ECLI:NL:GHSHE:2023:2736

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
200.327.575_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige; belangenafweging tussen ouders en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige, geboren in 2016. De moeder, verzoekster in hoger beroep, wilde met de minderjarige verhuizen van haar huidige woonplaats naar een andere locatie in de buurt van haar nieuwe partner en familie. De vader, verweerder in hoger beroep, was tegen deze verhuizing en stelde dat de belangen van de minderjarige in het geding waren. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De moeder had niet voldoende aangetoond dat er een noodzaak was voor de verhuizing, en het hof oordeelde dat de belangen van de minderjarige, die geworteld was in zijn huidige omgeving en regelmatig contact had met beide ouders, zwaarder wogen dan de wensen van de moeder. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen, en het hof heeft deze beslissing bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, gezien de status van partijen als gewezen echtgenoten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 24 augustus 2023
Zaaknummer: 200.327.575/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/400597 / FA RK 22-3697
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Wouters,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.C. van der Kuijl.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 9 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 mei 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissing van de rechtbank om het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming af te wijzen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om, zo heeft haar advocaat nader toegelicht op de mondelinge behandeling:
- primair met [minderjarige] te verhuizen van [woonplaats] naar een woonplaats c.q. woning in een straal van 15 kilometer rondom [plaats 1] ;
- subsidiair met [minderjarige] te verhuizen van [woonplaats] naar een woonplaats c.q. woning in een straal van 15 kilometer rondom [plaats 2] ;
alsnog toe te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 juni 2023, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 6 februari 2023
  • de spreekaantekeningen van de advocaten zoals overgelegd op de mondelinge behandeling bij het hof.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 juli 2022 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 8 november 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] woont bij de moeder
.
3.3.
Bij beschikking van 11 juni 2021 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, [minderjarige] toevertrouwd aan de moeder, een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] vastgesteld en de raad verzocht om, vooruitlopend op de bodemprocedure, een onderzoek in te stellen en te adviseren omtrent welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] .
3.4.
Bij beschikking van 26 juli 2022 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat er een voorlopige zorgregeling geldt waarbij de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende de ene week van donderdagmiddag na school tot zondag 19.00 uur en de andere week op woensdagmiddag na school tot 19.00 uur. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de definitieve zorgregeling is aangehouden in afwachting van de bevindingen van de raad.
3.5.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [minderjarige] te verhuizen, afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert, samengevat het volgende aan.
[minderjarige] is inmiddels al twee jaar lang toevertrouwd aan de moeder en hij woont samen met zijn oudere broer uit een eerdere relatie van de moeder, [broer] , bij de moeder. De moeder woont op dit moment nog met [minderjarige] en [broer] in de echtelijke woning, maar deze woning is in het kader van de verdeling toegewezen aan de vader. De moeder is hierdoor genoodzaakt om te verhuizen. De moeder heeft geen enkele band met [woonplaats] en ze heeft daar geen vrienden en familie. In de omgeving van [woonplaats] zijn ook geen betaalbare woningen te vinden, in tegenstelling tot in West-Brabant. De moeder begrijpt niet waarom zij haar vermogen zou moeten spenderen aan een dure huurwoning. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de moeder de verhuizing niet doordacht en voorbereid heeft. De moeder is al jaren bezig met de verhuizing. De moeder kan pas onderzoek doen naar een geschikte basisschool voor [minderjarige] als zij weet in welke stad of welk dorp zij gaat wonen. De moeder heeft niet de middelen om de gok te wagen en al een woning te kopen en af te wachten of ze toestemming krijgt om te verhuizen. De omstandigheid dat de moeder de vrijheid wil om haar leven opnieuw in te richten heeft de rechtbank niet meegewogen. De moeder voelt zich gegijzeld in Zeeland en dat geeft haar veel stress. Het hele leven van de moeder speelt zich af in West-Brabant en [minderjarige] verblijft in zijn vrije tijd bij de moeder altijd met haar bij familie in West-Brabant. De moeder heeft inmiddels een nieuwe partner in [plaats 3] . Ook de door de moeder geboden alternatieven worden door de rechtbank niet meegewogen. De ouders zijn niet voldoende in staat met elkaar te communiceren en hebben een geheel andere opvoedstijl, waardoor co-ouderschap niet mogelijk is. De zorgregeling zal door een verhuizing van [minderjarige] nauwelijks wijzigen en de moeder is bereid om de contactmomenten die door de verhuizing niet plaats kunnen vinden te compenseren met een extra weekend bij de vader en een langere periode in de vakanties. De moeder is daarbij bereid het halen en brengen van [minderjarige] te delen. Waar de moeder in haar beroepschrift nog had opgenomen dat zij, indien zij geen vervangende toestemming krijgt om met [minderjarige] te verhuizen, mogelijk ook zonder [minderjarige] zou verhuizen naar [plaats 1] , is zij daar tijdens de mondelinge behandeling op teruggekomen. Zij heeft desgevraagd laten weten dat zij niet zonder [minderjarige] zal verhuizen en dat als haar verzoek in hoger beroep wordt afgewezen, zij een woning zal zoeken in (de omgeving van) [woonplaats] . Ook heeft zij tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat een verhuizing naar (de omgeving van) [plaats 2] niet langer voor de hand ligt nu zij daar niet meer werkt.
