ECLI:NL:GHSHE:2023:2661

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
200.324.520_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving peutergroep in het kader van gezag en opvoeding na scheiding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader verzoekt om vervangende toestemming voor de inschrijving van zijn minderjarige kind op peutergroep [peutergroep 1], terwijl de moeder toestemming heeft gekregen voor inschrijving op peutergroep [peutergroep 2]. De vader stelt dat de keuze van de moeder niet in het belang van het kind is, omdat het kind extra ondersteuning nodig heeft en beter zou functioneren in een kleinere groep. De moeder daarentegen betwist de stellingen van de vader en stelt dat het kind zich goed ontwikkelt op de huidige peutergroep.

Het hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht aan de moeder vervangende toestemming heeft verleend, waarbij de praktische haalbaarheid van het halen en brengen van het kind door de moeder doorslaggevend is geweest. Het hof benadrukt dat het in het belang van het kind is om stabiliteit en continuïteit te waarborgen, vooral gezien de korte tijd tot de overgang naar de basisschool. De vader's verzoek om vervangende toestemming wordt afgewezen, en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 augustus 2023
Zaaknummer: 200.324.520/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/402141 / F A RK 22-4505
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Sijnesael,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. R. Wouters.
Deze zaak gaat over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 maart 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog rechtdoende:
I. toestemming te verlenen – ter vervanging van die van de moeder – voor de inschrijving van [minderjarige] op Peutergroep [peutergroep 1] gevestigd aan [adres 1] te [plaats] ;
II. de beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
III. kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 8 mei 2023, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Sijnesael;
-de moeder, bijgestaan door mr. L. Verheuvel, waarnemend voor mr. Wouters.
2.3.1.
De raad heeft het hof per brief van 5 juni 2023 bericht niet op de mondelinge
behandeling te zullen verschijnen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier d.d. 15 juni 2023 met bijlage van de zijde van de vader.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
3.2.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3.
[minderjarige] verblijft op grond van de tussen partijen overeengekomen verdeling van zorg- en opvoedingstaken steeds acht dagen bij de moeder en zes dagen bij de vader.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, aan de moeder vervangende toestemming verleend om [minderjarige] in te schrijven op peutergroep [peutergroep 2] , gevestigd aan [adres 2] in [woonplaats vader en moeder] .
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De rechtbank heeft een praktische oplossing gekozen voor het geschil tussen de ouders, te weten gekozen voor de peutergroep die het meest praktisch is voor de moeder. Deze praktische oplossing is echter niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] heeft een verhoogde kans om een stoornis in het autismespectrum te ontwikkelen. Als gevolg hiervan functioneert [minderjarige] op peutergroep [peutergroep 2] niet. Hoewel er sprake is van een minimale positieve ontwikkeling, vindt [minderjarige] op peutergroep [peutergroep 2] onvoldoende aansluiting bij de kinderen in zijn groep. Het is onontbeerlijk dat [minderjarige] extra hulp en ondersteuning krijgt op de peutergroep en later op de basisschool. Op de [peutergroep 2] zijn de groepen groter, 5 tot 8 kinderen, dan op de [peutergroep 1] , 4 kinderen. Op de [peutergroep 1] kan [minderjarige] daarnaast een-op-een begeleiding krijgen. De basisschool die is verbonden aan de [peutergroep 1] , [basisschool 1] , kan [minderjarige] extra hulp en ondersteuning bieden zodra hij naar de basisschool gaat.
Door de inschrijving van [minderjarige] op peutergroep [peutergroep 2] krijgt hij ‘drie eilanden’ waarop hij leeft. Hij woont in [wijk 1] en in [wijk 2] en gaat naar de peutergroep/school in [wijk 3] . Als [minderjarige] naar peutergroep [peutergroep 1] gaat wordt dit voorkomen. De kinderen uit de directe omgeving van [minderjarige] en die behoren tot het netwerk van de vader, gaan allemaal naar peutergroep [peutergroep 1] en/of naar basisschool [basisschool 1] . De vader vreest dat [minderjarige] een buitenstaander wordt als hij naar peutergroep [peutergroep 2] blijft gaan.
5.2.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder betreurt het dat de vader alsnog heeft besloten om in hoger beroep te gaan, terwijl partijen hadden aangegeven zich bij het oordeel van de rechtbank neer te leggen om de goede samenwerking te behouden. De moeder betwist dat er bij [minderjarige] een vergrote kans is op een ontwikkelingsstoornis. Wel is er bij [minderjarige] sprake van een probleem met zijn spraakontwikkeling. [minderjarige] volgt hiervoor logopedie en op beide peutergroepen zijn er mogelijkheden om [minderjarige] te ondersteunen bij zijn spraakontwikkeling. De stellingen van de vader dat er op peutergroep [peutergroep 1] kleinere groepen zijn en er meer aandacht is voor persoonlijke ontwikkeling, zijn niet onderbouwd.
[minderjarige] gaat sinds februari 2023 naar peutergroep [peutergroep 2] . Hij moest in het begin even wennen, maar inmiddels heeft hij het hier naar zijn zin en gaat het goed. Opvallend is dat de vader stelt dat het van belang is dat [minderjarige] in zijn vertrouwde omgeving blijft. Dit pleit er des te meer voor om [minderjarige] niet van zijn huidige peutergroep te halen.
