ECLI:NL:GHSHE:2023:2657

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
200.326.204_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige en de afwijzing van een verzoek tot deskundigenonderzoek

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2017, die sinds 11 augustus 2017 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder van de minderjarige heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 20 april 2023 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige zijn verlengd tot 11 mei 2024. De moeder betoogt dat er sprake is van een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat zij niet in de procedure bij de rechtbank is gehoord. Het hof heeft echter vastgesteld dat de moeder wel degelijk was opgeroepen, maar niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling. Het hof oordeelt dat er geen schending van artikel 6 EVRM is vastgesteld.

De GI heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat de minderjarige momenteel niet naar huis kan, omdat hij goed vooruitgaat in de huidige situatie bij zijn tante. De moeder heeft zorgen geuit over de uithuisplaatsing en verzoekt om een deskundigenonderzoek, maar het hof oordeelt dat dit verzoek prematuur is, aangezien er al een onderzoek naar de psychische gesteldheid van de moeder in gang is gezet. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verklaart deze uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is op 17 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 17 augustus 2023
Zaaknummer : 200.326.204/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/308247 / JE RK 23-267
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.C. Ingelse,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
Deze zaak gaat over [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
In het kort: deze zaak gaat over de uithuisplaatsing van [minderjarige] over de periode 11 mei 2023 tot 11 mei 2024.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij (aangepast) beroepschrift van 16 mei 2023, met producties, ingekomen bij het hof op 24 april 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en indien het hof overweegt daar (nog) niet toe te kunnen overgaan, verzoekt de moeder dan eerst op grond van artikel 810a lid 2 Rv een deskundige aan te stellen, met als opdracht onderzoek uit te voeren en de vragen, als genoemd in - onder meer - het beroepschrift voor te leggen.
2.2.
Bij verweerschrift van 29 juni 2023, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum heeft de GI verzocht het beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het V6-formulier 26 juni 2023 van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, met bijlage.
2.4.
De mondelinge behandeling was aanvankelijk gepland op 27 juni 2023. De advocaat en de moeder zijn bij die gelegenheid verschenen. Hoewel de GI behoorlijk was opgeroepen, is er geen vertegenwoordiger verschenen tijdens die mondelinge behandeling. Het hof heeft vervolgens aanleiding gezien de mondelinge behandeling aan te houden. De mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden op 3 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.1.
De raad is, met kennisgeving vooraf, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.2.
De mail van de advocaat van de moeder van 3 juli 2023, ingekomen bij het hof op diezelfde datum maar na aanvang van de mondelinge behandeling, maakt geen onderdeel uit van het procesdossier.
2.4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is eveneens behandeld het hoger beroep van de moeder tegen de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van
2 september 2022 en 26 januari 2023, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.326.175/01. Het hof doet in die zaak in een aparte beschikking uitspraak.

3.De beoordeling

3.1.
Deze zaak betreft de minderjarige: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
3.2.
De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
De vader van [minderjarige] is niet in beeld.
3.4.
[minderjarige] is met ingang van 11 augustus 2017 onafgebroken onder toezicht gesteld van de GI.
3.5.
[minderjarige] is bij de beschikking van 2 september 2022 op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing geplaatst in het netwerkpleeggezin van de zus van de moeder. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien verlengd bij de beschikking van
26 januari 2023 (nadien op schrift gesteld en ondertekend op 13 februari 2023) tot 11 mei 2023.
3.6.
Bij de bestreden beschikking van 20 april 2023 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 11 mei 2023 tot 11 mei 2024. Daarnaast is de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, bij de zus van de moeder, verlengd tot 11 mei 2024.
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing ten aanzien van de uithuisplaatsing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder staat niet achter de uithuisplaatsing van [minderjarige] . Er is sprake van schending van artikel 6 EVRM, omdat de moeder in de procedure bij de rechtbank niet is gehoord. De moeder en de advocaat van de moeder waren van het verzoek van de GI en de mondelinge behandeling bij de rechtbank niet op de hoogte en de kinderrechter heeft het verlengingsverzoek, zonder dat er een volwaardige mondelinge behandeling is geweest, toegewezen.
Daar komt bij dat de kinderrechter de impact van de uithuisplaatsing, de proportionaliteit, subsidiariteit, de doelmatigheid en de belangen van de betrokkenen niet (voldoende) heeft gewogen. De moeder verwijst in dit verband naar een uitspraak van het EHRM.
De moeder wil dat er alsnog een deskundigenonderzoek plaatsvindt. Het verzoek van de moeder hiertoe is voldoende concreet en ter zake dienend en bevat feiten en omstandigheden die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige. Gelet op de impact van de maatregel moet de situatie zorgvuldig onderzocht worden. Het onderzoek kan mede tot een beslissing in de zaak leiden en de belangen van [minderjarige] verzetten zich daar niet tegen.
3.9.
De GI voert - samengevat - het volgende aan. [minderjarige] kan op dit moment niet naar huis. Sinds het verblijf van [minderjarige] bij zijn tante is [minderjarige] goed vooruitgegaan, ontwikkelt hij zich goed en gaat weer dagelijks naar school. De begeleide contactmomenten van 1,5 uur per week bij de moeder thuis zijn qua frequentie en duur op dit moment het maximaal haalbare. De moeder kan de contactmomenten niet volledig zelfstandig vormgeven, sluit niet aan bij de belevingswereld van [minderjarige] en heeft moeite met het reguleren van haar eigen emoties. Ook komt zij verward over en antwoordt zij niet gericht op vragen. De zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder blijven aldus bestaan. Op korte termijn zal er door [instantie 1] onderzoek worden verricht naar de psychische gesteldheid van de moeder en wat de mogelijkheden van de moeder zijn in haar draaglast.
3.10.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.10.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.10.3.
Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang van zijn verzorging en opvoeding verlengd moet worden tot 11 mei 2024. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
Ten aanzien van artikel 6 EVRM
3.10.4.
De moeder heeft gesteld dat sprake is van een schending van artikel 6 EVRM, omdat zij niet in de procedure in eerste aanleg is betrokken en niet tijdens de mondelinge behandeling is gehoord. Uit de bestreden beschikking blijkt dat de moeder is opgeroepen maar niet tijdens de mondelinge behandeling is verschenen. Hoewel uit de voorafgegane beschikkingen van 2 september 2022 en 26 januari 2023 (beiden betreffende het verzoek van de GI van 10 augustus 2022) is gebleken dat een last tot toevoeging van een advocaat aan de moeder is gegeven, omdat de moeder volgens de rechtbank niet in staat was haar eigen belangen te behartigen, heeft de advocaat van de moeder zich ten aanzien van het nieuwe verzoek van de GI (van 15 februari 2023) dat ten grondslag ligt aan de bestreden beschikking, niet namens de moeder bij de rechtbank gesteld.
In de gegeven omstandigheden was het wellicht voorstelbaar dat de rechtbank contact had opgenomen met de advocaat van de moeder, maar van een op de rechtbank rustende verplichting daartoe was geen sprake zodat een schending van artikel 6 EVRM niet wordt vastgesteld.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing
3.10.5.
Namens de moeder zijn tijdens de mondelinge behandeling de in het hoger beroepschrift genoemde tweede en vijfde grief ingetrokken. Deze grieven behoeven daarom geen nadere bespreking.
3.10.6.
Uit het evaluatieverslag van 13 april 2023 van [instantie 2] ( [instantie 2] ), dat de contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] begeleidt, blijkt onder meer dat volgens [instantie 2] terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder op dit moment onverantwoord zou zijn. Als de moeder meerdere - basale - dingen tegelijk moet doen (zoals koffie zetten en [minderjarige] aandacht geven) stijgt de spanning bij de moeder en ontregelt zij. De ontregeling uit zij dan tegen de hond, of tegen [minderjarige] . Het [instantie 2] uit bovendien haar zorgen over vermoedens van drugs- en alcoholgebruik. Het [instantie 2] ziet daarnaast dat de moeder geen dagstructuur heeft, niet in staat is om te plannen en zich niet aan afspraken kan houden. De moeder heeft een chaotische gedachtegang en kan niet voor zichzelf zorgen. Ook zijn er zorgen over het sensitief en responsief kunnen reageren op [minderjarige] .
Daarnaast is gebleken dat de moeder inmiddels eerste gesprekken heeft gevoerd bij psychiater drs. [psychiater] vanuit het [instantie 1] FACT-team, maar dat drs. [psychiater] nog geen goed beeld heeft kunnen krijgen van de psychische gesteldheid van de moeder, omdat zij in de gespreksvoering moeilijk te volgen is. Voordat er medicatie voorgeschreven zal worden wil drs. [psychiater] de begeleiding en de behandeling op elkaar afstemmen, zodat de moeder de benodigde ondersteuning krijgt en gemonitord kan worden door de hulpverlening.
Vanuit [instantie 1] wordt nader onderzocht wat er aan hulpverlening nodig is en wat er van de moeder op dit moment verwacht mag worden. Hiertoe zal op 5 juli 2023 een groot overleg plaatsvinden.
Voorts heeft de moeder zelf verklaard op dit moment aan medicatie aripripazol (anti-psychotica) te gebruiken en veel moeite te hebben met het focussen op zaken. Het hof heeft dit overigens tijdens de mondelinge behandeling zelf kunnen vaststellen, waar het geven van een concreet antwoord op vragen voor de moeder moeilijk bleek, hoezeer zij ook haar uiterste best daarvoor deed.
Op grond van voormelde omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking in het belang van zijn opvoeding en verzorging noodzakelijk was en dat nu nog steeds is. De uitspraak van het EHRM waar de moeder naar verwijst maakt dit niet anders. Daarbij neemt het hof nog in overweging dat [minderjarige] zich op dit moment goed ontwikkelt bij de tante en de tante goed aansluit bij wat [minderjarige] nodig heeft.
Deskundigenonderzoek
3.10.7.
In artikel 810a tweede lid Rv is bepaald, voor zover thans van belang, dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a tweede lid Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind. Onder de reikwijdte van artikel 810 lid 2 Rv vallen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ook de zaken waar het gaat om een uithuisplaatsing van een minderjarige.
3.10.8.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren op grond van artikel 810a lid 2 Rv op dit moment prematuur is. Tijdens de mondelinge behandeling is namelijk gebleken dat er vanuit [instantie 1] op korte termijn onderzoek wordt verricht naar de psychische gesteldheid van de moeder en haar belastbaarheid. Op dit moment is nog onduidelijk waar de mogelijkheden en beperkingen van de moeder liggen. Nu bedoeld onderzoek nog niet van start is gegaan en er derhalve nog geen onderzoek voor handen is, kan in onderhavige omstandigheden een deskundigenonderzoek zoals bedoeld in artikel 810a lid 2 Rv op dit moment nog niet aan de zijn, reden waarom het verzoek wordt afgewezen.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 april 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 17 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.