ECLI:NL:GHSHE:2023:2643

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
20-002953-20 (OWV)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 17 december 2020 was gewezen. De zaak betreft een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die betrokken was bij hennepteelt, werd vastgesteld. De rechtbank had het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 373.622,58 en een betalingsverplichting opgelegd voor hetzelfde bedrag, alsook een gijzeling van 240 dagen. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 169.997,82. De verdediging heeft betoogd dat er geen verkregen voordeel was. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 172.352,46. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengsten van de hennepteelt en de gemaakte kosten. Het hof heeft ook vastgesteld dat de betrokkene en een mededader hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betalingsverplichting.

Het hof heeft verder vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid van het EVRM, is geschonden, maar heeft dit in de strafzaak al in aanmerking genomen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd en de duur van de gijzeling vastgesteld op 1080 dagen. De verplichting tot betaling vervalt indien de mededader aan zijn verplichtingen voldoet.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002953-20
Uitspraak : 20 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 december 2020 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 02-293258-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
woonplaats kiezende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 373.622,58 en is aan betrokkene een betalingsverplichting opgelegd voor eenzelfde bedrag. Daarnaast heeft de rechtbank de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd vastgesteld op 240 dagen.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op € 169.997,82, en aan betrokkene een verplichting zal opleggen tot betaling van dat bedrag aan de Staat.
De verdediging heeft bepleit de ontnemingsvordering af te wijzen wegens het ontbreken van enig verkregen voordeel.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling en de wettelijke grondslag
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 20 juli 2023 (parketnummer 20-002952-20) veroordeeld tot straf ter zake van onder meer (kort gezegd) het medeplegen van hennepteelt in de periode van 23 mei 2018 tot en met 14 november 2018 (feit 1 primair).
De wettelijke grondslag
Op 14 november 2018 werden in de bij de woning van de betrokkene behorende loods 435 plantenpotten met plantenresten in kweekruimte 1, 188 hennepplanten in kweekruimte 2 en 188 plantenpotten met plantenresten in kweekruimte 3 aangetroffen. Zoals het hof hierna zal overwegen, is aannemelijk geworden dat in kweekruimte 1 en 3 tweemaal eerder en in kweekruimte 2 eenmaal eerder eenzelfde aantal hennepplanten is geteeld en vervolgens geoogst als het aantal aangetroffen plantenpotten/hennepplanten in de respectieve kweekruimtes.
Ten aanzien van die eerdere teelten en oogsten ontleent het hof aan de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in combinatie met hetgeen hierna wordt overwogen, het oordeel dat de betrokkene een voordeel als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 15 november 2018
Bij het bepalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel is blijkens het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 15 november 2018 (hierna: het rapport) uitgegaan van de uitgangspunten zoals die voortvloeien uit het BOOM-rapport, waarmee wordt gedoeld op het rapport “
Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht”van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie, update d.d. 1 november 2010.
Het aantal oogsten
Uit de bewijsmiddelen blijkt, dat 435 plantenpotten met plantenresten in kweekruimte 1 werden aangetroffen. In kweekruimte 2 werden 188 hennepplanten van ongeveer 4 weken oud aangetroffen. In kweekruimte 3 werden 188 plantenpotten met plantenresten aangetroffen.
Gelet op de bewezenverklaarde periode waarbinnen de hennepteelt heeft plaatsgevonden, te weten van 23 mei 2018 tot en met 14 november 2018, is het zonder meer mogelijk dat er in de kweekruimtes 1 en 3 twee oogsten hebben plaatsgevonden. Deze periode beslaat immers ruim 25 weken, terwijl een totale kweekperiode 10 weken beslaat, zo blijkt uit het rapport. Voor kweekruimte 2 ligt dat anders. De daar aangetroffen hennepplanten waren al ongeveer 4 weken oud. Gelet op de tijd die het naar verwachting kost om een kweekruimte in gereedheid te brengen voor hennepteelt, acht het hof het niet aannemelijk dat er in die kweekruimte al meer dan één eerdere oogst is geweest.
Dat er in de kweekruimtes al eerder geteeld was en in de kweekruimtes 1 en 3 al vaker dan één keer, acht het hof aannemelijk gelet op de uit het rapport blijkende indicatoren. Met name de hoeveelheid aangetroffen lege jerrycans van vloeibare meststoffen, de opgeslagen gebruikte koolstoffilters, de hennepresten en de vervuiling in de kweekruimtes zijn daarvoor belangrijke aanwijzingen.