3.8.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder verblijft tot op heden in de echtelijke woning. De vader laat haar daar uit coulance verblijven, maar hij erkent dat de moeder de noodzaak heeft om te verhuizen. Er is echter geen noodzaak om naar de regio [plaats 1] te verhuizen. De moeder heeft weliswaar net een nieuwe baan in [plaats 4] , onder [plaats 1] , geaccepteerd, maar gelet op de krapte op de arbeidsmarkt had zij er ook voor kunnen kiezen op zoek te gaan naar een baan in de buurt van [woonplaats] . Verder heeft de moeder niet met stukken onderbouwd dat woningen in West-Brabant goedkoper zouden zijn dan woningen in de regio [woonplaats] . Mocht daar wel sprake van zijn dan mag worden verwacht van de moeder dat zij een deel van haar inkomen aanwendt om het verschil in prijs te bekostigen. Een verhuizing naar [plaats 1] brengt ook extra reiskosten met zich mee voor het faciliteren van de zorgregeling, die in dat geval volledig, dan wel deels, voor haar rekening zouden moeten komen. De moeder woont al meer dan tien jaar in de regio [woonplaats] en de opmerking dat zij zich gegijzeld voelt in Zeeland getuigt van weinig compassie voor de belangen van [minderjarige] . De moeder heeft in het voorjaar van 2021 voor het eerst medegedeeld dat zij met [minderjarige] wilde verhuizen. Dit kan echter niet kwalificeren als voorbereiden van een verhuizing. De moeder heeft nog steeds geen doordacht en voorbereid plan van aanpak opgesteld voor de door haar gewenste verhuizing. Uit het raadsonderzoek blijkt hoe belangrijk de vader voor [minderjarige] is en hoe leuk hij het heeft bij de vader en de grootmoeder vaderszijde, met wie hij contact heeft als hij bij de vader verblijft. De raad heeft geadviseerd het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder te bepalen (in zijn vertrouwde omgeving in [woonplaats] ) en een co-ouderschapsregeling te bepalen. [minderjarige] heeft vrienden in zijn klas en in de buurt en hij is geworteld in de omgeving [woonplaats] . Doordeweeks verblijft hij in zijn vrije tijd ook in [woonplaats] . Dat de moeder hem regelmatig meeneemt naar West-Brabant maakt dat hij daar een beetje bekend is, maar staat niet in verhouding tot zijn vertrouwde omgeving in [woonplaats] . De vader vreest dat wanneer de moeder met [minderjarige] zou verhuizen naar (de omgeving van) [plaats 1] , hij nauwelijks nog contact zal hebben met [minderjarige] . De vader heeft eerder ervaren dat de moeder het contact tussen hem en [minderjarige] tegenwerkte. Daardoor heeft hij er geen vertrouwen in dat de moeder na de door haar gewenste verhuizing meer contact tussen hem en [minderjarige] zal gaan realiseren.
3.10.
De raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder heeft een sterke wens om dichter bij haar familie te wonen, maar kiest er daarmee voor om [minderjarige] juist op afstand te plaatsen van zijn vader en familie vaderszijde. Naarmate [minderjarige] ouder wordt zal hij meer activiteiten hebben in en rondom zijn woonplaats, waardoor de door de moeder voorgestelde compensatie in de weekenden en de vakanties op termijn niet houdbaar is. Daarbij komt dat [minderjarige] al zijn hele leven in [woonplaats] woont en daar geworteld is. Thuis is voor hem nu twee woningen in [woonplaats] . Het is in het belang van [minderjarige] dat beide ouders in de buurt wonen en dat hij het bij beide ouders fijn heeft. Het is daarom positief dat de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij niet zal verhuizen naar [plaats 1] als zij geen vervangende toestemming krijgt om met [minderjarige] te verhuizen. Bij het plaatsen van één van de ouders op afstand wordt aan het belang van [minderjarige] voorbij gegaan.
De motivering van de beslissing
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige. Het gaat onder meer om: de noodzaak om te verhuizen, het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, alternatieven en maatregelen om de verhuizing voor de kinderen en de andere ouder te verzachten en/of compenseren, de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg, de rechten van de andere ouder en de kinderen op onverminderd contact met elkaar in de eigen vertrouwde omgeving, de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg, de frequentie van het contact tussen de kinderen en de andere ouder voor en na de verhuizing, de leeftijd van de kinderen, hun mening en de mate waarin ze geworteld zijn in de omgeving of gewend zijn aan verhuizingen en de extra kosten van het contact na de verhuizing.
