ECLI:NL:GHSHE:2023:2652

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
200.324.469_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling voor minderjarige met ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, geboren in 2012, die in een gezinshuis verblijft. De ouders hebben in eerste aanleg verzocht om een wijziging van de omgangsregeling, die door de rechtbank was vastgesteld op eenmaal per acht weken. De ouders zijn van mening dat deze regeling niet in het belang van hun kind is en hebben een uitgebreidere omgangsregeling voorgesteld. De GI, die als voogd is aangesteld, heeft verweer gevoerd en de huidige regeling verdedigd, waarbij zij benadrukt dat de minderjarige veel stress ervaart van de bezoeken met haar ouders. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de ouders, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de huidige omgangsregeling, die door de rechtbank is vastgesteld, in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De ouders hebben niet aangetoond dat de huidige regeling schadelijk is voor de ontwikkeling van hun kind, en de GI heeft voldoende onderbouwd waarom de omgangsfrequentie beperkt moet blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 17 augustus 2023
Zaaknummer: 200.324.469/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/398073 / FA RK 22-2380
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. F.R.G. Drenth,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (hierna: de GI).
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] . Hierna te noemen: [minderjarige] .
Als informant in deze zaak worden aangemerkt:
- [de gezinshuisvader] en [de gezinshuismoeder] , hierna te noemen: de gezinshuisvader en de gezinshuismoeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 19 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 maart 2023, hebben de ouders primair verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de volgende regeling vast te stellen:
Eerste maand:
- Omgang eens per drie weken gedurende anderhalf uur begeleide omgang en elke 3 weken een belafspraak;
Tweede maand:
-Omgang eens per drie weken gedurende drie uren, waarvan anderhalf uur onbegeleid en elke 3 weken een belafspraak;
Derde maand:
-Omgang eens in de twee weken gedurende 3 uur onbegeleid en elke 2 weken een belafspraak;
Vierde maand:
- Eens in de twee weken de hele zaterdag bij ouders en elke 2 weken een belafspraak
waarbij wordt toegewerkt naar het einddoel van een duidelijke omgangsregeling van eenmaal
in de maand een weekend omgang waarbij [minderjarige] kan logeren bij ouders.
en subsidiair een andere omgangsregeling in het belang van [minderjarige] vast te stellen, welke ruimer is dan de omgangsregeling in de bestreden beschikking.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juni 2023, heeft de GI verzocht de ouders in hun verzoek niet ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling is aangevangen op 17 april 2023, waar de vader en de advocaat zijn verschenen, maar omdat de GI niet is verschenen is de verdere behandeling aangehouden tot 3 juli 2023. Op die datum is de mondelinge behandeling voortgezet. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
2.3.1.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.3.2.
De gezinshuisvader is tijdens de mondelinge behandeling telefonisch gehoord.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 21 augustus 2022;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 7 september 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de relatie van de ouders is [minderjarige] geboren.
3.2.
[minderjarige] verblijft al lange tijd in een gezinshuis en is sinds januari 2022 in een perspectiefbiedend gezinshuis geplaatst.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 23
oktober 2017 is het gezag van de ouders beëindigd en is de GI tot voogd benoemd.
3.4.
Bij beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 april 2018 is de
beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 23 oktober 2017
bekrachtigd.
3.5.
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking, heeft de rechtbank bepaald dat de ouders en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van (begeleide) omgang met elkaar gedurende eenmaal per acht weken.
3.6.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De ouders voeren, samengevat, het volgende aan. De GI heeft in de procedure in eerste aanleg tot drie keer toe nagelaten om te onderbouwen waarom de omgang met [minderjarige] is teruggebracht in tijd en frequentie en niet kan worden uitgebreid. De rechtbank is de GI daarbij onevenredig tegemoet gekomen door de GI steeds opnieuw de gelegenheid te bieden de beperking van de omgang toe te mogen lichten. De huidige frequentie van de omgang van een keer per acht weken is niet in het belang van [minderjarige] . Omgang tussen de ouders en [minderjarige] is ontzettend belangrijk voor [minderjarige] . [minderjarige] ontleent haar identiteit voor een groot deel aan haar biologische ouders. Bij een begeleide omgangsregeling van eenmaal per acht weken is het contact dat de ouders en [minderjarige] met elkaar hebben zo minimaal, dat er niet kan worden gesproken van waardevol en frequent contact. Niet de omgang zelf maar juist het minimale contact zorgt er voor dat er spanning en klachten bij [minderjarige] ontstaan. Het risico bestaat dat [minderjarige] op de lange termijn vervreemdt van haar ouders. Een uitbereiding van de omgang is dus in het belang van [minderjarige] .
3.8.