Kinderen uit de wijk [wijk 1] , waar de vader woont, gaan naar zowel peutergroep [peutergroep 2] als peutergroep [peutergroep 1] , nu er in de wijk [wijk 1] zelf geen peutergroep is. De stelling van de vader dat er ‘drie eilanden’ ontstaan is niet te volgen. Als gevolg van het uiteengaan van partijen is het nu eenmaal zo dat er verschillende plaatsen zijn waar [minderjarige] verblijft. De vader gaat er volledig aan voorbij dat opa en oma, die vlak naast peutergroep [peutergroep 2] wonen, ook een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] spelen. Er is ook niet gezegd dat [minderjarige] vriendjes zal worden met de kinderen in de wijk van de vader die naar peutergroep [peutergroep 1] gaan.
5.3.
Het hof overweegt als volgt.
5.3.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank (en in hoger beroep aan het hof) worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.3.2.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, welke het hof na een eigen afweging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, aan de moeder vervangende toestemming heeft verleend om [minderjarige] in te schrijven op peutergroep [peutergroep 2] in [woonplaats vader en moeder] . In aanvulling op het oordeel van de rechtbank overweegt het hof nog het volgende.
5.3.3.
Voor het verlenen van vervangende toestemming aan de moeder om [minderjarige] op peutergroep [peutergroep 2] in te schrijven is voor de rechtbank de praktische haalbaarheid van het halen en brengen voor de moeder doorslaggevend geweest. Het is het hof gebleken dat gelet op de zorgregeling die de ouders hebben, waarbij [minderjarige] acht dagen bij de moeder verblijft en zes bij de vader met een wisselmoment op zondag, de feitelijke situatie zo is dat de moeder per veertien dagen drie keer verantwoordelijk is voor het halen en brengen van [minderjarige] naar de peutergroep en de vader slechts één keer. Vanwege de ochtenddiensten van de moeder is zij voor het brengen van [minderjarige] daarbij met regelmaat, één a twee keer per week, afhankelijk van haar ouders. De ouders van de moeder wonen praktisch naast peutergroep [peutergroep 2] en het is niet in geschil dat deze peutergroep niet alleen voor de moeder praktischer is dan peutergroep [peutergroep 1] , maar (met name) ook voor de ouders van de moeder. Daarentegen woont de vader op korte afstand van beide peutergroepen en gelet op het feit dat de vader slechts eenmaal in de veertien dagen verantwoordelijk is voor het halen en brengen van [minderjarige] dient de praktische haalbaarheid voor de moeder naar het oordeel van het hof te prevaleren boven die van de vader.
5.3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader erkend dat [minderjarige] zich positief ontwikkelt op peutergroep [peutergroep 2] , maar hij vindt dat dit nog (te) minimale stappen zijn en persisteert in zijn verzoek om aan hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op peutergroep de [peutergroep 1] . Wat er ook zij van de stelling van de vader dat [minderjarige] extra hulp en ondersteuning nodig heeft, en nog los van de vraag of peutergroep [peutergroep 2] deze hulp en ondersteuning niet (voldoende) kan bieden, is het een feit dat [minderjarige] inmiddels sinds februari 2023 twee ochtenden per week naar peutergroep de [peutergroep 2] gaat. [minderjarige] is op dit moment drie jaar en zal in april 2024, als hij vier jaar wordt, naar de basisschool gaan. Dit betekent dat er nog een beperkte tijd zit tussen het uitspreken van deze beschikking en het moment dat [minderjarige] vier jaar wordt. Het is niet in het belang van [minderjarige] om voor een relatief korte periode nog van peutergroep te veranderen. Dat geldt temeer nu gebleken is dat het goed gaat met [minderjarige] op peutergroep [peutergroep 2] , hetgeen ook door de vader is erkend. De vader acht deze positieve ontwikkeling (te) minimaal, echter is [minderjarige] op dit moment op een leeftijd waarop hij zich snel ontwikkelt, zodat het is zinnig om af te wachten hoe hij zich in de inmiddels vertrouwde omgeving van zijn huidige peutergroep verder zal ontwikkelen. Het is niet in het belang van [minderjarige] om deze ontwikkeling te verstoren en hem nu op een andere peutergroep te plaatsen.
5.3.5.
Uit de stukken alsook tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de keuze voor de peutergroep voor beide ouders deels ingegeven lijkt te zijn door aankomende keuze voor een basisschool voor [minderjarige] . Aan peutergroep [peutergroep 1] is basisschool [basisschool 1] verbonden, waar de voorkeur van de vader naar uitgaat. Aan peutergroep [peutergroep 2] is de [basisschool 2] verbonden, waar de voorkeur van de moeder naar uitgaat. Wat er ook zij van de stellingen van de ouders om al dan niet voor een van deze basisscholen te kiezen, dit geschilpunt ligt thans niet aan het hof voor en het hof betrekt dit aldus niet bij zijn oordeel. Wel heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling de zorg richting de ouders uitgesproken dat als er nu (tot in hoger beroep) wordt geprocedeerd over de keuze voor een peutergroep, het niet in het belang van [minderjarige] is als dit de opmaat zou betekenen naar toekomstige procedures over soortgelijke gezagsbeslissingen. Het hof spreekt de hoop uit dat de ouders zich in het belang van [minderjarige] en ter voorkoming van toekomstige geschillen wenden tot de gemeente voor een traject gericht op het vormgeven van hun ouderschap na scheiding, bijvoorbeeld ‘Ouderschap Blijft’ of een soortgelijk traject dat via de gemeente van partijen wordt aangeboden en/of via [instantie] ( [internetsite] ).
5.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
5.5.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en M.A. Stammes en is op 17 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier