ECLI:NL:GHSHE:2023:2737

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
200.327.836_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling na beëindiging van het gezag over een minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder van een minderjarige, geboren in 2013, die verzoekt om een omgangsregeling na de beëindiging van haar gezag. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. F. Pool, heeft in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, maar dit verzoek is afgewezen. De moeder is van mening dat de huidige omgangsregeling, die eenmaal per zes weken plaatsvindt, niet voldoende is en heeft verzocht om uitbreiding van de omgangsfrequentie. De GI, Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is en dat uitbreiding van de omgang op dit moment niet wenselijk is. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de GI gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming en de pleegouders van de minderjarige. Het hof heeft de feiten en standpunten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat, hoewel de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, de minderjarige momenteel niet de emotionele binding met de moeder heeft die nodig is voor een uitbreiding van de omgangsregeling. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgang is afgewezen. Het hof benadrukt dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de huidige regeling in zijn belang is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 augustus 2023
Zaaknummer: 200.327.836/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/403899 / FA RK 22-5395
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
de heer en mevrouw [pleegouders], de pleegouders van [minderjarige] ,
hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 juni 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en primair een omgangsregeling vast te stellen tussen de moeder en [minderjarige] inhoudende dat [minderjarige] :
- eerst eens per vier weken twee uur onder begeleiding omgang heeft met de moeder;
- hierna eens per vier weken twee uur zonder begeleiding omgang heeft met de moeder;
- hierna eens per vier weken een halve dag zonder begeleiding omgang heeft met de moeder.
Subsidiair heeft de moeder verzocht een regeling vast te stellen die door het hof in goede justitie juist wordt geacht met mogelijkheden tot uitbreiding onder monitoring van de GI.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juli 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] via digitale verbinding;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de pleegouders.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de moeder is [minderjarige] op [geboortedatum] 2013 geboren.
3.2.
[minderjarige] verblijft sinds 28 december 2013 bij de pleegouders..
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 februari 2016 is het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
3.4.
Conform de huidige regeling hebben de moeder en [minderjarige] omgang met elkaar eenmaal per zes weken bij de pleegouders thuis gedurende één uur in aanwezigheid van één van de pleegouders. Daarnaast ziet [minderjarige] zijn moeder bij verjaardagen van zijn zus ( [zus] van 15 jaar) en broer ( [broer] van 14 jaar), die samen in een ander pleeggezin verblijven.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover van belang, het verzoek van de moeder tot het bepalen van een omgangsregeling afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
De GI spant zich onvoldoende in om het contact tussen haar en [minderjarige] uit te breiden. De omgang tussen de moeder en [minderjarige] vindt al jaren in dezelfde frequentie en setting plaats. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en de pleegzorgmedewerker heeft verklaard dat de omgang met [minderjarige] goed verloopt en dat hij hier plezier uit haalt. De pleegmoeder heeft aangegeven dat er vanuit [minderjarige] een vraag naar contact met de moeder is. De moeder wil graag tijdens de omgang wat leuks doen met [minderjarige] en, indien wenselijk, met de pleegouders. Daar is nu te weinig tijd voor. Volgens de moeder zal dit de druk van de omgangsmomenten afhalen en zorgen voor een ontspannen sfeer tussen de moeder en [minderjarige] , maar ook tussen de moeder en de pleegouders. De moeder ontvangt nog steeds weinig informatie over [minderjarige] . Dit maakt het moeilijk om bij hem aan te sluiten en de moeder is bang dat zij hier fouten in maakt. De moeder heeft daarom advies aan de hulpverlening gezocht voor wat betreft het delen van haar huidige zwangerschap met [minderjarige] . Uit de omgang met haar twee oudere kinderen valt op te maken dat de moeder voldoende in staat is om een veilige omgang te waarborgen en een positieve band met pleegouders te onderhouden. De moeder berust in de plaatsing in het pleeggezin en zal dit ook uitstralen naar [minderjarige] . Zij wenst [minderjarige] geenszins te belasten met uitspraken over een thuisplaatsing. De moeder vreest dat zij en [minderjarige] vervreemd zullen raken van elkaar en dat uitbreiding van het contact, naarmate hij ouder wordt, steeds lastiger zal zijn.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - het volgende aan.
