ECLI:NL:GHSHE:2023:2673

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
200.287.584.01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na bewijsopdracht over uitkering door verzekeraar en redelijk handelend verzekeraar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. een uitkering verschuldigd is aan [geïntimeerde 1]. De zaak betreft een eindarrest na een bewijsopdracht die eerder aan de geïntimeerden was gegeven. Het hof oordeelt dat de verzekeraar, Klaverblad, niet verplicht is tot uitkering omdat zij bij kennis van de ware stand van zaken op 18 november 2016, als redelijk handelend verzekeraar, geen verzekering zou hebben gesloten. De appellante, [X] Financiële Dienstverlening B.V., heeft betoogd dat de geïntimeerden geen bewijs hebben geleverd voor hun standpunt. Het hof heeft echter vastgesteld dat de getuigenverklaringen en de overgelegde producties voldoende bewijs leveren dat Klaverblad geen verzekering zou hebben verstrekt indien zij op de hoogte was geweest van de relevante feiten. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en veroordeelt de appellante in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.287.584/01
arrest van 22 augustus 2023
in de zaak van
[X] Financiële Dienstverlening B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als: [appellante] ,
advocaat: mr. D.J. Wolf te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
Klaverblad Schadeverzekeringsmaatschappij N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] , Klaverblad en gezamenlijk als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. J. Streefkerk te Voorburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 augustus 2022 in het hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/359147 / HA ZA 19-353 gewezen vonnissen van 1 april 2020 en 2 september 2020.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 23 augustus 2022;
  • het proces-verbaal van de enquête van 3 april 2023;
  • de memories na enquête (inclusief antwoordmemories) van partijen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [geïntimeerden] opgedragen te bewijzen dat Klaverblad geen uitkering verschuldigd is omdat zij bij kennis van de ware stand van zaken als redelijk handelend verzekeraar op 18 november 2016 geen verzekering zou hebben gesloten. [geïntimeerden] heeft een drietal getuigen laten horen. Daarnaast zijn de producties 17 en 18 bij akte in het geding gebracht. [appellante] heeft afgezien van contra-enquête.
6.2.
Volgens [appellante] heeft [geïntimeerden] geen bewijs geleverd voor haar standpunt dat Klaverblad bij kennis van de ware stand van zaken op 18 november 2016 geen verzekering zou hebben gesloten. Het door de neef van [geïntimeerde 1] gepleegde misdrijf houdt geen enkel verband met het risico dat door Klaverblad verzekerd was en ook is niet gebleken dat sprake was van een verhoogd risico. Voorts heeft [geïntimeerden] niet bewezen dat het standpunt van Klaverblad de toets van de redelijk handelend verzekeraar doorstaat. Er zijn maar drie getuigen gehoord die bovendien al eerder per e-mailbericht hun licht over de kwestie hebben laten schijnen. Zelfs indien op grond van de getuigenverklaringen moet worden aangenomen dat het een gangbare opvatting in de verzekeringsbranche is om de verzekeringsaanvraag van [geïntimeerde 1] af te wijzen, wordt daarmee niet de drempel van de redelijk handelend verzekeraar gehaald. Een en ander moet ertoe leiden, zo begrijpt het hof, dat grief I van [appellante] slaagt.
6.3.
[geïntimeerden] menen dat zij in de bewijsopdracht zijn geslaagd. Het acceptatiebeleid van Klaverblad stemt overeen met het acceptatiebeleid van drie andere verzekeraars. Steeds wordt per individueel geval bekeken wat de strafrechtelijke veroordeling inhoudt, wat de ernst is van het delict en wat het tijdsverloop is sinds de veroordeling of detentie. Daarnaast wordt de aard van het verzekeringsproduct betrokken in de afweging. Door [geïntimeerde 1] is een opstal-, inboedel-, glas en avp- component alsmede een autoverzekering aangevraagd. Voor al deze verzekeringssoorten is de moraliteit van verzekerden van belang. Dat de verzekeringsuitkering niet aan de medeverzekerde wordt uitbetaald doet niet af aan het feit dat die medeverzekerde een concreet belang heeft bij de opstalverzekering, aldus [geïntimeerden]
6.4.
Het hof oordeelt dat [geïntimeerden] geslaagd zijn in het leveren van het bewijs dat Klaverblad geen uitkering verschuldigd is omdat zij bij kennis van de ware stand van zaken als redelijk handelend verzekeraar op 18 november 2016 geen verzekering zou hebben gesloten. Het volgende is daarbij van belang.
6.4.1.
Als productie 17 is het veroordelend vonnis van de meervoudige kamer van 22 mei 2012 ten aanzien van de neef van [geïntimeerde 1] overgelegd. Daaruit blijkt dat de neef zich, samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan het plegen van twee autodiefstallen en het plegen van een gewapende woningoverval gedurende de nachtelijke uren. De neef is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Omdat de neef bekend is met harddrugsproblematiek is aan het voorwaardelijke deel van de straf verbonden dat hij zich onder begeleiding van een verslavingszorginstelling stelt.
6.4.2.
De getuigen hebben voorafgaand aan het verhoor het veroordelend vonnis (geanonimiseerd) van de advocaat van [geïntimeerden] ontvangen. De getuige [persoon C] , Senior risicobeheerder bij Inshared, heeft het volgende (samengevat) verklaard. Het acceptatiebeleid van Inshared is op schrift vastgesteld, maar niet openbaar. Met betrekking tot detentie/gevangenisstraf werd in 2016 door Inshared hetzelfde gehandeld als op dit moment. Bij een opgelegde gevangenisstraf wordt de verzekeringnemer doorgaans niet geaccepteerd. Daarbij is wel van belang of het delict recent heeft plaatsgevonden en de ernst van het feit. Er kan een uitzondering worden gemaakt en dan moet worden vastgelegd waarom een uitzondering wordt gemaakt.
6.4.3.
De getuige [persoon A] , coördinator Speciale zaken bij Goudse verzekeringen, heeft het volgende (samengevat) verklaard. Bij Goudse verzekeringen wordt altijd het strafvonnis of de beschikking bij de verzekeringnemer opgevraagd als iemand ja heeft geantwoord op de vraag of degene in de laatste 8 jaar met politie/justitie in aanraking is geweest. Er bestaat acceptatiebeleid bij Goudse verzekeringen, maar dat is vertrouwelijk. Dit acceptatiebeleid was in 2016 gelijk aan het huidige acceptatiebeleid. Bij een opgelegde gevangenisstraf (voorwaardelijk of onvoorwaardelijk) wordt de verzekeringnemer eigenlijk niet geaccepteerd. Het strafrechtelijk verleden geldt ook voor belanghebbenden bij de verzekering, zoals een echtgenoot, partner of huisgenoten.
6.4.4.
De getuige [persoon D] , fraudecoördinator bij NH1816, heeft het volgende (samengevat) verklaard. NH1816 werkt uitsluitend via een intermediair. Indien de vraag of iemand de afgelopen 8 jaar met politie/justitie in aanraking is geweest met ja beantwoordt, dan neemt de tussenpersoon contact op met NH1816. Bij NH1816 wordt naar het volledige plaatje gekeken. Het heeft alles te maken met moraliteit. Er is acceptatiebeleid op schrift, maar het blijft maatwerk. NH1816 had de neef van [geïntimeerde 1] gelet op het veroordelend vonnis niet geaccepteerd. Het was kort geleden, een jaar na de detentie. En de ernst van de zaak speelt een rol. Een gevangenisstraf betekent niet in alle gevallen een nee.
6.4.5.
Zoals het hof in het tussenarrest van 23 augustus 2022 heeft overwogen, is tussen partijen niet in geschil dat Klaverblad een acceptatiebeleid voert dat niet afwijkt van andere verzekeraars (vgl. rov. 3.12). Het hof oordeelde de onderbouwing die [geïntimeerden] hadden verstrekt niet voldoende om aan te kunnen nemen dat Klaverblad als een redelijk handelend verzekeraar optreedt. Het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat Klaverblad bij kennis van de ware stand van zaken op 18 november 2016 geen verzekering zou hebben gesloten. [geïntimeerden] hebben aangevoerd dat gelet op het veroordelend vonnis zoals weergegeven onder rov. 6.4.1. Klaverblad de verzekering toen niet zou zijn aangegaan, indien Klaverblad met dit vonnis bekend was geweest. [geïntimeerden] hebben gesteld dat de moraliteit van elke verzekerde van belang is voor de beoordeling van het verzekeringsrisico, waarbij van belang is dat [geïntimeerde 1] een
opstal-, inboedel-, glas en -avp-component alsmede een autoverzekering is afgesloten. [appellante] heeft weliswaar betwist dat Klaverblad de verzekering niet zou zijn aangegaan, maar heeft dit onvoldoende gemotiveerd. Uit de verklaringen van de door [geïntimeerden] gehoorde getuigen leidt het hof bovendien af dat, gelet op de ernst van het feit, de opgelegde gevangenisstraf en het geringe tijdsverloop, ook andere verzekeraars op 18 november 2016 geen verzekering met [geïntimeerde 1] zouden hebben gesloten.
