ECLI:NL:GHSHE:2023:2727

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
20-000829-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor drugshandel en productie van methamfetamine

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, was eerder vrijgesproken van het medeplegen van voorbereidingshandelingen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had de verdachte wel veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, wat resulteerde in een gevangenisstraf van vijf jaar. De officier van justitie stelde hoger beroep in tegen deze vrijspraak en de opgelegde straf.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaart voor de vrijspraak en de gevangenisstraf verhoogt naar zes jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak en voerde aan dat de verdachte een ondergeschikte rol had in de drugshandel en dat er verzachtende omstandigheden waren, zoals een blanco strafblad en de zware detentieomstandigheden.

Het hof heeft geoordeeld dat de grieven van het Openbaar Ministerie niet gericht waren tegen de vrijspraak en heeft het hoger beroep in dat opzicht niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 66 maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De beslissing van het hof benadrukt de maatschappelijke impact van drugshandel en de verantwoordelijkheid van de verdachte in deze context.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000829-22
Uitspraak : 17 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 5 april 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-993257-21, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1987,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel te Ter Apel.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd’ (
feit 1) en ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (
feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorts heeft de rechtbank beslist ter zake van de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis tijdig hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren voor zover het is gericht tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 3 tenlastegelegde, en dat het hof het vonnis waarvan beroep voor het overige zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Voorts heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Partiële niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep (feit 3)
Bij akte is door de officier van justitie op 13 april 2022 tijdig en onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep. Op het aan die akte gehechte grievenformulier is vermeld dat de grieven van het Openbaar Ministerie zich richten tegen de door de rechtbank opgelegde straf.
Ter terechtzitting d.d. 3 augustus 2023 – na aanvang van de behandeling in hoger beroep – heeft de advocaat-generaal te kennen gegeven dat het Openbaar Ministerie berust in de vrijspraak door de rechtbank van het onder 3 tenlastegelegde en gevorderd dat het hof derhalve het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren voor zover het tegen de vrijspraak van dat feit is gericht.
De verdediging heeft hierop desgevraagd te kennen gegeven daarmee te kunnen instemmen.
Het hof overweegt als volgt.
Nu de grieven van het Openbaar Ministerie niet gericht zijn tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 3 tenlastegelegde zal het hof, nu het belang van de verdachte noch enig ander rechtens te beschermen belang gediend is met een inhoudelijke behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep voor zover betrekking hebbend op dat feit, toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren voor zover het is gericht tegen die vrijspraak.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis – voor zover thans nog aan de orde – en met de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het hof het vonnis vernietigen en opnieuw rechtdoen. Bijgevolg zal het hof eveneens de met de opgelegde straf samenhangende strafoverwegingen vervangen.
Ook verenigt het hof zich met de nevenbeslissingen ten aanzien van het beslag.
Hetgeen in hoger beroep door de verdediging naar voren is gebracht is niet meer dan een herhaling van verweren waarop, naar het oordeel van het hof, in eerste aanleg juist en voldoende gemotiveerd is beslist. Die verweren behoeven dan ook geen bespreking.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit dat – zo begrijpt het hof – het hof aan de verdachte een (significant) lagere straf zal opleggen dan de rechtbank aan de verdachte heeft opgelegd bij vonnis waarvan beroep. Daartoe is door de verdediging – kort weergegeven het volgende aangevoerd.
De verdachte had een ondergeschikte rol en beschikte feitelijk niet over de aangetroffen drugs. Voorts zou het schadelijke productieproces van methamfetamine in strafverminderende zin dienen te worden meegenomen nu de verdachte door derden is misbruikt. Verder heeft hij een blanco strafblad. Detentie valt de verdachte bovengemiddeld zwaar, nu hij ver verwijderd is van zijn familie, geestelijk beperkt is en de Nederlandse taal niet spreekt. Ook is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, aldus de verdediging.
Ten slotte heeft de verdediging ter onderbouwing van haar standpunt gewezen op enkele rechterlijke uitspraken die volgens de verdediging vergelijkbaar zijn met de onderhavige strafzaak en waarin lagere straffen aan de desbetreffende verdachten zijn opgelegd dan door de rechtbank bij vonnis waarvan beroep aan de verdachte is opgelegd in de onderhavige zaak.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen plegen en medeplegen van het produceren van methamfetamine (
feit 1) en daarnaast aan het plegen en medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 622 kilogram methamfetamine (
feit 2).
De productie en, in het verlengde daarvan, de handel en het gebruik van dergelijke verdovende middelen brengen allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten met zich. Het gebruik daarvan is in de eerste plaats schadelijk voor de (volks)gezondheid. Daarnaast waren – gelet op de omvang – de aangetroffen drugs naar het oordeel van het hof zonder enige twijfel bestemd voor de grootschalige handel en distributie. Daarmee heeft de verdachte indirect ook een bijdrage geleverd aan het in stand houden van die illegale handel en aan het criminele circuit dat zich doorgaans rondom die handel ontvouwt.
Hoewel op grond van het dossier niet is komen vaststaan dat de verdachte een sturende of initiërende rol heeft vervuld in het opzetten van het drugslaboratorium, is zijn handelen niettemin buitengewoon kwalijk. Zijn rol in de productieketen was misschien niet onvervangbaar maar desalniettemin onmisbaar. Bovendien blijkt naar het oordeel van het hof uit de omstandigheden waaronder de verdachte is aangetroffen dat hij (kennelijk) zodanig vertrouwd werd dat hij over een telefoon mocht beschikken, de mogelijkheid had om het pand te verlaten en tegelijkertijd – zonder toezicht – een hoeveelheid methamfetamine onder zich had die, zo volgt uit het dossier, een geschatte straatwaarde van bijna € 43.000.000,- vertegenwoordigde. De verdachte is bovendien, anders de medeverdachten, gedurende een langere periode, namelijk twee maanden, betrokken geweest bij de productie.
Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 mei 2023, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof is van oordeel dat – gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, waarbij het hof betrekt dat de verdachte langer dan de medeverdachten betrokken is geweest bij de productie van de methamfetamine, en in aanmerking genomen de ‘Oriëntatiepunten voor straftoemeting’ van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) – een gevangenisstraf voor de duur van 66 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in beginsel passend is.
Overschrijding van de redelijke termijn
Het hof constateert ten slotte dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is overschreden.
De redelijke termijn in eerste aanleg is aangevangen op 9 april 2021 met de inverzekeringstelling van de verdachte. De redelijke termijn in eerste aanleg is geëindigd op 5 april 2022, met het wijzen van het vonnis waarvan beroep. Derhalve is de redelijke termijn van 16 maanden in eerste aanleg niet overschreden.
De redelijke termijn in hoger beroep is aangevangen op 13 april 2022 met het instellen van hoger beroep door de officier van justitie. De redelijke termijn in hoger beroep eindigt heden, 17 augustus 2023, met het wijzen van het onderhavige arrest. Derhalve is de redelijke termijn van 16 maanden in hoger beroep overschreden met 4 dagen.
Daarmee is sprake van een totale overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep van 4 dagen. Het hof volstaat, gelet op de geringe omvang van die overschrijding, met de enkele constatering daarvan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Al hetgeen de verdediging overigens nog heeft aangevoerd brengt het hof niet tot een andersluidend oordeel.

BESLISSING

Het hof:
verklaart het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover thans nog aan de orde – ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
66 (zesenzestig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover thans nog aan de orde – voor het overige met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen en benadrukt dat ook de nevenbeslissingen ten aanzien van het beslag worden bevestigd.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. E.F. Stamhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 17 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Stamhuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.