.[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd met een vordering tot betaling van schorsings-, stallings- en transportkosten van de auto. Hij heeft zijn eis verminderd met € 1.437,78 wegens (aan hem vergoede) schade aan een spatbord van de auto.
3.7.2.[geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord bezwaar tegen de wijziging van eis gemaakt, maar hebben dat bezwaar tijdens de mondelinge behandeling niet gehandhaafd. Het hof acht de wijziging van eis niet in strijd met de eisen van een goede procesorde. Het zal dus recht doen op de gewijzigde eis.
3.8.1.[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het (alsnog) toewijzen van zijn (gewijzigde) vorderingen. Hij heeft daarbij gesteld dat hij het geschil in volle omvang aan het hof wil voorleggen. Als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij vereist is dat die gronden voldoende kenbaar zijn. De enkele vermelding dat de appellant het geschil in volle omvang aan de appelrechter wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat enig door de appellant niet vermeld geschilpunt naast andere wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld. Zo constateert het hof dat geen grieven zijn gericht tegen rov. 4.2. en 4.4. van het vonnis van de kantonrechter, waarover hierna meer in rov. 3.8.3. en 3.8.4.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.8.2.De grieven voor zover gericht tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter falen. De kantonrechter is vrij in de keuze van de feiten die hij aan het begin van het vonnis weergeeft (zo lang daarna maar recht wordt gedaan op basis van alle relevante - vaststaande - feiten). De grief kan daarom niet tot vernietiging van het beroepen vonnis leiden. Voor zover de feitenopsomming (om welke reden dan ook) onjuist zou zijn, heeft te gelden dat het hof in rov. 3.3. een nieuwe opsomming van de feiten heeft gegeven.
3.8.3.[appellant] heeft geen grief gericht tegen rov. 4.4. van het vonnis van de kantonrechter, waarin deze, beknopt weergegeven, overweegt dat een gebruikte auto niet aan de koopovereenkomst beantwoordt indien als gevolg van een eraan klevend gebrek dat niet op eenvoudige wijze kan worden ontdekt en hersteld, gebruik van de auto door daarmee aan het verkeer deel te nemen, gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren. Ook het hof zal dat dus tot uitgangspunt nemen.
3.8.4.[appellant] heeft ook niet gegriefd over rov. 4.2. van het bestreden vonnis. Daarin overweegt de kantonrechter dat [appellant] zijn stelling dat [geïntimeerden] bij de verkoop van de auto mogelijk handelden in de uitoefening van een beroep of bedrijf, onvoldoende heeft onderbouwd en dat, voor zover [appellant] zich op het standpunt stelt dat er sprake is van een consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 BW, de kantonrechter hem hierin niet volgt. Ook het hof zal daarom tot uitgangspunt nemen dat er geen sprake is van een consumentenkoop.
3.8.5.[appellant] klaagt terecht over het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om te kunnen vaststellen dat het gebrek ten tijde van de aflevering aanwezig was. [appellant] heeft gesteld dat de auto een gebrek had, erin bestaande dat de bouten die het bovenste en het onderste deel van het motorblok vloeistofdicht met elkaar moeten verbinden, waren afgebroken dan wel dat het schroefdraad daarvan was losgetrokken en dat daardoor koelvloeistof vermengd raakte met de motorolie. Dat gebrek heeft er volgens [appellant] mede toe geleid dat er een scheurtje in het expansievat is ontstaan. Het gebrek, aldus [appellant] , is zo ernstig dat het niet in de korte tijd waarin hij met de auto heeft gereden kan zijn ontstaan - het was volgens hem al ten tijde van de aflevering aanwezig. Daardoor was de auto volgens [appellant] ongeschikt om veilig aan het verkeer deel te nemen en beantwoordde de auto daarom niet aan de overeenkomst. Daarmee heeft [appellant] anders dan de kantonrechter oordeelt aan zijn stelplicht voldaan. [appellant] heeft die stelling met het overleggen van onder andere een deskundigenrapport van Droog (productie 5 bij dagvaarding) onderbouwd.
3.8.6.[geïntimeerden] hebben de stellingen van [appellant] gemotiveerd betwist. Zij hebben hun betwisting onderbouwd door te stellen dat de auto ten tijde van de aflevering slechts een scheurtje in het expansievat had, een klein en eenvoudig te verhelpen gebrek dat niet de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Het ernstige gebrek aan het motorblok is volgens [geïntimeerden] pas ontstaan doordat, nadat Droog het kleine scheurtje op 30 september 2019 had ontdekt, [appellant] de auto is blijven gebruiken. Die lezing wordt ondersteund door het door hen ingebrachte rapport van [de expert] (productie 1 bij conclusie van antwoord).
