ECLI:NL:GHSHE:2023:2644

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
20-002952-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het telen van hennep, en voor diefstal van elektriciteit. De rechtbank had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 3 maanden hechtenis. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf van 180 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde en voerde aan dat de verdachte slechts als medeplichtige had gehandeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn partner een hennepkwekerij had van meer dan 800 planten en dat zij elektriciteit hadden gestolen. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn partner zich als medeplegers schuldig hadden gemaakt aan de feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde. De straf werd vastgesteld op een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 162 uren, subsidiair 81 dagen hechtenis. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de geleden schade door de diefstal van elektriciteit.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002952-20
Uitspraak : 20 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 december 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-293258-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
woonplaats kiezende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte ter zake van:
- feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
- feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 3 maanden hechtenis. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de verdediging is vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde is bewezenverklaring van een kortere periode bepleit. Voorts is een strafmaatverweer gevoerd. Ten slotte is verweer gevoerd met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 januari 2018 tot en met 14 november 2018 te Standdaarbuiten, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 811 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 januari 2018 tot en met 14 november 2018 te Standdaarbuiten, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 811 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door in of omstreeks de periode van 2 januari 2018 tot en met 14 november 2018 te Standdaarbuiten opzettelijk heeft geholpen en/of doende is geweest door opzettelijk de gelegenheid te verschaffen door aan die persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 januari 2018 tot en met 14 november 2018 te Standdaarbuiten, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 januari 2018 tot en met 14 november 2018 te Standdaarbuiten, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
bij het plegen waarvan verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 14 november 2018 te Standdaarbuiten heeft geholpen en/of doende is geweest door opzettelijk de gelegenheid te verschaffen door aan die persoon/personen voornoemd pand voor de diefstal elektriciteit beschikbaar te stellen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Deelvrijspraak
Met de verdediging is het hof van oordeel, dat het bewijs er voor tekort schiet dat de hennepkwekerij al eerder dan op 22 mei 2018 aanwezig was. Op die datum is namelijk (blijkens diens verklaring bij de raadsheer-commissaris van dit hof op 18 november 2022) [betrokkene] , werkzaam als makelaar en taxateur, ter plaatse geweest en hij heeft aldaar niets gezien of geroken dat op de aanwezigheid van een hennepkwekerij duidde. Het hof spreekt de verdachte derhalve vrij van het tenlastegelegde voor zover betrekking hebbend op de periode van 2 januari 2018 tot en met 22 mei 2018.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 23 mei 2018 tot en met 14 november 2018 te Standdaarbuiten, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres 2] een hoeveelheid van in totaal 811 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 23 mei 2018 tot en met 14 november 2018 te Standdaarbuiten, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid elektriciteit, die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen elektriciteit onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft ten verweer betoogd dat de verdachte geen rol als medepleger, maar als medeplichtige heeft gehad bij de hennepkwekerij, aangezien de verdachte niets meer heeft gedaan dan het ter beschikking stellen van de loods aan degenen die de hennepkwekerij exploiteerden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op 14 november 2018 in een loods gelegen achter een woning aan [adres 2] een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. De woning en loods waren destijds eigendom van de verdachte en zijn echtgenote, zijnde de medeverdachte [medeverdachte] .
De verdachte heeft eerst ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2023, derhalve ruim vierenhalf jaar nadat hij voor het eerst over de zaak is bevraagd, een verklaring afgelegd over de in de loods aangetroffen hennepkwekerij. De verdachte heeft verklaard dat andere personen de hennepkwekerij in de loods hebben geëxploiteerd, hij de loods daartoe ter beschikking heeft gesteld aan die anderen en dat er verder geen afspraken waren gemaakt, bijvoorbeeld over de vergoeding die hij voor het ter beschikking stellen van de loods zou krijgen.
Op vragen van het hof om nadere en specifieke informatie te verstrekken over de door hem bedoelde personen heeft de verdachte geen antwoord willen geven. Nu een concrete, specifieke en verifieerbare verklaring van de verdachte over de personen die volgens hem de hennepkwekerij zouden hebben opgezet of bij de teelt waren betrokken ontbreekt, acht het hof in de gegeven omstandigheden de verklaring van de verdachte dat hijzelf en de medeverdachte niets te maken hebben gehad met de hennepkwekerij, niet aannemelijk geworden.
Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat andere personen dan leden van het gezin van de verdachte gebruik maakten van de achter de woning van de verdachte gelegen loods. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt juist dat de loods, waarin de hennepkwekerij was ingericht, in gebruik was bij de verdachte en zijn gezin. In de loods waren twee ruimtes ingericht als slaapkamer/kantoor, terwijl in een andere ruimte in de loods verschillende honden en hondenmanden aanwezig waren. De illegale aansluiting voor het wegnemen van de elektriciteit ten behoeve van de kwekerij bevond zich bovendien (in de hoofdaansluitkast) in de woning van de verdachte en de medeverdachte.
Nu de loods waarin de hennepkwekerij zich bevond en het woonhuis destijds eigendom waren van de verdachte en zijn echtgenote, hij aldaar met het gezin ook woonachtig was, zowel de loods als de woning bij hen in gebruik waren en niet aannemelijk is geworden dat anderen bij de hennepkwekerij betrokken waren, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte en de medeverdachte zich als medeplegers aan de hennepteelt en stroomdiefstal schuldig hebben gemaakt, zoals bewezen is verklaard.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft in een loods achter zijn woning samen met zijn partner een omvangrijke hennepkwekerij gehad van ruim 800 hennepplanten. Het op grote schaal kweken van een softdrug als hennep is een strafbaar feit dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Daarnaast zijn met de handel in verdovende middelen grote winsten te behalen, hetgeen mede tot gevolg heeft dat deze vorm van criminaliteit regelmatig gepaard gaat met ernstige vormen van geweld. Daarbij heeft de verdachte zich samen met zijn partner schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit. Een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net kan, indien de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar opleveren voor de omgeving. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf gelet op de straffen die zijn opgenomen in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, en bij straffen die door dit hof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. Daarbij is voor een hennepkwekerij als de onderhavige bij een first offender het uitgangspunt een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het hof acht de in de oriëntatiepunten geformuleerde straf in beginsel passend. Echter, bij
de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. In eerste aanleg was sprake van een overschrijding met enkele weken en in hoger beroep is de redelijke termijn met bijna 7 maanden overschreden. In totaal is daardoor sprake van een overschrijding van 6-12 maanden. Dit leidt volgens vaststaande jurisprudentie in beginsel tot een reductie van de op te leggen straf met 10%. Het hof zal die in mindering brengen op de taakstraf.
Derhalve zal een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 162 uren, subsidiair 81 dagen hechtenis.
Met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 11.635,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen. Ter zitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij deze vordering gehandhaafd als primair standpunt en subsidiair een schadevergoeding gevorderd van een bedrag van € 5.600,88. Dit bedrag is gebaseerd op het uitgangspunt dat er in de kweekruimtes 1 en 3 twee oogsten hebben plaatsgevonden en in kweekruimte 2 één oogst en dat in kweekruimte 2 gedurende vier weken voor 188 planten stroom is gebruikt.
Het hof acht voldoende aanwijzingen aanwezig dat in de kweekruimtes 1 en 3 twee oogsten hebben plaatsgevonden en in kweekruimte 2 één oogst, terwijl er daarnaast op 14 november 2018 188 hennepplanten zijn aangetroffen van ongeveer 4 weken oud. Het hof volgt derhalve de benadeelde partij in de (berekening van de) subsidiaire vordering, die ook overigens niet door de verdediging is betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot het genoemde bedrag van € 5.600,88, Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, zijnde 14 november 2018.
De benadeelde partij is, gezien de vrijspraak van de stroomdiefstal in de periode vóór 23 mei 2018, in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
De verdachte zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten, op de wijze als in het dictum van dit arrest is vermeld.
Tot vergoeding van de schade is naast de verdachte ook de medeverdachte gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 5.600,88. De verdachte en de medeverdachte zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaaltdat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeeltde verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
162 (honderdtweeënzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
81 (eenentachtig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.600,88 (vijfduizend zeshonderd euro en achtentachtig cent)ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaartde benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeeltde verdachte in de kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, aan de zijde van de benadeelde partij tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legtaan de verdachte de verplichting
opom aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.600,88 (vijfduizend zeshonderd euro en achtentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaaltde duur van de gijzeling op ten hoogste 63 (drieënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaaltdat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaaltde aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 november 2018.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
en op 20 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.C. Bosch en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.