6.4.6.
Door [appellante] is aangevoerd dat slechts getuigen van drie verschillende verzekeraars zijn gehoord en dat dit onvoldoende is om vast te stellen wat het acceptatiebeleid van andere verzekeraars is. Het hof passeert dit verweer, omdat [appellante] haar verweer op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Van [appellante] had in dit stadium van de procedure verwacht mogen worden dat zij gemotiveerd zou onderbouwen dat andere verzekeraars [geïntimeerde 1] wel hadden geaccepteerd op 18 november 2016, bijvoorbeeld door nog getuigen in contra-enquête te doen horen.
6.4.7.
Voor zover door [appellante] naar voren is gebracht dat de neef van [geïntimeerde 1] niet lang na de brand in augustus 2018 voor zijn nieuwe eigen koopwoning een opstalverzekering heeft kunnen sluiten bij een reguliere opstalverzekeraar legt dit onvoldoende gewicht in de schaal. Deze verzekering is in 2019, en dus een langere tijd na het veroordelend vonnis van 22 mei 2012 tot stand gekomen.
6.4.8.
[appellante] betoogt ten slotte dat uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat het door de verzekeraars gevoerde beleid niet in lijn is met dat van een redelijk handelend verzekeraar, omdat de ex-delinquenten uitsluitend vanwege het vroegere delict worden afgewezen. Het hof passeert dit betoog. Uit de getuigenverklaringen volgt dat ex-delinquenten niet zonder meer vanwege het vroegere delict worden afgewezen. Van belang voor de verzekeraars is, zo volgt uit de getuigenverklaringen, of er een gevangenisstraf is opgelegd, om welk soort delict het gaat en het tijdsverloop sinds het delict. Voorts is gebleken dat uitzonderingen mogelijk zijn, zowel bij Inshared als bij NH1816 en Klaverblad zelf. Dat bij de Goudse verzekeringen geen ruimte lijkt te bestaan voor uitzonderingen in geval van oplegging van een gevangenisstraf en de omstandigheid dat de acht jaren nog niet zijn verlopen, maakt niet dat het ten opzichte hiervan andersluidende beleid van Klaverblad, waarbij uitzonderingen wel mogelijk zijn, de toets van de redelijk handelend verzekeraar niet kan doorstaan.
6.5.
De slotsom is dat [geïntimeerden] geslaagd zijn in het leveren van het bewijs dat Klaverblad geen uitkering verschuldigd is omdat zij bij kennis van de ware stand van zaken als redelijk handelend verzekeraar op 18 november 2016 geen verzekering zou hebben gesloten. Grief I faalt voor het overige. Grief II is tevergeefs voorgesteld, nu niet kan worden gezegd dat [geïntimeerde 1] door niet te protesteren tegen het dekkingsstandpunt van Klaverblad zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden. Het hof oordeelt immers dat Klaverblad haar dekkingsstandpunt terecht heeft ingenomen.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen, met verbetering van gronden. [appellante] zal als de ook in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Het hof begroot deze kosten op € 2.071,- aan griffierecht, € 119,40 aan taxe getuigen en € 6.471,- aan salaris advocaat (3 punten x Tarief IV), in totaal € 8.661,40.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen van 1 april 2020 en 2 september 2020 met verbetering van gronden;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van [geïntimeerden] begroot op € 8.661,40.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.H. Schulten, Z.D. van Heesen-Laclé en T.J. Dorhout Mees en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 augustus 2023.
griffier rolraadsheer