3.8.7.[geïntimeerden] hebben hiermee de stellingen van [appellant] voldoende betwist. De bewijslast van zijn stellingen rust op grond van artikel 150 Rv. op [appellant] . Het hof komt echter niet toe aan een bewijsopdracht aan [appellant] als, zoals [geïntimeerden] aanvoeren, [appellant] de klachten te laat aan hen heeft gemeld als bedoeld in artikel 7:23 lid 1 BW. Volgens hen had [appellant] , als juist is dat er al een dag na aflevering van de auto een oranje waarschuwingslampje ging branden (hetgeen zij betwisten), dat toen al en niet pas op 24 oktober 2019 aan hen moeten melden.
3.8.8.Het hof passeert het beroep van [geïntimeerden] op schending van de klachtplicht. Of [appellant] daags na aflevering van de auto werd geconfronteerd met een brandend waarschuwingslampje kan in het midden blijven. Ook al zou dat het geval zijn, dan maakt dat op zichzelf niet dat niet veilig met de auto aan het verkeer kon worden deelgenomen en dat de auto dus niet aan de overeenkomst beantwoordde. Dat geldt ook voor de door Droog op 30 september 2019 geconstateerde gebreken, te weten een olielekkage en een scheurtje in het expansievat. Ook die maken niet dat niet veilig met de auto aan het verkeer kon worden deelgenomen. Toen Droog naar zijn zeggen nadien, nadat [appellant] de auto op 9 oktober 2019 opnieuw bij hem had gebracht, de ‘sludge’ en de afgebroken of losgetrokken bouten ontdekte en daarvan melding aan [appellant] had gemaakt, heeft [appellant] daarvan op 24 oktober 2019 - en dus binnen bekwame tijd - aan [geïntimeerden] kennis gegeven. Daarmee heeft hij voldaan aan de eisen die artikel 7:23 lid 1 BW stelt.
3.8.9.Het hof zal [appellant] dus toelaten tot bewijs van zijn hiervoor in rov. 3.8.5. weergegeven stellingen. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling aan partijen mededeling gedaan van zijn voornemen om op dit punt onderzoek door een onafhankelijke door het hof te benoemen deskundige te gelasten.
3.8.10.Partijen hebben zich vervolgens bij akte uitgelaten over de persoon van de te benoemen deskundige. Nu zij het niet eens zijn over de persoon van de deskundige, zal het hof als deskundige benoemen: M. van der Stelt van DEKRA Automotive te Alkmaar.
3.8.11.Partijen hebben suggesties gedaan over de aan de deskundige voor te leggen vragen, maar zijn het daarover niet eens geworden. De suggesties van partijen in aanmerking genomen bepaalt het hof dat de deskundige gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord dient te geven op de volgende vragen:
Constateert u een of meer gebreken aan/in de bouten die het bovenste en het onderste deel van het motorblok vloeistofdicht met elkaar moeten verbinden en/of aan/in het expansievat en zo ja, welke?
Kunt u per geconstateerd gebrek aangeven of het gebrek maakt dat gebruik van de auto door daarmee aan het verkeer deel te nemen, gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren?
Kunt u per geconstateerd gebrek aangeven of het ten tijde van de aflevering van de auto op 23 augustus 2019 al aanwezig was, of het op eenvoudige wijze kon worden ontdekt, of het kan worden hersteld en, indien van toepassing, welke kosten met herstel zijn gemoeid?
Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?
3.8.12.Het hof wijst de deskundige daarbij op het volgende. (i) Indien uw bevindingen afwijken van die in een of meer van de in deze procedure overgelegde rapporten, dienen die verschillen zo mogelijk van commentaar en/of een motivering te worden voorzien. (ii) Indien u van oordeel bent dat een in die andere rapportage (-s) genoemd aspect niet van belang is, dient u dit gemotiveerd aan te geven, met vermelding welke gevolgen dit heeft voor de conclusie van die andere rapportage (-s). (iii) U dient eventuele nadere informatie die u nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten op te vragen. De advocaat die informatie verschaft dient een afschrift daarvan toe te sturen aan de advocaat van de wederpartij. U wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.
3.8.13.Het hof is voornemens de kosten van de deskundige voorshands ten laste van [appellant] te brengen. Het hof zal het voorschot op de kosten van de deskundige bepalen op € 1.800,00 (inclusief btw). [appellant] dient het voorschot binnen twee weken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die hij van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal ontvangen, te voldoen. Te zijner tijd zal in het eindarrest worden beslist welke partij uiteindelijk de kosten van het deskundigenbericht zal dienen te dragen.