Hoewel uit de contacten met [minderjarige] blijkt dat de moeder beter in haar vel zit, heeft zij een ernstig belast verleden en is zij jarenlang niet emotioneel beschikbaar geweest voor [minderjarige] . Hierdoor ervaart [minderjarige] de moeder niet als veilige basis. Het gebrek aan emotionele veiligheid dat [minderjarige] bij de moeder ervaart maakt dat de omgang op dit moment niet uitgebreid kan worden. Dat wil [minderjarige] ook niet. Daarbij komt dat [minderjarige] bijna zijn hele leven bij de pleegouders woont en dat zijn perspectief niet bij de moeder, maar in het pleeggezin ligt. Het uitgangspunt van het contact tussen [minderjarige] en de moeder is dat het leuk en ontspannen verloopt. De manier waarop het contact nu wordt vormgegeven komt daaraan tegemoet. De moeder wil graag activiteiten met [minderjarige] ondernemen tijdens de omgangsmomenten. Daar krijgt zij ook de mogelijkheid toe. De moeder kan onder begeleiding van (één van) de pleegouders iets leuks ondernemen met [minderjarige] , waarbij de omgang kan uitlopen naar anderhalf uur Twee keer per jaar vindt er een netwerkoverleg plaats waarin de ontwikkelingen rondom [minderjarige] worden besproken. Tijdens deze overleggen wordt ook besproken hoe de omgangsregeling loopt en of de huidige vorm van de omgang nog tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] . De ontwikkeling van [minderjarige] en hoe hij de omgang met de moeder ervaart is daarbij leidend. Ook is er sprake van een nieuwe ontwikkeling bij de moeder. Zij is zwanger en zal na de geboorte van haar kind een nieuwe fase ingaan. Tijdens de netwerkoverleggen zal ook worden bezien in hoeverre de geboorte van het nieuwe kind van de moeder een rol speelt en welke rol dit heeft op (de frequentie van) de omgang.
3.9.
De raad heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Voor de moeder zijn haar kinderen de belangrijkste personen in haar leven. In het leven van [minderjarige] is de moeder echter geen hoofdpersoon. Hij woont al vrijwel zijn hele leven bij de pleegouders en het is daarom begrijpelijk dat hij ten aanzien van de contactregeling niet dezelfde behoefte heeft als de moeder. [minderjarige] heeft nooit een leven geleid met de moeder zonder ondersteuning van anderen. Hierdoor acht de raad de ondersteuning van de pleegouders tijdens de omgang, in ieder geval op deze leeftijd, nog noodzakelijk. Nu er bij de moeder een nieuwe situatie ontstaat vanwege haar zwangerschap raadt de raad het de moeder aan om het tijdens de omgang met [minderjarige] te hebben over haar zwangerschap en waarom dit kind wel bij de moeder zal opgroeien. Ook zou de moeder kunnen uitleggen waarom zijn oudere broer en zus vaker contact hebben met de moeder dan [minderjarige] . Deze uitleg kan de moeder en [minderjarige] helpen elkaar beter te begrijpen. Met de extra omgangsmomenten die er al zijn, zien de moeder en [minderjarige] elkaar op jaarbasis gemiddeld bijna één keer per maand. Dat is op dit moment een goede omgangsfrequentie.
3.10.
De pleegouders laten weten dat zij de omgang tussen de moeder en [minderjarige] voorbereiden door voorafgaand aan de omgang met [minderjarige] te bespreken dat de moeder langskomt en dat zij samen met hem bepalen welke invulling ze gaan geven aan het contact. Door de rechtbank is aan [minderjarige] gevraagd zijn mening te geven over het verzoek van de moeder. Dit heeft hij gedaan door een brief te schrijven aan de rechtbank. Dit was heel zwaar voor hem en hij heeft daarna, in afwachting van de uitspraak van de rechtbank, veel spanning ervaren omdat hij bang was dat zijn plaatsing in het pleeggezin op het spel stond. De pleegouders hebben hem uitgelegd dat dit niet het geval is. [minderjarige] heeft bij de pleegouders aangegeven dat hij niet meer omgang met de moeder wil en dat hij de omgang goed vindt zoals het op dit moment is. De pleegouders denken dat het averechts zal werken als [minderjarige] geforceerd wordt om meer contact te hebben met de moeder.
De motivering van de beslissing
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft het kind recht op omgang met zijn ouder. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.11.2.
Evenals de rechtbank kan het hof begrip opbrengen voor het verzoek van de moeder om vaker contact te hebben met [minderjarige] , maar het verzoek van de moeder moet worden beoordeeld vanuit de positie van [minderjarige] . [minderjarige] is niet bij de moeder opgegroeid en uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat hij op dit moment niet de binding met de moeder heeft die nodig is om de omgangsregeling uit te breiden. De procedure in eerste aanleg, waarin [minderjarige] door de rechtbank om zijn mening is gevraagd, heeft een voor [minderjarige] onveilige situatie gecreëerd omdat hij het gevoel had dat zijn plaatsing in het pleeggezin onder druk kwam te staan. Dit acht het hof niet wenselijk. Gelet op deze precaire situatie is het in het belang van [minderjarige] dat de zekerheden die hij op dit moment heeft, in stand blijven. Het hof is daarom van oordeel dat hij nog niet toe is aan een uitbreiding van de contacten met de moeder en het hof ziet geen aanleiding om extra contactmomenten te forceren. Dit neemt niet weg dat de moeder de afgelopen periode heeft laten zien dat zij een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Het hof gaat er vanuit dat als de moeder deze ontwikkeling vasthoudt, de GI zich zal inspannen om, waar mogelijk, de rol van de moeder in het leven van [minderjarige] te vergroten. Tijdens de netwerkbijeenkomsten kan steeds bekeken worden of en zo ja, welke mogelijkheden er zijn om de omgang tussen de moeder en [minderjarige] uit te breiden.
Conclusie
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 7 maart 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.C. Dumoulin en E.J.M. van Engelen en is op 24 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.