Uitspraak
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
[verdachte] ,
- ‘afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen’ (feit 1);
- ‘diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, vergezeld van geweld tegen personen, met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken’ (zowel feit 3 als 5);
- ‘poging tot diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, vergezeld van geweld tegen personen, met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken’ (feit 4 primair),
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de vordering (feit 1);
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de vordering (feit 1);
- hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening (feit 3);
- hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] tot een bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2020 tot aan de dag van de volledige betaling, en afwijzing van de vordering voor het overige (feit 1);
- niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] in de vordering (feit 2);
- hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] tot een bedrag van € 3.400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening, en
- hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] tot een bedrag van € 1.873,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2020 over een bedrag van € 1.000,- en vanaf 29 juni 2021 over een bedrag van € 873,88, telkens tot aan de dag van de volledige voldoening, en afwijzing van de vordering voor het overige (feit 4);
- hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] tot een bedrag van € 18.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening, met niet-ontvankelijkverklaring van de vordering voor zover deze ziet op de overige materiële schade en bepaling dat dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht, en afwijzing van de vordering voor het overige (feit 5);
- hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9] tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening, met afwijzing van de vordering voor het overige (feit 5).
(het hof leest: de man)van het busje kwam bij hem en is in de auto bij [verdachte] gestapt op de bijrijdersplek.
Op verzoek van de verdediging is aangever [benadeelde partij 3] op 13 januari 2023 als getuige gehoord door de raadsheer-commissaris, bij welk verhoor aangever zijn verklaring met betrekking tot het vuurwapen heeft herhaald.
Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van aangever [benadeelde partij 3] , nu deze worden ondersteund door de inhoud van de overige bewijsmiddelen, te weten de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie d.d. 28 maart 2021 verklaard dat de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en hijzelf na de beroving van aangever [benadeelde partij 3] via Duitsland zijn teruggereden. [medeverdachte 2] is bij een tankstation achter het stuur gaan zitten en [verdachte] is op de achterbank gaan zitten. Op Duits grondgebied was toen een politiecontrole in verband met corona. [medeverdachte 2] hoorde toen hij in de auto zat dat er een vuurwapen werd doorgeladen en [verdachte] tegen hem zei dat [medeverdachte 2] niet voor de politiecontrole mocht stoppen. [medeverdachte 2] is toch gestopt, waarbij hij de opmerking van de politie kreeg dat hij de spiegel moest laten maken. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie d.d. 4 juni 2021 verklaard dat zij na de beroving van aangever [benadeelde partij 3] zijn teruggereden via Duitsland en hij in de auto zag dat de verdachte een zwart vuurwapen doorlaadde.
Dergelijk handelen heeft op slachtoffers – in het algemeen – een zeer grote impact. Ook leiden dergelijke feiten vaak tot veel onrust en grote gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte en zijn mededaders hebben daarmee bij het plegen van deze verwerpelijke feiten geen rekening gehouden en zich kennelijk uitsluitend laten leiden door hun eigen belang, te weten financieel gewin, zonder blijk te geven van enig respect voor de lichamelijke integriteit en de eigendommen van anderen. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren;
[benadeelde partij 8]ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-170578-20 onder feit 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 26.500,00 (zesentwintigduizend vijfhonderd euro)bestaande uit
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
[benadeelde partij 8], ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-170578-20 onder feit 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
uit € 24.000,00 (vierentwintigduizend euro) materiële schadeen
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2020 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 167 (honderdzevenenzestig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;