ECLI:NL:GHSHE:2023:2660

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
200.328.529_01 en 200.328.532_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 augustus 2023, gaat het om de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 maart 2023 aangevochten, waarin haar gezag over beide kinderen was beëindigd. De moeder stelt dat zij in staat is om voor de kinderen te zorgen en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn.

De rechtbank had eerder vastgesteld dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de benodigde zorg te bieden. Het hof heeft de argumenten van de moeder, die aanvoert dat zij weer aan het werk is en een ondersteunend netwerk heeft, overwogen. Echter, het hof concludeert dat de moeder onvoldoende pedagogische vaardigheden bezit en dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen om in onzekere omstandigheden te blijven, ruimschoots is verstreken.

De mondelinge behandeling vond plaats op 27 juli 2023, waarbij de moeder, de Raad voor de Kinderbescherming en de GI aanwezig waren. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan het centraal gezagsregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 augustus 2023
Zaaknummers : 200.328.529/01 en 200.328.532/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/03/308709 / FA RK 22-3225 en C/03/308704 / FA RK 22-3223
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.F.C. Eliëns,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna
te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
-
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, gevestigd te [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de GI;
-
[de pleegouders], beide wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de pleegouders van [minderjarige 2] .

1.Het geding in eerste aanleg in beide zaken

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

Zaaknummer 200.328.529/01:
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 juni 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de raad in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken als zijnde ongegrond te ontzeggen, en voorts te bepalen dat de griffier krachtens het bepaalde in het besluit gezagsregister een aantekening maakt van deze beslissing in het centraal gezagsregister. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juli 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroepschrift van de moeder.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juli 2023, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
Het hof heeft geen kennis kunnen nemen van de inhoud van het proces verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, nu dit stuk in het procesdossier ontbreekt.
Zaaknummer 200.328.532/01:
2.5.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 juni 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de raad in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken als zijnde ongegrond te ontzeggen, en voorts te bepalen dat de griffier krachtens het bepaalde in het besluit gezagsregister een aantekening maakt van deze beslissing in het centraal gezagsregister. Kosten rechtens.
2.6.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 juli 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroepschrift van de moeder.
2.7.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 juli 2023, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.8.
Het hof heeft geen kennis kunnen nemen van de inhoud van het proces verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, nu dit stuk in het procesdossier ontbreekt.
In beide zaken:
2.9.
Vanwege pragmatische redenen zijn de twee zaken tegelijkertijd behandeld tijdens de mondelinge behandeling. Partijen hebben hiertegen geen bezwaren geuit.
2.10.1
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. L.W.M. Hendriks, waarnemer van mr. J.F.C. Eliëns;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.10.2.
De pleegouders van [minderjarige 2] zijn hoewel behoorlijk opgeroepen niet verschenen.
2.10.3.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
3. De beoordeling in beide zaken
Zaaknummer 200.328.529/01:
3.1
[minderjarige 1] is een meisje van dertien jaar oud. De moeder oefent het gezag uit over [minderjarige 1] .
3.2.
Bij beschikking van 28 mei 2015 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is [minderjarige 1] voor het eerst onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd; voor het laatst tot 27 november 2022. Bij beschikking van 12 november 2019 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij een pleegouder verleend met ingang van 27 november 2019. Deze maatregel is daarna steeds verlengd. Voor het laatst tot 27 november 2023. [minderjarige 1] woont circa zes jaar deeltijd uit huis (vanaf 2017) en circa drieënhalf jaar volledig uit huis in een pleeggezin.
[minderjarige 1] verbleef sinds november 2022 in een pleeggezin, maar dit is recent beëindigd. Er is nog geen geschikte vervolgplek gevonden.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige 1] beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Zaaknummer 200.328.532/01:
3.5.
[minderjarige 2] is een jongen van negen jaar oud. De moeder oefent het gezag uit over [minderjarige 2] .
3.6.
Bij beschikking van 28 mei 2015 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is [minderjarige 2] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd; voor het laatst tot 27 november 2022. Bij beschikking van 12 november 2019 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een zorgaanbieder verleend met ingang van 27 november 2019. Bij beschikking van 26 april 2021 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij een pleegouder verleend met ingang van 26 april 2021. Deze maatregel is daarna steeds verlengd. Voor het laatst tot 27 november 2023. Sinds november 2021 verblijft [minderjarige 2] in het huidige pleeggezin.
3.7.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [minderjarige 2] beëindigd.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
In beide zaken
3.9.1.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de moeder niet in staat is [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te bieden wat zij nodig hebben en dat zij niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hen te dragen binnen een voor hen aanvaardbare termijn. De moeder heeft nimmer de kans gekregen om te werken aan een thuisplaatsing. Dat terwijl het goed gaat met de moeder. De moeder is weer aan het werk en heeft een netwerk waarmee zij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] kan opvangen als zij weer thuis komen wonen. Ook de woning van de moeder is op orde. De Gespecialiseerde Thuisbegeleiding (hierna te noemen: de GTB) stelt ook voortdurend vast dat de woning goed is onderhouden en is opgeruimd. Uit de rapporten van GTB volgt eveneens dat de moeder rustig communiceert met de kinderen en zij zien vaak rustige en vrolijke kinderen tijdens de bezoekmomenten. De kinderen zien er schoon en verzorgd uit. De moeder accepteert dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in de huidige pleeggezinnen verblijven, maar wenst, zoals iedere andere moeder, niets anders dan dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] weer thuis komen wonen. De hulp die de moeder krijgt aangeboden accepteert zij en zij is dankbaar voor de hulp. De moeder werkt nimmer de uitoefening van het gezag tegen. Beëindiging van het gezag is niet in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