De GI voert, samengevat, het volgende aan. Een frequente omgangsregeling tussen [minderjarige] en haar biologische ouders is erg belangrijk, maar het belang van [minderjarige] zelf en haar specifieke behoeften staan voorop. De ontwikkeling van [minderjarige] mag niet worden belemmerd. De GI benadrukt dat [minderjarige] de omgang met haar ouders erg leuk vindt, maar voorafgaand aan een bezoek neemt de stress en spanning bij [minderjarige] enorm toe. Na het bezoekmoment met de ouders laat [minderjarige] een enorme terugval zien in haar gedrag. [minderjarige] wordt door het bezoek met de ouders getriggerd in haar trauma’s en heeft hersteltijd nodig tussen de bezoeken. Dat is de reden waarom de omgang in frequentie wordt beperkt. De GI heeft bovendien ervoor gekozen om de omgang vorm te geven via de bezoekruimten van Vigere waardoor de omgang wordt begeleid en gestructureerd. Dit werkt goed voor [minderjarige] en zij laat daardoor minder heftig gedrag zien na de bezoeken met haar ouders. De huidige vastgestelde omgangsregeling tussen [minderjarige] en haar ouders op de locatie bij Vigere is op dit moment het maximaal haalbare. De ouders zijn geïnformeerd door professionals over wat een bezoek met [minderjarige] doet en wat de ouders hierin kunnen betekenen. De ouders staan niet open voor hulpverlening.
3.9.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende geadviseerd. De raad stelt vast dat het de ouders niet lukt om, hoe moeilijk en begrijpelijk ook, ouders op afstand te zijn. [minderjarige] is ongezond gehecht aan haar ouders en zij woont inmiddels al ruim acht jaar niet meer thuis. De ouders hebben een eigen beleving bij de omgang die haaks staat op de beleving van [minderjarige] bij de omgang. [minderjarige] laat daarbij sociaal wenselijk gedrag zien. De ouders hebben moeite om aan te sluiten bij [minderjarige] en zijn ook niet leerbaar gebleken. De raad acht de huidige omgang bij Vigere een keer per acht weken dan ook in het belang van [minderjarige] .
3.10.
De gezinshuisvader heeft tijdens de mondelinge behandeling telefonisch toegelicht hoe het met [minderjarige] gaat en wat de omgang met haar ouders met haar doet. [minderjarige] reageert erg heftig op de bezoeken. Zij is dan erg boos en verdrietig en allesbepalend naar iedereen toe. [minderjarige] heeft na de bezoeken vaak zes weken nodig om eindelijk weer zichzelf te worden. De loyaliteit van [minderjarige] richting haar ouders is erg groot en zij wil graag voldoen aan wat haar ouders van haar verlangen. Om te voorkomen dat de grenzen van [minderjarige] tijdens de bezoeken niet worden gerespecteerd zijn er afspraken gemaakt met de ouders zoals het geven van een boks in plaats van een knuffel bij aanvang van het bezoekmoment (dit op [minderjarige] ’s wens). De ouders respecteren deze grenzen en afspraken onvoldoende. Wanneer ouders tijdens het bezoek voldoende worden begrensd, reageert [minderjarige] nadien minder heftig. Daarbij merkt de pleeghuisvader op dat het niet zit in de hoeveelheid bezoeken maar in de bezoeken zelf. Inmiddels is er ook hulp gezocht voor [minderjarige] en staat zij op een wachtlijst. De pleeghuisouders vinden het erg belangrijk dat er een goed contact is tussen [minderjarige] en haar ouders, maar de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] staan voorop.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Op grond van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en andersom dat de ouders in beginsel recht hebben op en de
verplichting hebben tot omgang met hun kind. De rechter kan op verzoek van de
ouders, al dan niet voor bepaalde tijd, een omgangsregeling vaststellen.
3.11.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de huidige omgangsregeling, waarbij [minderjarige] en haar ouders een keer per acht weken omgang met elkaar hebben, in het belang van [minderjarige] is. [minderjarige] is een meisje met een ontwikkelingstrauma en zij ervaart veel stress en spanning van het contact met haar ouders. Dit contact vraagt veel van [minderjarige] . Hoewel [minderjarige] het contact met haar ouders leuk vindt, reageert zij heftig op de bezoeken met haar ouders. [minderjarige] laat na de bezoeken complex probleemgedrag zien en heeft veelal zes weken de tijd nodig heeft om weer een beetje zichzelf te worden. Dit wordt niet alleen door de GI en Vigere gezien maar is ook door de gezinshuisvader bevestigd tijdens de mondelinge behandeling. [minderjarige] staat op een wachtlijst voor hulpverlening voor de verwerking van haar trauma’s vanuit gebeurtenissen in het verleden. Het vorenstaande brengt met zich mee dat het hof met de rechtbank van oordeel is dat op dit moment de huidige omgangsregeling het maximaal haalbare is. Het hof merkt daarbij op dat de invulling en de duur van de omgang plaatsvindt onder regie van De Gezinsmanager en afhankelijk is van de beschikbare locatie.
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 19 december 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en M.L.F.J. Schyns en is op 17 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.