6.1.Het gaat in deze zaak - zoveel mogelijk chronologisch - om het volgende.
a. a) [appellante] is gehuwd met [echtgenoot] .
[geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] zijn met elkaar gehuwd. [geïntimeerde 2] exploiteert in [plaats 1] de manege “ [manege 1] ”.
b) In de periode 2008-2011 heeft [appellante] negen paarden in eigendom verkregen, genaamd
1- [paard 1]
2- [paard 2]
3- [paard 3]
4- [paard 4]
5- [paard 5]
6- [paard 6]
7- [paard 7]
8- [paard 8]
9- [paard 9] .
Zij heeft de paarden 1 tot en met 3 in februari 2013 en vervolgens ook de paarden 4 tot en met 9 in juli 2013 gestald bij een zekere [persoon A] in [woonplaats 1] (hierna: [persoon A] ).
Daarnaast had zij een paardenwagen ( [merk] ) bij [persoon A] gestald.
c) [persoon A] heeft in 2013 paard 9, [paard 9] , zonder toestemming van [appellante] verkocht en geleverd aan een derde.
d) [appellante] heeft op enig moment in 2013 haar betalingsverplichtingen in verband met (met name) de stallingskosten van de paarden aan [persoon A] opgeschort, naar zij stelt in het bijzonder omdat zij van mening was dat [persoon A] de paarden niet goed verzorgde.
e) De advocaat van [persoon B] , de partner van [persoon A] , heeft op 27 januari 2014 [appellante] en [echtgenoot] gesommeerd de achterstallige stallingskosten ad € 12.407,00 te betalen en zich beroepen op een retentierecht op de paarden.
f) In 2014 is [appellante] in [woonplaats 1] bij het Landgericht Aachen een procedure begonnen om afgifte van de negen in rov 6.1. onder b genoemde paarden door [persoon A] en [persoon B] aan haar te verkrijgen.
g) [geïntimeerde 1] heeft op 3 maart 2014 de acht nog bij [persoon A] aanwezige paarden opgehaald. [geïntimeerde 1] heeft € 7.500,00 contant aan [persoon A] betaald. [geïntimeerde 1] was toen reeds in het bezit van het registratiebewijs van [paard 1] , van [persoon A] kreeg hij de paspoorten van [paard 1] , [paard 6] , [paard 3] en [paard 2] mee.
Overgelegd is een getypte verklaring, door [geïntimeerde 1] en [persoon A] getekend, gedateerd 3 maart 2014, waarin staat dat [geïntimeerde 1] de acht paarden bij [persoon A] heeft opgehaald, € 7.500,00 heeft betaald en de paspoorten van genoemde paarden heeft meegekregen. Handgeschreven staat daaronder “
Deze 8 paarden zijn door mij [geïntimeerde 1] gekocht van [appellante] op 2 maart 2014”, met een handtekening van [geïntimeerde 1] .
h) [geïntimeerde 1] heeft paard 1, [paard 1] , bij [manege 2] gestald. In 2015 is dit paard door [geïntimeerde 1] of [manege 2] verkocht aan een derde in [land] . De overige zeven paarden, waaronder [paard 6] , heeft [geïntimeerde 1] gestald bij [manege 1] .
i. i) [appellante] en/of [echtgenoot] hebben in het najaar van 2015 aan [geïntimeerde 1] contant betaald € 3.000,00.
j) De (toenmalige) advocaat van [geïntimeerde 2] heeft op 2 september 2014 aan [echtgenoot] geschreven:
“
Tot mij wendt zich [geïntimeerde 2] , h.o.d.n. [manege 1] (..)
U heeft bij cliënte zeven paarden gestald, doch tot op heden zijn de maandelijkse kosten voor die stalling niet betaald. De kosten bedragen maandelijks € 1.696,-. (..) Daarmee komt de totale vordering op € 10.657,40.(..)”
Op 12 januari 2015 werd door de advocaat een herhaalde aanmaning gezonden aan [echtgenoot] :
“
Inmiddels staan de paarden al geruime tijd in de stal van mijn cliënte. Maandelijks lopen de stallingskosten op. In totaliteit bedragen die op dit moment reeds ongeveer € 20.000,-.
Tot op heden is er uwerzijds geen enkele poging ondernomen om tot een oplossing van het voorliggende geschil te komen. U heeft niet gevraagd of u de paarden kunt komen ophalen (..) U realiseert zich bovendien, neem ik aan, dat cliënte nergens anders naartoe kan met deze paarden omdat zij uw eigendom zijn.
(..)
