In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, geboren in 2012, die in een gezinshuis verblijft. De ouders hebben in eerste aanleg verzocht om een wijziging van de omgangsregeling, die door de rechtbank was vastgesteld op eenmaal per acht weken. De ouders zijn van mening dat deze regeling niet in het belang van hun kind is en hebben een uitgebreidere omgangsregeling voorgesteld. De GI, die als voogd is aangesteld, heeft verweer gevoerd en de huidige regeling verdedigd, waarbij zij benadrukt dat de minderjarige veel stress ervaart van de bezoeken met haar ouders. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de ouders, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de huidige omgangsregeling, die door de rechtbank is vastgesteld, in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De ouders hebben niet aangetoond dat de huidige regeling schadelijk is voor de ontwikkeling van hun kind, en de GI heeft voldoende onderbouwd waarom de omgangsfrequentie beperkt moet blijven.