ECLI:NL:GHSHE:2023:2692

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
20-002492-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake verkeersovertredingen en belediging van een ambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 oktober 2021. De verdachte, geboren in 1970 en wonende te Maastricht, was aangeklaagd voor meerdere verkeersovertredingen en het beledigen van een politieambtenaar. De tenlastelegging omvatte onder andere het niet voldoen aan een bevel tot medewerking aan een ademonderzoek, het beledigen van een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie, en het in ernstige mate schenden van verkeersregels met een quad in een druk voetgangersgebied.

Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de politierechter integraal zou worden bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak van de meeste tenlastegelegde feiten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de feiten zoals tenlastegelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 juni 2021 met hoge snelheid door het centrum van Maastricht reed, waarbij hij verkeersregels overtrad en een politieambtenaar beledigde.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en het gebrek aan respect van de verdachte voor de verkeersveiligheid en het openbaar gezag.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002492-21
Uitspraak : 9 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 oktober 2021, in de strafzaak met parketnummer 03-180658-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter van de rechtbank Limburg het tenlastegelegde bewezenverklaard dat gekwalificeerd is als:
  • overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (
  • eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (
  • overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (
de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de politierechter van de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van 12 maanden.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep integraal zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het onder feit 1 en onder feit 3 primair tenlastegelegde bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Aangaande de bewezenverklaring van het onder feit 2 en feit 3 subsidiair tenlastegelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 18 juni 2021, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (quad) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2.hij op of omstreeks 18 juni 2021, in de gemeente Maastricht, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (brigadier politie Eenheid Limburg), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, op of aan de openbare weg en/of in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "debiel" en/of "vuile rat" en/of "vuil mietje" en/of "mietje", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.hij op of omstreeks 18 juni 2021, in de gemeente Maastricht, als bestuurder van een voertuig (quad), daarmee rijdende op de wegen, Markt/Gubbelstraat/Wilhelminabrug/Rechtstraat, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- met hoge snelheid te rijden en/of
- met hoge snelheid te rijden door een voetgangersgebied en/of
- verkeer rechts in te halen over een fietsstrook en/of over een voetgangersoversteekplaats en/of
- een weg in te rijden in strijd met een gesloten verklaring en/of om een hekwerk heen te rijden en/of te rijden over een trottoir,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2021, in de gemeente Maastricht, als bestuurder van een voertuig (quad), daarmee rijdende op de wegen, Markt/Gubbelstraat/Wilhelminabrug/Rechtstraat,
- heeft gereden met hoge snelheid en/of
- heeft gereden met hoge snelheid door voetgangersgebied en/of
- rechts verkeer heeft ingehaald over een fietsstrook en/of over een voetgangersoversteekplaats en/of
- een weg is ingereden in strijd met een gesloten verklaring en/of om een hekwerk is heengereden en/of over een trottoir heeft gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.op 18 juni 2021, in de gemeente Maastricht, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een voertuig (quad) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2.op 18 juni 2021, in de gemeente Maastricht, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] (brigadier politie Eenheid Limburg), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “debiel” en "vuile rat" en "vuil mietje" en "mietje", althans woorden van gelijke beledigende aard en strekking;
3.primairop 18 juni 2021, in de gemeente Maastricht, als bestuurder van een voertuig (quad), daarmee rijdende op de wegen, Markt/Gubbelstraat/Wilhelminabrug/Rechtstraat, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- met hoge snelheid te rijden en
- met hoge snelheid te rijden door een voetgangersgebied en
- verkeer rechts in te halen over een fietsstrook en over een voetgangersoversteekplaats en
- een weg is ingereden in strijd met een gesloten verklaring en om een hekwerk is heengereden en over een trottoir heeft gereden,
door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Bewijsvoering van het onder feit 1 tenlastegelegde
1.
