I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 primair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat getwijfeld moet worden aan de door de verbalisanten op ambtseed opgemaakte processen-verbaal. Uit deze ambtsedige processen-verbaal volgt dat de verdachte meerdere ernstige verkeersovertredingen heeft begaan en dat hij vermoedelijk onder invloed van alcohol was. Het samenstel van de door de verdachte begane verkeersovertredingen levert zeer gevaarlijk rijgedrag op in de zin van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte beging deze verkeersovertredingen onder andere in een druk voetgangersgebied, op het fietspad alsmede vlak voor en op een voetgangersoversteekplaats waardoor het een gegeven is dat daardoor het in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde gevaar voor personen te duchten was. De verdachte is aangehouden voor het rijden onder invloed en heeft bij de aanhouding alsmede op het politiebureau een betrokken politieambtenaar beledigd. Op het bureau heeft de verdachte voorts geweigerd mee te werken aan het bevel ademanalyse.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde bepleit dat de aanleiding van het onderzoek onrechtmatig is geweest omdat er op het moment dat de verdachte werd aangehouden geen redelijk vermoeden was dat de verdachte onder invloed van alcohol was. Bovendien is er volgens de raadsman reden om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal over de grondslag voor de aanhouding. Uit de verklaring van één van de betrokken verbalisanten bij de raadsheer-commissaris zou immers blijken dat de verdachte niet voor dit feit, maar voor het beledigen van een ambtenaar in functie zou zijn aangehouden. Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak voor het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit omdat er geen sprake zou zijn van een bevel tot medewerking aan een onderzoek zoals bedoeld in artikel 8 lid 2 onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994. De raadsman verwijst daarbij wederom naar discrepanties tussen het proces-verbaal en de later door de verbalisant afgelegde verklaring bij de raadsheer-commissaris. Ten aanzien van het onder feit 3 primair tenlastegelegde heeft de raadsman bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte te hard heeft gereden, en ook niet dat hij met een hoge snelheid door een voetgangersgebied heeft gereden. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal niet dat er sprake was van enig levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen zoals vereist in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994. Uit het dossier zou blijken dat de verdachte om mensen heen is gereden en gezorgd zou hebben voor een zo min mogelijk gevaarlijke situatie. Daarom bepleit de raadsman vrijspraak voor het primair tenlastegelegde onder feit 3. Ten aanzien van het onder feit 2 en feit 3 subsidiair tenlastegelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten stelt het hof op basis van de beschreven bewijsmiddelen het volgende vast.
De verdachte heeft op 18 juni 2021 met hoge snelheid door het centrum van Maastricht gereden. Hij reed met een quad over de Markt in Maastricht terwijl dit een voetgangersgebied betreft waar het niet is toegestaan om met een dergelijk voertuig te rijden. De verdachte reed in het centrum verder ruim boven de toegestane snelheid tussen het aanwezige uitgaanspubliek en het overige verkeer door. De achtervolgende verbalisanten moesten met een snelheid van 80 kilometer per uur rijden om de verdachte bij te kunnen houden. De verdachte is gedurende de achtervolging een fietsstrook op gereden waardoor meerdere fietsers werden gehinderd en haalde het wachtende verkeer rechts in vlak voor en op een voetgangersoversteekplaats.
De verdachte is na de achtervolging door de verbalisanten tot stilstand gemaand ter controle op naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gestelde voorschriften. Omdat zijn adem naar alcohol rook, hebben de verbalisanten hem een voorlopige ademtest afgenomen. Op basis van de uitkomst van de test (G/F) ontstond het vermoeden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan rijden onder invloed in de zin van artikel 8 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is voor dat feit aangehouden en meegenomen naar het politiebureau. Anders dan de raadsman ziet het hof geen redenen om aan de verdenking en de rechtmatigheid van de aanhouding te twijfelen vanwege onjuistheden in het proces-verbaal. Het proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ waarin de verdenking en de aanhouding worden beschreven is opgemaakt op de dag waarop de feiten plaatsvonden. De verhoren van de betreffende verbalisanten bij de raadsheer-commissaris die geruime tijd later (op 28 maart 2023) hebben plaatsgevonden vormen geen aanleiding om aan de inhoud van dat proces-verbaal te twijfelen. Van onrechtmatig handelen was geen sprake en het verweer wordt door het hof verworpen.
Op het bureau weigerde de verdachte te voldoen aan het bevel tot medewerking aan een ademonderzoek zoals bedoeld in artikel 8 lid 2 onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994. Het bevel tot medewerking is meermaals gegeven. Zo heeft [verbalisant 2] in de hoedanigheid van hoofdagent bij de politie eenheid Limburg de verdachte bevolen medewerking te verlenen aan het onderzoek. Hieraan heeft de verdachte geen gevolg gegeven. Daarna heeft [verbalisant 3] , hulpofficier van justitie, tijdens de voorgeleiding de verdachte normaals gevorderd om mee te werken aan een ademanalyse. De verdachte verklaarde hierop wederom dat hij nergens aan mee zou werken dat de verbalisanten hem maar in een cel moesten stoppen. Dit wordt eveneens beschreven in het proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ en ook hier ziet het hof, anders dan de verdediging, geen aanleiding om aan de inhoud van dat proces-verbaal te twijfelen. Door het weigeren van zijn medewerking aan het bevel ademanalyse van de opsporingsambtenaar [verbalisant 2] alsmede het bevel van [verbalisant 3] , terwijl er een vermoeden was dat de verdachte onder invloed van alcohol een voertuig had bestuurd, kan naar het oordeel van het hof feit 1 van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen worden.
Nadat de verdachte op straat een G/F-indicatie blies bij de indicatieve alcohol-blaastest deelden de verbalisanten de verdachte mede dat hij mee moest naar het politiebureau voor een ademanalyse. De verdachte werd recalcitrant en verbaal agressief waarbij hij verbalisant [verbalisant 1] meermaals beledigde door hem onder meer ‘debiel’ en ‘vuile rat’ te noemen. Vervolgens heeft de verdachte tijdens de insluiting de woorden ‘mietje’, ‘vuile rat’ en ‘vuil mietje’ geroepen naar de verbalisant [verbalisant 1] . Met deze, in het algemeen spraakgebruik erkende, scheldwoorden heeft de verdachte zich naar het oordeel van het hof schuldig gemaakt aan belediging van een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening zoals ten laste is gelegd onder feit 2.
Ten aanzien van het onder feit 3 primair tenlastegelegde dient het hof te beoordelen of de verdachte met zijn uit de bewijsmiddelen gebleken rijgedrag de verkeersregels heeft geschonden, of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, of hij dat opzettelijk heeft gedaan en of daarvoor gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Daarbij dient het te gaan om een samenstel van gedragingen die kunnen worden aangeduid als ernstig gevaarlijk gedrag. De opzet dient gericht te zijn op zowel het overtreden van één of meer verkeersregels als op het in ernstige mate schenden daarvan.Of daar sprake van is hangt af van de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze worden verricht en de overige feitelijke omstandigheden van het geval. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen die elk een verkeersovertreding inhouden en vaak niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvormen op ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn.Het te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel dient ten slotte naar algemene ervaringsregels voorzienbaar te zijn.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met hoge snelheid met een quad door een voetgangersgebied heeft gereden, verkeer gevaarlijk rechts heeft ingehaald en het verkeer ook vlak voor en op een voetgangersoversteekplaats heeft ingehaald. Dit alles vond plaats in het centrum van Maastricht te midden van het uitgaanspubliek, voetgangers, fietsers en overige verkeersdeelnemers. Het gaat hier naar het oordeel van het hof om meerdere ernstige verkeersovertredingen die naar de aard en de feitelijke omstandigheden van het geval, niet anders dan opzettelijk kunnen zijn begaan. Het samenstel van de door verdachte begane verkeersovertredingen in een druk bemenste omgeving leverde daarbij naar het oordeel van het hof zeer gevaarlijk rijgedrag op waarbij naar objectieve maatstaven levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Het gevaar was voorzienbaar waarbij, anders dan door de verdediging is gesteld, niet vereist is dat dit gevaar zich ook daadwerkelijk openbaart. Het hof komt dan ook tot de slotsom dat het onder feit 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte de afgelopen 20 jaren geen overtredingen van de Wegenverkeerswet heeft begaan en dat de overtredingen die de verdachte nu worden verweten volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie niet met een taakstraf dienen te worden bestraft, maar met een geldboete, eventueel in combinatie met de ontzegging van de rijbevoegdheid. De raadsman verzoekt het hof dan ook om geen taakstraf, maar een geldboete op te leggen die bij voorkeur in termijnen kan worden betaald. Indien het hof van oordeel is dat aan de verdachte tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid dient te worden opgelegd, verzoekt de raadsman om deze voorwaardelijk op te leggen omdat de verdachte zijn auto nodig heeft voor zijn nieuwe werk.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof is van oordeel dat de verdachte met zijn rijgedrag welbewust onverantwoorde risico’s heeft genomen en geen enkel respect heeft getoond voor de veiligheid van de andere verkeersdeelnemers. Onder de verkeersdeelnemers bevonden zich voetgangers en fietsers die extra kwetsbaar waren ten opzichte van het voertuig van de verdachte. Als de verdachte één van de verkeersdeelnemers geraakt zou hebben, dan had dat zeer ernstige gevolgen kunnen hebben voor het leven of de lichamelijke gezondheid van hen. Deze onverantwoorde risico’s en het feit dat de verdachte geen inzicht heeft laten zien in de laakbaarheid van zijn gedrag en daar geen verantwoording voor heeft afgelegd rekent het hof de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich na zijn aanhouding schuldig gemaakt aan het beledigen van een politieambtenaar tijdens de uitoefening van zijn functie. Met de politierechter is het hof van oordeel dat deze gedragingen getuigen van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag, terwijl politieambtenaren tijdens de uitoefening van hun werk niet met dergelijk gedrag geconfronteerd dienen te worden. Ook verwijt het hof de verdachte dat hij door zijn medewerking te weigeren aan het onderzoek ademanalyse de handhaving van de verkeersveiligheid ernstig heeft belemmerd.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 juni 2023 blijkt dat verdachte geen recente onherroepelijke veroordelingen heeft voor soortgelijke misdrijven. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet volstaan kan worden met een straf zoals verzocht door de verdediging, te weten een geldboete. Het hof acht overeenkomstig het oordeel van de politierechter, een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, passend en geboden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 3 primair de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
De tijd, dat het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Het verweer dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen wordt door het hof verworpen omdat het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te
bepalen tijdvak.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.