3.11.2.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de moeder de echtelijke woning moet verlaten en dat er daarom voor haar een noodzaak bestaat om te verhuizen. Het hof is van oordeel dat de moeder echter niet heeft aangetoond dat er sprake is van een noodzaak om met [minderjarige] naar (de omgeving van) [plaats 1] te verhuizen. De stelling dat de woningen in deze regio goedkoper zijn dan woningen in en rondom [woonplaats] heeft zij, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vader, niet nader onderbouwd. Ook de omstandigheid dat de moeder inmiddels een baan in de buurt van [plaats 1] heeft, maakt niet dat er een noodzaak bestaat tot het verhuizen naar die regio. Niet gebleken is immers dat de moeder niet ook in de omgeving van [woonplaats] op zoek kan gaan naar een (soortgelijke) baan. Het hof sluit daarnaast aan bij het oordeel van de rechtbank dat de moeder de verhuizing niet doordacht en voorbereid heeft. De moeder heeft geen concreet plan voor de gevolgen van de verhuizing opgesteld. Ook zonder de vereiste toestemming tot verhuizing met [minderjarige] had de moeder al over bepaalde zaken, zoals een mogelijke basisschool voor [minderjarige] , kunnen nadenken.
3.11.3.
Hoewel het recht van de moeder om haar leven opnieuw vorm te geven rechtens gerespecteerd dient te worden, wegen hier ook de belangen van [minderjarige] en die van de vader mee. Het hof begrijpt de wens van de moeder om dichter bij haar familie, haar netwerk en haar nieuwe partner te wonen, maar deze wens weegt naar het oordeel van het hof minder zwaar dan het belang van [minderjarige] om bij beide ouders in de buurt te wonen. [minderjarige] woont al zijn hele leven in [woonplaats] . Hij is daar geworteld en heeft daar zijn vriendjes en zijn netwerk. De vader is nauw betrokken bij het leven van [minderjarige] en [minderjarige] verblijft de ene week van donderdag tot zondag en de andere week op woensdagmiddag bij de vader. Gebleken is dat deze voorlopige regeling bij een verhuizing al niet meer haalbaar is, terwijl bij de rechtbank nog voorligt hoe deze regeling uitgebreid kan worden. Hoewel de moeder aangeeft dat een co-ouderschapsregeling niet haalbaar is en er daarom geen rekening moet worden gehouden met deze mogelijkheid, heeft de raad juist geadviseerd om een co-ouderschapsregeling te bepalen. De moeder heeft geopperd [minderjarige] als compensatie drie van de vier weekenden per maand en langere periodes gedurende de vakanties bij de vader te laten verblijven. Het sociale leven dat [minderjarige] bij een verhuizing naar in (de omgeving van) [plaats 1] daar zal opbouwen, zal er echter toe leiden dat hij daar ook verplichtingen in het weekend krijgt, zoals verjaardagsfeestjes van vriendjes en sportactiviteiten. Het hof acht het daarom niet wenselijk om [minderjarige] de meeste weekenden uit deze omgeving te halen. Dit betekent dat [minderjarige] de vader bij een verhuizing naar (de omgeving van) [plaats 1] een stuk minder zal zien. Ook kan de vader in dat geval niet meer, dan wel een stuk minder, betrokken zijn bij de school van [minderjarige] , zijn sociale contacten en de sport die hij uitoefent. Nu de zorgregeling tussen partijen nog in geschil is, verwacht het hof dat een verhuizing van [minderjarige] - met als consequentie dat de huidige zorgregeling niet meer mogelijk is, laat staan de door de vader gewenste regeling - niet ten goede zal komen aan de onderlinge verstandhouding van de ouders. Ook zijn er extra kosten verbonden aan de omgang tussen de vader en [minderjarige] bij een mogelijke verhuizing. De moeder heeft wel aangeboden het halen en brengen van [minderjarige] van en naar de vader te delen, maar heeft geen aanbod gedaan om ofwel al het halen en brengen op zich te nemen ofwel de reiskosten van de vader te vergoeden.
3.11.4.
Alles overziende is het hof met de rechtbank en de raad van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om in zijn vertrouwde omgeving te blijven wonen en daarbij veelvuldig contact te hebben met beide ouders. Het voorgaande weegt zwaarder dan het belang van de moeder om met [minderjarige] naar (de omgeving van) [plaats 1] te verhuizen. Het hof ziet ook geen aanleiding om toestemming te verlenen voor een verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar (de omgeving van) [plaats 2] , nog los van het feit dat de moeder daar zelf tijdens de mondelinge behandeling reeds over verklaard heeft dat een verhuizing naar (de omgeving van) [plaats 2] minder voor de hand ligt. Het hof is dan ook van oordeel dat het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing dient te worden afgewezen.
Afsluitende conclusie
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Proceskosten
3.13.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg , van 9 maart 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, A.M. Bossink en E.J.M. van Engelen en is op 24 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.