Ik kan mij voorstellen dat u zich zult willen verweren met het standpunt dat u geen afspraak heeft gemaakt met mevrouw [geïntimeerde 2] , maar met [geïntimeerde 1] . Indien en voor zoveel die afspraak met [geïntimeerde 1] is gemaakt, dan weet u donders goed dat die door [geïntimeerde 1] namens [appellante] is gemaakt. (..)”.
k) Op 29 juni 2016 schreef [geïntimeerde 1] aan [appellante] en [echtgenoot] dat hij hen het volgende ultimatum stelde:
“
U betaalt de bijgevoegde nota voor 15 juli 2016 en neemt de paarden binnen een week na betaling mee of indien geen betaling plaatsvind ga ik over tot verkoop van de paarden (..)”.
Op 27 september 2016 schreef [geïntimeerde 1] nog een herinnering.
l) Op 14 oktober 2016 schreef [geïntimeerde 1] een brief aan het Landgericht Aachen, waarin hij meedeelde niet als getuige te zullen komen bij een geplande hoorzitting. Hij gaf in deze brief een uitleg van zijn visie op de gang van zaken met [appellante] en [persoon A] . Onder meer schreef hij daarbij:
“(..) Ik ben gaan kijken naar de paarden (..). daarna ben ik terug gegaan naar [echtgenoot] en [appellante] en heb verslag uitgebracht over de conditie van de paarden. (..) Ik heb hen verteld dat dat [persoon A] de paarden niet mee zou geven voordat er betaald zou zijn. [echtgenoot] en [appellante] hebben toen besloten dat ik de paarden zogenaamd van hen zou kopen en ophalen bij [persoon A] . Dit heb ik vervolgens ook gedaan nadat er een koopcontract is gemaakt. Vervolgens ben ik naar [persoon A] toe gegaan (..) Ik heb hem laten zien dat ik ze gekocht had voor 7500,-. Ik heb toen met [persoon A] overlegd dat ik hem de 7500,- betaal. (..)”
m) Het Landgericht Aachen heeft op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in de zaak tussen [appellante] en [persoon A] en daarbij, uitgaand van een stallings-en pensionovereenkomst voor de paarden tussen [appellante] en [persoon A] , voor recht verklaard (onder meer) dat [persoon A] hoofdelijk aansprakelijk (met zijn partner [persoon B] ) wordt veroordeeld om de paarden 1 tot en met 9 terug te geven aan [appellante] . Voor het geval de paarden niet binnen twee weken na betekening van het vonnis worden teruggegeven, is [persoon A] hoofdelijk aansprakelijk veroordeeld te betalen aan [appellante] voor:
- [paard 1] : € 20.000,-
- [paard 2] : € 14.000,-
- [paard 3] : € 5.000,-
- [paard 4] : € 5.000,-
- [paard 5] : € 5.000,-
- [paard 6] : € 5.000,-
- [paard 7] : heeft geen waarde
- [paard 8] : € 5.000,-
- [paard 9] : € 10.000,-.
met rente en kosten.
n) Uit uitdraaien van de databases van de KWPN (Koninklijk Warmbloed Paard Nederland) en Zangersheide (een Belgisch paardenstamboek), blijkt dat [paard 6] drie veulens heeft gekregen, [veulen 1] (geboren [geboortedatum 1] ), [veulen 2] (geboren [geboortedatum 2] ) en [veulen 3] (geboren op [geboortedatum 3] ).
o) Overgelegd is een gesteld door koper en verkoper getekende factuur, gedateerd 1 augustus 2018, volgens welke door [geïntimeerde 1] aan [persoon C] zou zijn verkocht [paard 6] en haar drie veulens voor de prijs van € 4.500,00.
p) Overgelegd is een handgeschreven verklaring, gedateerd 7 augustus 2018, gesteld afkomstig van [persoon C] , waarin staat:
“
Heb verkocht paard [paard 6] met drie veulens van haar aan [persoon D] Wonende te [woonplaats 2] - Italië (..) Van de drie veulens verkocht voor de prijs van 5500,-“
q) Overgelegd is een ongedateerde handgeschreven verklaring, gesteld afkomstig van [persoon C] , waarin staat:
“
Verklaar hierbij:
Dat ik op 26-1-2019 twee paarden waaronder [paard 6] heb gestald bij [geïntimeerde 1] . Dit omdat de paarden nog niet vertrokken waren, en het buiten te slecht weer was. (..) een paard in een binnenstal van [geïntimeerde 1] , en het andere in een buitenloopstal (..)
[geïntimeerde 2] is mij niet bekend.”
r) Op 1 februari 2019 is door [appellante] beslag gelegd op [paard 6] , die zich toen bevond in [plaats 1] , op het terrein waar [manege 1] gevestigd is, alsmede op
1. het perceel, kadastraal omschreven als “terrein (akkerbouw)”, gelegen aan de [adres 1] , staande op naam van [geïntimeerde 1] ;
2a. het perceel, kadastraal omschreven als “wonen met bedrijvigheid”, gelegen aan de [adres 2 + 3] , en
2b. het perceel, kadastraal omschreven als “wonen (agrarisch) erf - tuin”, gelegen aan de [adres 4] , beide staande op naam van [geïntimeerde 2] .
Bij kortgedingvonnis van 22 mei 2019 zijn de vorderingen van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] tot opheffing van de beslagen afgewezen, omdat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] er niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat het door [appellante] gestelde vorderingsrecht ondeugdelijk is.
s) Overgelegd is een verklaring gesteld afkomstig van paardenhandelaar/ruiter/fokker [persoon E] van [manege 3] te [plaats 1] van 19 april 2019 waarin hij schrijft dat [geïntimeerde 1] hem heeft gevraagd [paard 6] te schatten op waarde, dat hij het paard bekeken heeft en dat haar waarde ligt tussen € 500,00 en € 3.000,-- afhankelijk van röntgenologische keuring.
t) De advocaat van [persoon C] heeft op 6 september 2019 aan [appellante] geschreven dat het verhaalsbeslag op [paard 6] geen doel treft omdat het paard aan zijn client toebehoort, en hij verzoekt het beslag op te heffen. Bij kortgedingvonnis van 22 oktober 2019 zijn de vorderingen van [persoon C] tot opheffing van het beslag afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk was dat er daadwerkelijk een koopovereenkomst was gesloten tussen [geïntimeerde 1] en [persoon C] betreffende [paard 6] en haar drie veulens.
u) Hoefsmid [hoefsmid] heeft op 12 september 2019, 2 april 2020, 12 maart 2021en 26 augustus 2021 facturen c.q. betaalbewijzen gezonden aan [geïntimeerde 1] (emailadres [e-mailadres] ) voor het bekappen rondom van [paard 6] voor een totaalbedrag van € 600,00 (volgens deze facturen/betaalbewijzen per bank betaald).
v) Overgelegd is door [appellante] een verklaring gedateerd 8 februari 2020 en ondertekend door [persoon F] en [persoon G] , die luidt:
“
Geachte heer [echtgenoot] ,
Op uw verzoek om bevestiging van onze bijeenkomst met u in 2014.
Uit ons archief blijkt dat wij een bijeenkomst hadden op carnavals maandag 3 maart 2014.
Dat onderhoud was om 10.00 uur op uw kantoor te [plaats 2] . Het onderwerp was een
privéaangelegenheid van de dochter.
Aanwezig waren [persoon F] en dochter [persoon G].”
6.2.1.[appellante] heeft [geïntimeerden] in rechte betrokken en in conventie gevorderd, samengevat,
(1) een verklaring voor recht dat [appellante] eigenares is van paard 6 genaamd [paard 6] , met veroordeling van [geïntimeerden] tot afgifte van [paard 6] , inclusief haar paspoort en stamboekpapieren, op straffe van een dwangsom;
dan wel
(2) veroordeling van [geïntimeerden] , op grond van onrechtmatige daad de geleden schade van [appellante] te vergoeden, indien zij in gebreke blijven met de afgifte [paard 6] , eventueel op te maken bij staat;
en
(3) een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellante] , in verband met de verkoop van de paarden 1 tot en met 5, de paarden 7 en 8, inclusief de veulens van paard 6, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van schade op grond van onrechtmatige daad in verband met de verkoop van deze paarden eventueel op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
(4) hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van de proceskosten, waaronder de beslagkosten vermeerderd met rente.
6.2.2.Aan deze vorderingen heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat zij eigenaresse is van de paarden 1 tot en met 8, alsmede van de veulens van paard 6, [paard 6] .
6.2.3.[geïntimeerden] hebben niet betwist dat [appellante] eigenaresse van die acht paarden is geweest, maar zij stellen dat [geïntimeerde 1] op of omstreeks 2 maart 2014 rechtsgeldig die acht paarden van [appellante] heeft gekocht voor een totaalbedrag van € 7.500,00, waarna deze paarden rechtsgeldig in eigendom aan [geïntimeerde 1] zijn overgedragen. De veulens van [paard 6] zijn door vruchttrekking eveneens eigendom van [geïntimeerde 1] geworden.