3.22.1Mede in het licht van het voorgaande wegen de door [appellanten] ingeroepen redenen om het tijdelijk gebruik van hun perceel [perceel 2] (verder) te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen, nu niet op tegen de belangen van [geïntimeerden] om de reeds ingezette forse afgravingen van perceel [perceel 2] af te (kunnen) ronden. Beide partijen hebben er belang bij dat de reeds ingezette forse afgravingen van perceel [perceel 2] nu zo spoedig mogelijk kunnen worden afgerond. De in dit geding door [appellanten] nagestreefde situatie leidt tot een uiteindelijke vertraging en langer tijdelijk gebruik van hun perceel [perceel 2] ten behoeve van de bouw op perceel [perceel 1] van [geïntimeerden] , terwijl [geïntimeerden] ter zitting aangeven dat bij voortzetting van het al ingezette gebruik van perceel [perceel 2] de benodigde afgraving in november 2023 klaar zal zijn en naar verwachting in januari 2024 zal kunnen worden begonnen met het herstel ervan. De verstoord blijkende relatie tussen partijen vormt onvoldoende reden om nu het verdere gebruik van perceel [perceel 2] aan [geïntimeerden] te ontzeggen of uit te stellen. Dat bij voortzetting van de werkzaamheden een gevaar zal ontstaan voor (structurele) schade aan de woning van [appellanten] is voorshands niet aannemelijk.
3.22.2[appellanten] wijzen op wat [de bouwkundige] in dit verband heeft beschreven, maar dat zijn vooral aanbevelingen en geen concrete bevindingen die de zorgen van [appellanten] (voldoende) staven. Het besluit van 14 juni 2023 van burgemeester en wethouders van [plaats] bevat ook geen aanknopingspunten die de zorgen van [appellanten] (voldoende) staven. Dat besluit wijst er veeleer op dat het perceel van [appellanten] geen noemenswaardig veiligheidsrisico loopt, ook niet door de nog verder uit te graven bouwput, met name waar dat besluit in reactie op door [appellanten] gemelde gebreken vermeldt:
“(…) Op basis van de meest recente constructieve bescheiden kan als volgt worden
gereageerd op de drie door u aangevoerde gebreken:
1. De muur van de overdekte buitenruimte nabij de erfgrens aan [perceel 2] wordt tenminste tot de grondkerende hoogte uitgevoerd in gewapend beton. Indien wordt uitgegaan van de in uw verzoek aangedragen grondhoogte, is deze muur voldoende bestand tegen de te verwachten gronddruk. De muur zal derhalve niet instorten.
2. De muur van de overdekte buitenruimte nabij de erfgrens aan [adres] wordt tenminste tot de grondkerende hoogte uitgevoerd in gewapend beton. Indien wordt uitgegaan van de in uw verzoek aangedragen grondhoogte, is deze muur voldoende bestand tegen de te verwachten gronddruk. Instorting van de grond van [adres] in de tuin van [perceel 2] zal derhalve niet plaatsvinden.
3. De peilhoogte zoals genoemd in het Ontwerpadvies betreft enkel een aanname. De daadwerkelijke peilhoogte is 0,59 meter hoger dan deze aanname, zijnde 157,76 meter. Dit houdt in dat de diepte van de bouwput ongeveer 154,49 meter zal bedragen. Daarnaast wordt in het ontwerpadvies niet gesproken over de dorpelhoogte, maar het aanlegniveau. Hiermee is gedoeld op de onderzijde van de funderingsbalk van de kelder. De peilhoogte van de onderzijde van de fundering van de kelder van [perceel 2] bedraagt 155,97 meter, op basis van de door u opgegeven dorpelhoogte. Het hoogteverschil tussen het ontgravingsniveau en het aanlegniveau bedraagt derhalve 1,48 meter.
Om te kunnen verifiëren dat de bouwput voldoende stabiel is, wordt voor de breedte van de bouwput uitgegaan van een ruime marge van 1 meter. In dat geval is de afstand tussen het diepste punt van de ontgraving en de fundering van [perceel 2] tenminste 4,7 m. Bij een ontgravingshoek van 30 graden is het grondniveau na 2,6 m, gerekend vanaf het diepste punt van de ontgraving, op het niveau van de onderzijde van de fundering van [perceel 2] . Dit is op 2,1 m vanaf de bebouwing van [perceel 2] . De bebouwing van [perceel 2] staat op palen van 7,5 m lengte. Beïnvloeding van de fundering van [perceel 2] is daarmee uitgesloten. De gekozen bouwwijze levert derhalve geen gevaar op voor de stabiliteit van [perceel 2] en [perceel 3] . (…)”
Dat [appellanten] blijkens het verhandelde op de mondelinge behandeling inmiddels bezwaar tegen dat besluit van 14 juni 2023 hebben gemaakt, doet het hof hierover niet anders oordelen. De bij [appellanten] bestaande vrees voor schade, onveiligheid en instabiliteit vormen dan ook onvoldoende reden om aan [geïntimeerden] het verdere gebruik van perceel [perceel 2] nu te ontzeggen. Zoals eerder al overwogen, zal de omvang van de verplichte schadeloosstelling in beginsel pas kunnen worden beoordeeld en vastgesteld na de beëindiging van het tijdelijk gebruik van perceel [perceel 2] voor de bouwwerkzaamheden van [geïntimeerden] op hun perceel [perceel 1] . Verder onderschrijft het hof het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter dat de veiligheid en stabiliteit van alle hier uit te voeren werken gebaat is met het spoedig voltooien van de bouwwerkzaamheden op een voldoende veilige en verantwoorde manier.
3.22.3Verder klagen [appellanten] ten onrechte dat de voorzieningenrechter niet zonder nadere motivering aannemelijk heeft mogen oordelen dat -samengevat- (onder)aannemers liever klussen aannemen waarover geen conflict bestaat, dan klussen die onderwerp zijn van een burengeschil. Hiermee miskennen [appellanten] dat de voorzieningenrechter een feit van algemene bekendheid of algemene ervaringsregel heeft willen aanhalen, hetgeen de rechter (ambtshalve) mag doen en geen nadere motivering of bewijs behoeft. Bovendien leidt deze klacht -zelfs bij juistheid- nog niet tot andere (dan door de voorzieningenrechter gegeven) eindbeslissingen, zodat deze klacht tot niets kan leiden.
3.22.4Net als de voorzieningenrechter, komt het hof tot het oordeel dat het belang van [geïntimeerden] uiteindelijk zwaarder weegt dan het belang van [appellanten] Anders dan [appellanten] menen, wordt hiermee niet aan hun belangen voorbij gegaan, maar worden die alleen anders (af)gewogen dan zij zelf hebben verdedigd.