Naar het oordeel van het hof is derhalve aannemelijk geworden dat in kweekruimte 1 en 3 tweemaal eerder en in kweekruimte 2 eenmaal eerder hennepplanten zijn geteeld en vervolgens geoogst.
De opbrengst
Blijkens het rapport is de opbrengst per oogst geschat op:
  • € 55.592,13 voor kweekruimte 1. Voor twee oogsten levert dat op € 111.184,26.
  • € 23.643,44 voor kweekruimte 2.
  • € 23.643,44 voor kweekruimte 3. Voor twee oogsten levert dat op € 47.286,88.
In totaal levert dat op: € 111.184,26 + € 23.643,44 + € 47.286,88 = € 182.114,58.
Het hof schaart zich achter de berekeningen in het rapport en schat de totale opbrengst derhalve op genoemd bedrag van
€ 182.114,58.
De kosten
Op de bruto-opbrengst moeten de kosten in mindering worden gebracht.
Het hof gaat uit van de volgende, uit het rapport blijkende kosten:
  • afschrijvingskosten,
  • kosten in verband met de inkoop van hennepstekken en
  • variabele kosten.
Afschrijvingskosten
De afschrijvingskosten voor de eerste oogst van 623 hennepplanten, te weten die in de kweekruimtes 1 (435 planten) en 3 (188 planten), bedragen blijkens de tabel in bijlage B bij het rapport € 400,-. De afschrijvingskosten voor de tweede oogst van 811 (435 + 188 + 188) hennepplanten bedragen blijkens de tabel in bijlage B bij het rapport € 500,-.
In totaal bedragen deze kosten derhalve € 900,-.
Kosten in verband met de inkoop van hennepstekken
Blijkens de bijlage B bij het rapport bedragen de kosten in verband met de inkoop van hennepstekken € 2,85 per stek. In totaal komen deze kosten derhalve op:
  • 435 (planten) x 2,85 x 2 (oogsten) = € 2.479,50 voor kweekruimte 1.
  • 188 (planten) x 2,85 = € 535,80 voor kweekruimte 2.
  • 188 (planten) x 2,85 x 2 (oogsten) = € 1.071,60 voor kweekruimte 3.
In totaal bedragen deze kosten derhalve € 4.086,90.
Variabele kosten
Blijkens de bijlage B bij het rapport bedragen de variabele kosten € 3,33 per plant. In totaal komen deze kosten derhalve op:
  • 435 (planten) x 3,33 x 2 (oogsten) = € 2.897,10 voor kweekruimte 1.
  • 188 (planten) x 3,33 = € 626,04 voor kweekruimte 2.
  • 188 (planten) x 3,33 x 2 (oogsten) = € 1.252,08 voor kweekruimte 3.
In totaal bedragen deze kosten derhalve € 4.775,22.
De totale kosten bedragen derhalve € 900,- + € 4.086,90 + € 4.775,22 =
€ 9.762,12.
Vaststelling geschat wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het vorenstaande volgt dat het hof het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelt op € 182.114,58 -/- € 9762,12 =
€ 172.352,46.
Nu betrokkene voormeld strafbaar feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, zal het hof bepalen dat betrokkene en de andere persoon hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke betalingsverplichting.
Bij voormeld arrest van dit hof van 20 juli 2023 (parketnummer 20-002952-20) is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 5.600,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 november 2018. Nu deze vordering kennelijk nog niet is voldaan, zal het hof dit bedrag, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, niet in mindering brengen op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van voormeld bedrag van € 172.352,46 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij de strafvervolging van betrokkene is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. In eerste aanleg was sprake van een overschrijding met enkele weken en in hoger beroep is de redelijke termijn met bijna 7 maanden overschreden.
Het hof heeft evenwel in het arrest in de strafzaak met deze schending rekening gehouden bij de oplegging van de straf en volstaat om die reden in de ontnemingszaak met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Stelthet bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat
vastop een bedrag van €
172.352,46 (honderdtweeënzeventigduizend driehonderdtweeënvijftig euro en zesenveertig cent).
Legtde betrokkene de hoofdelijke verplichting
optot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 172.352,46 (honderdtweeënzeventigduizend driehonderdtweeënvijftig euro en zesenveertig cent).
Bepaaltde duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 (duizend tachtig) dagen.
Bepaaltdat de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt te vervallen indien en voor zover de mededader van betrokkene heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
en op 20 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.C. Bosch en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.