Het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 19 juni 2021 (proces-verbaalnummer PL2300-2021093584- 1), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 2] [verbalisant 1] en [verbalisant 3] ;
Ik, [verbalisant 2] , heb op vrijdag 18 juni 2021 om 21:46 uur, de bestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht (voorlopig ademonderzoek) (…). Met medewerking van de bestuurder heb ik, [verbalisant 2] , hem dit voorlopig ademonderzoek afgenomen met behulp van een door de Minister aangewezen ademtestapparaat. Als resultaat van deze test zag ik, [verbalisant 2] , dat het ademtestapparaat een alcoholindicatie aangaf van: G/F. Het resultaat van de ademtest werd direct aan de verdachte meegedeeld. Dat resultaat leidde tot een verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
Op vrijdag 18 juni 2021 om 22:31 uur, heb ik, [verbalisant 2] , de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. Tevens heb ik hem meegedeeld, dat hij verplicht was tijdens dit onderzoek gevolg te geven aan alle, door de bedienaar van het ademanalyseapparaat, ten dienste van dit onderzoek gegeven aanwijzingen. Vervolgens is de verdachte meegedeeld, dat een weigering van dit onderzoek een misdrijf oplevert.
De verdachte gaf op vrijdag 18 juni 2021 om 22:32 uur geen gevolg aan dit bevel, hetgeen ons, [verbalisant 2] , [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , bleek uit het volgende feit: verdachte weigert alle medewerking. Na meermaals proberen uit te leggen hoe de procedure in elkaar zit blijft meneer schreeuwen en weigert alle medewerking.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juni 2021 (proces-verbaalnummer PL2300-2021093584-4), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ;
Tijdens de voorgeleiding door de Hulpofficier van Justitie [verbalisant 3] , inspecteur van politie, werd door de Hulpofficier van Justitie aan de verdachte nogmaals gevorderd om mee te werken aan een ademanalyse of een bloedproef. Wij, verbalisanten, hoorden dat de verdachte wederom verklaarde dat hij nergens aan mee zou werken en dat wij hem maar in een cel moesten stoppen.
Bewijsvoering van het onder feit 2 tenlastegelegde
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte ter terechtzitting van het hof d.d. 26 juli 2023 een bekennende verklaring heeft afgelegd, ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde feit – op de wijze zoals in de bewezenverklaring staat vermeld – en dienaangaande nadien geen vrijspraak is bepleit, kan in hoger beroep worden volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
De door de verdachte afgelegde verklaring ter terechtzitting van het hof d.d. 26 juli 2023, inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juni 2021 (proces-verbaalnummer 2021093584- 4), inhoudende het relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Bewijsvoering van het onder feit 3 primair tenlastegelegde
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juni 2021 (proces-verbaalnummer 2021093584- 4), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Op vrijdag 18 juni 2021 te 21.41 uur reden wij, verbalisanten, over de Markt te Maastricht. (...) Wij, verbalisanten, zagen over de Markt een voertuig rijden, een zogenaamde Quad (…). Wij, verbalisanten, zagen dat de bestuurder van de quad met hoge snelheid dwars over het Marktplein reed. Dat deel van de Markt betreft een voetgangersgebied en het is niet toegestaan om daar met een motorvoertuig te rijden (...) Wij, verbalisanten, zagen dat de bestuurder van de quad, de later te noemen [verdachte] , met hoge snelheid, ruim boven aldaar geldende toegestane maximumsnelheid reed. Wij, verbalisanten, zagen dat het voertuig met hoge snelheid tussen het drukke aanwezige uitgaanspubliek en overig verkeer doorreed en dat de bestuurder via de Gubbelstraat de Wilhelminabrug opreed. (...) Ik, verbalisant, [verbalisant 1] moest met een snelheid van ruim 80 km/h rijden om het voertuig bij te houden. (...) Op de Wilhelminabrug zagen wij, verbalisanten, dat er een opstopping van verkeer was ter hoogte van de kruising met de Franciscus Romanusweg. Wij, verbalisanten, zagen dat de bestuurder van de quad zijn voertuig de aldaar aanwezige fietsstrook opreed en dat de bestuurder van de quad het wachtende verkeer rechts inhaalde. Op de fietsstrook reden op dat moment meerdere fietsers die door de bestuurder van de Quad gehinderd werden. Wij, verbalisanten, zagen dat hij hierbij rechts inhaalde vlak voor en op de aldaar aanwezige voetgangersoversteekplaats (…) linksaf de Rechtstraat inreed. Wij zagen dat hij hierbij de tijdelijke gesloten verklaring van de Rechtstraat (Bord CI RW) negeerde en dat hij via het trottoir om het aldaar staande hekwerk heenreed.
