ECLI:NL:GHSHE:2023:2654

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
200.324.660_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 december 2022. De vader verzoekt om een wijziging van de zorgregeling voor zijn minderjarige kind, geboren in 2016, zodat het kind ook op dinsdagmiddag bij hem verblijft. De moeder verzet zich hiertegen en stelt dat de huidige regeling in het belang van het kind is. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juli 2023 zijn beide ouders en hun advocaten gehoord, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt en dat de huidige regeling, die in een ouderschapsplan is vastgelegd, goed functioneert. Het hof oordeelt dat de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat het gaat om een eerste vaststelling van de zorg- en opvoedingstaken. Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeert het hof dat de gevraagde uitbreiding van de zorgregeling in het belang van het kind is. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en wijzigt de zorgregeling zodat het kind ook op dinsdag bij de vader verblijft. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 augustus 2023
Zaaknummer: 200.324.660/01
Zaaknummer eerste aanleg: C /01/367625 /FA RK 21-503
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.T. Psara,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.P.E. van Ekelen.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op
[geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 maart 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en in plaats daarvan te bepalen
dat [minderjarige] in de oneven weken van maandag na schooltijd tot woensdagochtend voor schooltijd bij hem verblijft,
en op vrijdag vanaf 18:30 uur tot en met maandagochtend,
en in de even weken van maandag na schooltijd tot woensdagochtend voor schooltijd, althans een zorg- en contactregeling die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 11 mei 2023, heeft de moeder verzocht de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dat verzoek te ontzeggen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen, onder bekrachtiging van de bestreden beschikking. Kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juli 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Psara;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Ekelen;
  • de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
Met instemming van partijen hebben twee juridisch medewerkers van de kantoren van beider advocaten de mondelinge behandeling bijgewoond.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 december 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 28 juni 2023;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de vader overgelegde pleitaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is geboren: [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] . De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.1.
De vader heeft de rechtbank in zijn inleidend verzoek van 3 februari 2021 verzocht te bepalen dat hij en de moeder gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zullen worden belast en een zorgregeling vast te stellen waarbij - kort gezegd - de zorgtaken gelijk tussen de ouders worden verdeeld.
3.2.2.
Bij beschikking van 2 augustus 2021 heeft de rechtbank Oost-Brabant, voor zover thans van belang, bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk toekomt. Iedere beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is pro forma aangehouden in afwachting van het traject van de ouders bij [instantie] .
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat het door de ouders ondertekende en aan de beschikking gehechte ouderschapsplan van 5 oktober 2022 deel uitmaakt van die beschikking. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen conform zijn verzoek van 3 februari 2021, afgewezen.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte zijn verzoek tot wijziging van de zorg- en contactregeling afgewezen en bepaald dat het door de ouders ondertekende en aan de beschikking gehechte ouderschapsplan van 5 oktober 2022 deel uitmaakt van de beschikking waarvan beroep.
Ook heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de regeling die de ouders samen hebben afgesproken bij [instantie] dient te worden vastgesteld als een definitieve regeling, dat deze regeling goed is en dat [minderjarige] de tijd moet krijgen om daaraan te wennen.
De vader wil dat de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige] zodanig wordt uitgebreid dat [minderjarige] ook van dinsdagmiddag na school tot en met woensdagochtend voor school bij hem verblijft. De vader meent dat de door partijen in samenwerking met [instantie] overeengekomen regeling een voorlopige regeling betrof en dat [minderjarige] inmiddels genoeg tijd heeft gehad om daaraan te wennen. Feitelijk wordt deze regeling al uitgevoerd vanaf 17 september 2021. Bovendien acht de vader het in het belang van [minderjarige] dat hij (nagenoeg) evenveel bij hem als bij de moeder is. De vader heeft onlangs met zijn werkgever geregeld dat hij [minderjarige] op dinsdag uit school kan halen. [minderjarige] hoeft die middag dan niet naar de buitenschoolse opvang (BSO).
3.6.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Uitbreiding van de huidige regeling is niet in het belang van [minderjarige] . Het is vooral de vader die, uit principiële overwegingen, een exact gelijke verdeling van de zorgtaken wil. Hij stelt daarmee zijn eigen belang boven het belang van [minderjarige] en houdt zo het geschil tussen partijen in stand. Dit heeft weer zijn weerslag op het welzijn van [minderjarige] . Ook voert de vader geen wijziging van omstandigheden aan waardoor het gerechtvaardigd is dat de bij [instantie] tussen partijen overeengekomen regeling nadien uitgebreid zou dienen te worden.
Een gelijkwaardig ouderschap houdt niet in dat het aantal dagen en nachten exact tussen de ouders verdeeld moeten worden. Gelijkwaardig ouderschap komt vooral tot uitdrukking in de kwaliteit van de relatie tussen de ouder en het kind. De vader onderbouwt niet dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict komt wanneer de zorgregeling niet exact wordt verdeeld. De houding die de vader nu aanneemt, waarbij hij zich verzet tegen de huidige regeling, schaadt de belangen van [minderjarige] en voedt juist het ontstaan van een loyaliteitsconflict. De huidige regeling is al zeer uitgebreid en is, gelet op de omstandigheden van de vader en de leeftijd van [minderjarige] , het maximaal haalbare.