3.9.2.
De raad voert, samengevat, het volgende aan. Het valt de raad op dat de moeder zich baseert op passages uit de verslagen van de GTB zoals zij dat ook deed bij de procedure in eerste aanleg, maar dat zij overigens geen nieuwe informatie aandraagt. Het merendeel van de bevindingen van de GTB ligt bovendien in de lijn met de bevindingen van de raad gedurende het raadsonderzoek. De moeder lacht vaak problemen weg en zodra er zorgen zijn ten aanzien van de moeder zelf dan is zij het hier niet mee eens. De moeder laat de hulpverlening binnen, maar er is geen sprake van intrinsieke motivatie. Zodra de hulpverlening kritisch is richting de moeder , laat zij ze niet meer binnen. De moeder herkent de zorgen niet en legt alles buiten zichzelf. Inmiddels is [instantie] betrokken in het gezin en ook hier wordt gezien dat de moeder niet wil samenwerken. Tijdens het raadsonderzoek is verder gezien dat de moeder in een enorme vechtstand zit ten aanzien van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, maar ook ten aanzien van de betrokken instanties zoals de GI. Dit gedrag staat haaks op hetgeen de moeder in haar beroepschrift beweert. De moeder belast de kinderen ook onnodig met volwassenproblematiek. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] om onzekerheid over hun perspectief te ervaren, is ruimschoots verstreken.
3.9.3.
De GI voert, samengevat, het volgende aan. Ook de GI ziet dat de moeder bij iedere procedure vaak dezelfde dingen aanhaalt en met niets nieuws komt. In het huidige beroepschrift leest de GI geen nieuwe feiten. Anders dan de moeder stelt, zijn de kinderen niet alleen vanwege de burenruzie uit huis geplaatst. De thuissituatie was om meerdere redenen onhoudbaar geworden. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] lieten gedragsproblemen zien, de moeder was ernstig overbelast en de ingezette hulpverlening gericht op stabilisatie en opvoedondersteuning had geen effect. Verder blijkt uit het beroepschrift dat de moeder de ernst van de problematiek bagatelliseert door enkele zinsneden uit de vele verslagen van de GTB aan te halen waaruit zou volgen dat het thuis goed gaat. De conclusie van GTB is namelijk anders. De moeder staat niet open voor hulpverlening, heeft geen inzicht in haar eigen tekortkomingen, is niet leerbaar en stuurbaar, heeft alle tips, handvatten en beloningssystemen niet kunnen toepassen, stelt haar eigen behoefte op de voorgrond en kan haar kinderen niet “lezen” (sensitief opvoederschap). Inmiddels is de hulpverlening overgenomen door [instantie] vanwege het feit dat GTB in 2023 geen jeugdzorgcontract meer is aangegaan met de gemeenten. Het klopt dus niet dat de GTB is gestopt omdat alle doelen behaald waren en de GTB de hulp niet langer nodig achtte. De GI ziet dat de moeder in de praktijk de hulp niet accepteert en niet in staat is om naar haar eigen aandeel te kijken en ook niet om veranderingen door te voeren in het belang van de kinderen. Dit is ook terug te lezen in de verslagen van [instantie]. Vanaf de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] is er voortdurend zonder onderbreking vanuit verschillende instanties hulpverlening geweest gericht op de opvoedvaardigheden van de moeder en allen komen tot dezelfde conclusie: de moeder kan de vier kinderen niet bieden wat zij nodig hebben en is niet of zeer beperkt leerbaar ten aanzien van de opvoedingsvaardigheden en inzicht in eigen handelen. De plaatsing van [minderjarige 1] bij het huidige pleeggezin (familie [familie]) is recent beëindigd. Dit betekent opnieuw een afwijzing voor [minderjarige 1] . Dit betrof een plaatsing die door de moeder zeer gewenst werd en waarin de GI schoorvoetend in mee gegaan is. Er is nog geen geschikte vervolgplek gevonden. [minderjarige 2] ontwikkelt zich nog steeds goed en zit helemaal op zijn plek in het huidige pleeggezin. In aanloop naar het hoger beroep zien en horen de pleegouders van [minderjarige 2] wel dat er wat onrust ontstaat bij [minderjarige 2] . Hoewel [minderjarige 2] ogenschijnlijk minder onder druk staat in vergelijking met [minderjarige 1] , ziet de GI wel dat de moeder het niet eens is met de gang van zaken en ook [minderjarige 2] hiermee belast. [minderjarige 2] is net als [minderjarige 1] erbij gebaat dat er duidelijkheid komt over zijn perspectief zonder continu onrust te ervaren.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof, na eigen beoordeling en waardering, overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] aanvaardbaar te achten termijn. Het hof voegt daar aan toe dat ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep de moeder duidelijk heeft verklaard dat zij wil dat de kinderen weer thuis komen wonen en dat zij voor hen zal blijven vechten. De moeder geeft daarmee geen emotionele toestemming aan de kinderen om in het pleeggezin te blijven. Het hof weegt verder mee dat er in het verleden veel hulpverlening is ingezet en dat in 2020 nog geprobeerd is de kinderen thuis te plaatsen. Vanwege de problematiek bij de moeder en de kinderen zelf is dit niet gelukt. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de standpunten van de raad en de GI dat de moeder onvoldoende pedagogische vaardigheden bezit. Daarnaast is de aanvaardbare termijn inmiddels ruimschoots verstreken. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en rust over hun perspectief. [minderjarige 1] zit enorm klem en heeft veel last van de onzekere situatie rondom het gezag en ook [minderjarige 2] krijgt er zichtbaar steeds meer last van.
3.11.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de moeder niet slagen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
3.12.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaken met zaaknummer 200.328.532/01 en 200.328.529/01:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 maart 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikkingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.D.M. Lamers en E.M.D.M. van der Linden en is op 17 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.