2.
Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2021 (proces-verbaalnummer 2021093584- 9), inhoudende – zakelijk weergegeven – het relaas van [verbalisant 1]
Zijn alle in het proces-verbaal genoemde wegen voor het openbaar verkeer openstaande wegen?
Alle in het proces-verbaal genoemde straten zijn voor het openbaar rij – en ander verkeer opengestelde wegen.
Vallen zij allen binnen de bebouwde kom?
Alle genoemde wegen zijn gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Maastricht.
Hoe hoog is de toegestane maximum snelheid op de verschillende wegen?
Het weggedeelte waar ik, verbalisant, de [verdachte] als bestuurder van de quad zag rijden een voetgangersgebied is, aangegeven met bord G07-ZB zoals bedoeld in bijlage 1 van het RW 1990. De omringende weggedeelten van de Markt te Maastricht - waar de verdachte wel had mogen rijden met zijn voertuig - zijn aangeduid als 30-km-zone middels bord A01 30-ZB uit bijlage 1 van het RW 1990. Ook de Gubbelsstraat te Maastricht valt onder deze 30-km-zone. Op de Wilhelminabrug en Wilhelminasingel te Maastricht geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. Op de Rechtstraat en omliggende straten is een 30-km-zone, aangegeven middels bord A01 30-ZB uit bijlage 1 van het RW 1990.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 primair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat getwijfeld moet worden aan de door de verbalisanten op ambtseed opgemaakte processen-verbaal. Uit deze ambtsedige processen-verbaal volgt dat de verdachte meerdere ernstige verkeersovertredingen heeft begaan en dat hij vermoedelijk onder invloed van alcohol was. Het samenstel van de door de verdachte begane verkeersovertredingen levert zeer gevaarlijk rijgedrag op in de zin van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte beging deze verkeersovertredingen onder andere in een druk voetgangersgebied, op het fietspad alsmede vlak voor en op een voetgangersoversteekplaats waardoor het een gegeven is dat daardoor het in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde gevaar voor personen te duchten was. De verdachte is aangehouden voor het rijden onder invloed en heeft bij de aanhouding alsmede op het politiebureau een betrokken politieambtenaar beledigd. Op het bureau heeft de verdachte voorts geweigerd mee te werken aan het bevel ademanalyse.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde bepleit dat de aanleiding van het onderzoek onrechtmatig is geweest omdat er op het moment dat de verdachte werd aangehouden geen redelijk vermoeden was dat de verdachte onder invloed van alcohol was. Bovendien is er volgens de raadsman reden om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal over de grondslag voor de aanhouding. Uit de verklaring van één van de betrokken verbalisanten bij de raadsheer-commissaris zou immers blijken dat de verdachte niet voor dit feit, maar voor het beledigen van een ambtenaar in functie zou zijn aangehouden. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak voor het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit omdat er geen sprake zou zijn van een bevel tot medewerking aan een onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 lid 2 onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994. De raadsman verwijst daarbij wederom naar discrepanties tussen het proces-verbaal en de later door de verbalisant afgelegde verklaring bij de raadsheer-commissaris. Ten aanzien van het onder feit 3 primair tenlastegelegde heeft de raadsman bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte te hard heeft gereden, en ook niet dat hij met een hoge snelheid door een voetgangersgebied heeft gereden. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal niet dat er sprake was van enig levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen zoals vereist in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. Uit het dossier zou blijken dat de verdachte om mensen heen is gereden en gezorgd zou hebben voor een zo min mogelijk gevaarlijke situatie. Daarom bepleit de raadsman vrijspraak voor het primair tenlastegelegde onder feit 3. Ten aanzien van het onder feit 2 en feit 3 subsidiair tenlastegelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten stelt het hof op basis van de beschreven bewijsmiddelen het volgende vast.
De verdachte heeft op 18 juni 2021 met hoge snelheid door het centrum van Maastricht gereden. Hij reed met een quad over de Markt in Maastricht terwijl dit een voetgangersgebied betreft waar het niet is toegestaan om met een dergelijk voertuig te rijden. De verdachte reed in het centrum verder ruim boven de toegestane snelheid tussen het aanwezige uitgaanspubliek en het overige verkeer door. De achtervolgende verbalisanten moesten met een snelheid van 80 kilometer per uur rijden om de verdachte bij te kunnen houden. De verdachte is gedurende de achtervolging een fietsstrook op gereden waardoor meerdere fietsers werden gehinderd en haalde het wachtende verkeer rechts in vlak voor en op een voetgangersoversteekplaats.
