Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- subsidiair met [minderjarige] te verhuizen van [woonplaats] naar een woonplaats c.q. woning in een straal van 15 kilometer rondom [plaats 2] ;
alsnog toe te wijzen.
- de moeder, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 6 februari 2023
- de spreekaantekeningen van de advocaten zoals overgelegd op de mondelinge behandeling bij het hof.
3.De beoordeling
.
[minderjarige] is inmiddels al twee jaar lang toevertrouwd aan de moeder en hij woont samen met zijn oudere broer uit een eerdere relatie van de moeder, [broer] , bij de moeder. De moeder woont op dit moment nog met [minderjarige] en [broer] in de echtelijke woning, maar deze woning is in het kader van de verdeling toegewezen aan de vader. De moeder is hierdoor genoodzaakt om te verhuizen. De moeder heeft geen enkele band met [woonplaats] en ze heeft daar geen vrienden en familie. In de omgeving van [woonplaats] zijn ook geen betaalbare woningen te vinden, in tegenstelling tot in West-Brabant. De moeder begrijpt niet waarom zij haar vermogen zou moeten spenderen aan een dure huurwoning. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de moeder de verhuizing niet doordacht en voorbereid heeft. De moeder is al jaren bezig met de verhuizing. De moeder kan pas onderzoek doen naar een geschikte basisschool voor [minderjarige] als zij weet in welke stad of welk dorp zij gaat wonen. De moeder heeft niet de middelen om de gok te wagen en al een woning te kopen en af te wachten of ze toestemming krijgt om te verhuizen. De omstandigheid dat de moeder de vrijheid wil om haar leven opnieuw in te richten heeft de rechtbank niet meegewogen. De moeder voelt zich gegijzeld in Zeeland en dat geeft haar veel stress. Het hele leven van de moeder speelt zich af in West-Brabant en [minderjarige] verblijft in zijn vrije tijd bij de moeder altijd met haar bij familie in West-Brabant. De moeder heeft inmiddels een nieuwe partner in [plaats 3] . Ook de door de moeder geboden alternatieven worden door de rechtbank niet meegewogen. De ouders zijn niet voldoende in staat met elkaar te communiceren en hebben een geheel andere opvoedstijl, waardoor co-ouderschap niet mogelijk is. De zorgregeling zal door een verhuizing van [minderjarige] nauwelijks wijzigen en de moeder is bereid om de contactmomenten die door de verhuizing niet plaats kunnen vinden te compenseren met een extra weekend bij de vader en een langere periode in de vakanties. De moeder is daarbij bereid het halen en brengen van [minderjarige] te delen. Waar de moeder in haar beroepschrift nog had opgenomen dat zij, indien zij geen vervangende toestemming krijgt om met [minderjarige] te verhuizen, mogelijk ook zonder [minderjarige] zou verhuizen naar [plaats 1] , is zij daar tijdens de mondelinge behandeling op teruggekomen. Zij heeft desgevraagd laten weten dat zij niet zonder [minderjarige] zal verhuizen en dat als haar verzoek in hoger beroep wordt afgewezen, zij een woning zal zoeken in (de omgeving van) [woonplaats] . Ook heeft zij tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat een verhuizing naar (de omgeving van) [plaats 2] niet langer voor de hand ligt nu zij daar niet meer werkt.
De moeder verblijft tot op heden in de echtelijke woning. De vader laat haar daar uit coulance verblijven, maar hij erkent dat de moeder de noodzaak heeft om te verhuizen. Er is echter geen noodzaak om naar de regio [plaats 1] te verhuizen. De moeder heeft weliswaar net een nieuwe baan in [plaats 4] , onder [plaats 1] , geaccepteerd, maar gelet op de krapte op de arbeidsmarkt had zij er ook voor kunnen kiezen op zoek te gaan naar een baan in de buurt van [woonplaats] . Verder heeft de moeder niet met stukken onderbouwd dat woningen in West-Brabant goedkoper zouden zijn dan woningen in de regio [woonplaats] . Mocht daar wel sprake van zijn dan mag worden verwacht van de moeder dat zij een deel van haar inkomen aanwendt om het verschil in prijs te bekostigen. Een verhuizing naar [plaats 1] brengt ook extra reiskosten met zich mee voor het faciliteren van de zorgregeling, die in dat geval volledig, dan wel deels, voor haar rekening zouden moeten komen. De moeder woont al meer dan tien jaar in de regio [woonplaats] en de opmerking dat zij zich gegijzeld voelt in Zeeland getuigt van weinig compassie voor de belangen van [minderjarige] . De moeder heeft in het voorjaar van 2021 voor het eerst medegedeeld dat zij met [minderjarige] wilde verhuizen. Dit kan echter niet kwalificeren als voorbereiden van een verhuizing. De moeder heeft nog steeds geen doordacht en voorbereid plan van aanpak opgesteld voor de door haar gewenste verhuizing. Uit het raadsonderzoek blijkt hoe belangrijk de vader voor [minderjarige] is en hoe leuk hij het heeft bij de vader en de grootmoeder vaderszijde, met wie hij contact heeft als hij bij de vader verblijft. De raad heeft geadviseerd het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder te bepalen (in zijn vertrouwde omgeving in [woonplaats] ) en een co-ouderschapsregeling te bepalen. [minderjarige] heeft vrienden in zijn klas en in de buurt en hij is geworteld in de omgeving [woonplaats] . Doordeweeks verblijft hij in zijn vrije tijd ook in [woonplaats] . Dat de moeder hem regelmatig meeneemt naar West-Brabant maakt dat hij daar een beetje bekend is, maar staat niet in verhouding tot zijn vertrouwde omgeving in [woonplaats] . De vader vreest dat wanneer de moeder met [minderjarige] zou verhuizen naar (de omgeving van) [plaats 1] , hij nauwelijks nog contact zal hebben met [minderjarige] . De vader heeft eerder ervaren dat de moeder het contact tussen hem en [minderjarige] tegenwerkte. Daardoor heeft hij er geen vertrouwen in dat de moeder na de door haar gewenste verhuizing meer contact tussen hem en [minderjarige] zal gaan realiseren.