De gevraagde uitbreiding zal bovendien op [minderjarige] en op het gezin van de moeder een grote impact hebben. Niet voor niets is er ingezet op parallel ouderschap. De moeder wil geen overleg meer met de vader. Zij ervaart de communicatie met de vader als dwingend.
3.7.
De raad complimenteert de ouders met de door hen opgestelde regeling van 5 oktober 2022 en benoemt dat zij grote stappen hebben gezet. Het feit dat er een juridische procedure loopt brengt echter onrust en dit heeft indirect invloed op de ouder-kind relatie. Dit zou voor klachten kunnen zorgen bij [minderjarige] . Hij is gebaat bij rust en duidelijkheid. De raad adviseert daarom om de huidige regeling in stand te laten.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
3.8.1.
In de bestreden beschikking is voor het eerst een verdeling in de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld. Het staat partijen vrij om daarvan in hoger beroep te komen indien zij het daar niet mee eens zijn. Dat het een zogenoemde eerste vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is, maakt ook dat de vader geen gewijzigde omstandigheden hoeft aan te voeren zoals de moeder opwerpt. De vader is daarom ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Inhoudelijke beoordeling
Zorgregeling
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.8.3.
Uit de stukken en het besprokene ter mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders met de hulp van [instantie] een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt en uiteindelijk een voorlopige verdeling van de zorg - en opvoedingstaken zijn overeengekomen. De overeengekomen regeling is in het ouderschapsplan van 5 oktober 2022, onder artikel 3 en in de aan het ouderschapsplan gehechte bijlagen 1 en 2, nader uitgewerkt. Deze regeling is door de rechtbank als definitieve regeling vastgesteld.
3.8.4.
Tussen partijen is in geschil of deze regeling conform het verzoek van de vader uitgebreid dient te worden aldus, dat [minderjarige] ook op dinsdagen uit school tot woensdagen voor school bij de vader is.
3.8.5.
De ouders hebben in het kader van het traject bij [instantie] een lange weg afgelegd. De regeling die er nu ligt, is met veel zorg en aandacht (ook gelet op wat zij hebben meegemaakt rond het einde van hun relatie) opgebouwd en geleidelijk uitgebreid. Daarbij is aandacht geweest voor de plek van de overdracht (deels via de BSO als neutrale plek) en geregeld dat de vader een vaste pappadag heeft op de maandag en dat de vakanties 50/50 zijn verdeeld. Het is bovendien duidelijk dat genoemde regeling al geruime tijd zonder problemen voor [minderjarige] verloopt en hij het bij beide ouders naar zijn zin heeft. Ook ontwikkelt [minderjarige] zich goed.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de door de vader verzochte uitbreiding niet ook in het belang van [minderjarige] zou zijn. Zo heeft de moeder haar vrees dat de gezinsdynamiek in haar gezin wordt verstoord door de gevraagde uitbreiding niet nader toegelicht. De enkele stelling dat [minderjarige] voldoende tijd dient door te brengen met zijn halfbroer en -zus acht het hof onvoldoende om aan te nemen dat [minderjarige] niet gebaat zou zijn bij een beperkte uitbreiding van de zorgregeling. De moeder heeft (net zoals zij heeft gedaan in eerste aanleg) erop gewezen dat [minderjarige] last heeft lichamelijke klachten die het gevolg zouden kunnen zijn van de spanningen die hij ervaart vanwege het onderhavige geschil en de procedures. Duidelijk is echter ook dat de moeder ervan uitgaat dat deze klachten over zullen gaan als er meer rust komt en dat zij het niet nodig vindt om hiervoor hulp in te schakelen.
Het hof gaat verder voorbij aan het door de moeder opgeworpen bezwaar dat de vader pas tijdens de mondelinge behandeling en derhalve te laat bij het hof heeft gesteld dat hij met zijn werkgever heeft kunnen regelen dat hij op dinsdagmiddag vrij is en [minderjarige] uit school kan halen. De vader kan op de maandag geen middag vrij krijgen van zijn werkgever maar heeft recent wel kunnen regelen dat hij op de dinsdagmiddag eerder naar huis kan gaan en [minderjarige] direct van school kan halen. Hierdoor hoeft [minderjarige] die middag niet naar de BSO (waar de moeder hem dan ophaalt).
Het hof is het met de raad eens dat er in deze situatie rust dient te komen en dat [minderjarige] gebaat is bij duidelijkheid. De uitbreiding die de vader verzoekt staat daaraan naar het oordeel van het hof niet in de weg, omdat de zorgregeling ook met die uitbreiding rust en duidelijkheid kan geven.
Alles overziende is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om het verzoek van de vader tot uitbreiding van de tijd die [minderjarige] bij zijn vader doorbrengt toe te wijzen. De grief van de vader slaagt derhalve.
3.8.6.
Gelet op het voorgaande zal het hof het door de ouders ondertekende en aan de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant gehechte ouderschapsplan van 5 oktober 2022 wijzigen zoals hierna in het dictum vermeld.
Proceskosten
3.9.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dat wil zeggen wat betreft de reguliere zorgregeling van dinsdagmiddag tot woensdagochtend;
wijzigt bijlage 1 bij het door de ouders ondertekende en aan de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 december 2022 gehechte ouderschapsplan van 5 oktober 2022 aldus, dat [minderjarige] op dinsdag uit school tot woensdag voor school bij de vader verblijft;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel, E.M.D.M. van der Linden en is op 17 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.