De verdachte is na de achtervolging door de verbalisanten tot stilstand gemaand ter controle op naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gestelde voorschriften. Omdat zijn adem naar alcohol rook, hebben de verbalisanten hem een voorlopige ademtest afgenomen. Op basis van de uitkomst van de test (G/F) ontstond het vermoeden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan rijden onder invloed in de zin van artikel 8 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is voor dat feit aangehouden en meegenomen naar het politiebureau. Anders dan de raadsman ziet het hof geen redenen om aan de verdenking en de rechtmatigheid van de aanhouding te twijfelen vanwege onjuistheden in het proces-verbaal. Het proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ waarin de verdenking en de aanhouding worden beschreven is opgemaakt op de dag waarop de feiten plaatsvonden. De verhoren van de betreffende verbalisanten bij de raadsheer-commissaris die geruime tijd later (op 28 maart 2023) hebben plaatsgevonden vormen geen aanleiding om aan de inhoud van dat proces-verbaal te twijfelen. Van onrechtmatig handelen was geen sprake en het verweer wordt door het hof verworpen.
Op het bureau weigerde de verdachte te voldoen aan het bevel tot medewerking aan een ademonderzoek zoals bedoeld in artikel 8 lid 2 onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994. Het bevel tot medewerking is meermaals gegeven. Zo heeft [verbalisant 2] in de hoedanigheid van hoofdagent bij de politie eenheid Limburg de verdachte bevolen medewerking te verlenen aan het onderzoek. Hieraan heeft de verdachte geen gevolg gegeven. Daarna heeft [verbalisant 3] , hulpofficier van justitie, tijdens de voorgeleiding de verdachte normaals gevorderd om mee te werken aan een ademanalyse. De verdachte verklaarde hierop wederom dat hij nergens aan mee zou werken dat de verbalisanten hem maar in een cel moesten stoppen. Dit wordt eveneens beschreven in het proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ en ook hier ziet het hof, anders dan de verdediging, geen aanleiding om aan de inhoud van dat proces-verbaal te twijfelen. Door het weigeren van zijn medewerking aan het bevel ademanalyse van de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] alsmede het bevel van [verbalisant 3] , terwijl er een vermoeden was dat de verdachte onder invloed van alcohol een voertuig had bestuurd, kan naar het oordeel van het hof feit 1 van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen worden.
Nadat de verdachte op straat een G/F-indicatie blies bij de indicatieve alcohol-blaastest deelden de verbalisanten de verdachte mede dat hij mee moest naar het politiebureau voor een ademanalyse. De verdachte werd recalcitrant en verbaal agressief waarbij hij verbalisant [verbalisant 1] meermaals beledigde door hem onder meer ‘debiel’ en ‘vuile rat’ te noemen. Vervolgens heeft de verdachte tijdens de insluiting de woorden ‘mietje’, ‘vuile rat’ en ‘vuil mietje’ geroepen naar de verbalisant [verbalisant 1] . Met deze, in het algemeen spraakgebruik erkende, scheldwoorden heeft de verdachte zich naar het oordeel van het hof schuldig gemaakt aan belediging van een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening zoals ten laste is gelegd onder feit 2.
Ten aanzien van het onder feit 3 primair tenlastegelegde dient het hof te beoordelen of de verdachte met zijn uit de bewijsmiddelen gebleken rijgedrag de verkeersregels heeft geschonden, of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of hij dat opzettelijk heeft gedaan en of daarvoor gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Daarbij dient het te gaan om een samenstel van gedragingen die kunnen worden aangeduid als ernstig gevaarlijk gedrag. De opzet dient gericht te zijn op zowel het overtreden van één of meer verkeersregels als op het in ernstige mate schenden daarvan. [2] Of daar sprake van is hangt af van de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze worden verricht en de overige feitelijke omstandigheden van het geval. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen die elk een verkeersovertreding inhouden en vaak niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvormen op ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn. [3] Het te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel dient ten slotte naar algemene ervaringsregels voorzienbaar te zijn. [4]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met hoge snelheid met een quad door een voetgangersgebied heeft gereden, verkeer gevaarlijk rechts heeft ingehaald en het verkeer ook vlak voor en op een voetgangersoversteekplaats heeft ingehaald. Dit alles vond plaats in het centrum van Maastricht te midden van het uitgaanspubliek, voetgangers, fietsers en overige verkeersdeelnemers. Het gaat hier naar het oordeel van het hof om meerdere ernstige verkeersovertredingen die naar de aard en de feitelijke omstandigheden van het geval, niet anders dan opzettelijk kunnen zijn begaan. Het samenstel van de door verdachte begane verkeersovertredingen in een druk bemenste omgeving leverde daarbij naar het oordeel van het hof zeer gevaarlijk rijgedrag op waarbij naar objectieve maatstaven levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Het gevaar was voorzienbaar waarbij, anders dan door de verdediging is gesteld, niet vereist is dat dit gevaar zich ook daadwerkelijk openbaart. Het hof komt dan ook tot de slotsom dat het onder feit 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte de afgelopen 20 jaren geen overtredingen van de Wegenverkeerswet heeft begaan en dat de overtredingen die de verdachte nu worden verweten volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie niet met een taakstraf dienen te worden bestraft, maar met een geldboete, eventueel in combinatie met de ontzegging van de rijbevoegdheid. De raadsman verzoekt het hof dan ook om geen taakstraf, maar een geldboete op te leggen die bij voorkeur in termijnen kan worden betaald. Indien het hof van oordeel is dat aan de verdachte tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid dient te worden opgelegd, verzoekt de raadsman om deze voorwaardelijk op te leggen omdat de verdachte zijn auto nodig heeft voor zijn nieuwe werk.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof is van oordeel dat de verdachte met zijn rijgedrag welbewust onverantwoorde risico’s heeft genomen en geen enkel respect heeft getoond voor de veiligheid van de andere verkeersdeelnemers. Onder de verkeersdeelnemers bevonden zich voetgangers en fietsers die extra kwetsbaar waren ten opzichte van het voertuig van de verdachte. Als de verdachte één van de verkeersdeelnemers geraakt zou hebben, dan had dat zeer ernstige gevolgen kunnen hebben voor het leven of de lichamelijke gezondheid van hen. Deze onverantwoorde risico’s en het feit dat de verdachte geen inzicht heeft laten zien in de laakbaarheid van zijn gedrag en daar geen verantwoording voor heeft afgelegd rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich na zijn aanhouding schuldig gemaakt aan het beledigen van een politieambtenaar tijdens de uitoefening van zijn functie. Met de politierechter is het hof van oordeel dat deze gedragingen getuigen van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag, terwijl politieambtenaren tijdens de uitoefening van hun werk niet met dergelijk gedrag geconfronteerd dienen te worden. Ook verwijt het hof de verdachte dat hij door zijn medewerking te weigeren aan het onderzoek ademanalyse de handhaving van de verkeersveiligheid ernstig heeft belemmerd.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 juni 2023 blijkt dat verdachte geen recente onherroepelijke veroordelingen heeft voor soortgelijke misdrijven. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet volstaan kan worden met een straf zoals verzocht door de verdediging, te weten een geldboete. Het hof acht overeenkomstig het oordeel van de politierechter, een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 3 primair de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
De tijd, dat het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Het verweer dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen wordt door het hof verworpen omdat het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te
bepalen tijdvak.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1, 2 en 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis;
ontzegt de verdachte ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.M. Gloudemans, griffier,
en op 9 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar deel processen-verbaal uit het dossier van politie eenheid Limburg, District Zuid-West-Limburg, Basisteam Maastricht, proces-verbaalnummer PL2300-2021093584, sluitingsdatum 18 juni 2021, bestaande uit wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
2.Kamerstukken II 2018/19, 35 086, nr. 3, p. 11-12.
3.Kamerstukken II 2018/19, 35 086, nr. 6, p. 11.
4.Kamerstukken II 2018/19, 35 086, nr. 2, p. 12 en 13.