ECLI:NL:GHSHE:2023:2611

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
200.329.172_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoir beslagverlof gedeeltelijk afgewezen in hoger beroep tegen afwijzing beslagverlof onroerende zaak met gegronde vrees voor verduistering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag op een onroerende zaak. Appellanten, [appellant] c.s., hebben een geldlening verstrekt aan verweerder, hun voormalige schoonzoon, ter hoogte van € 192.500. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 5 juni 2023 het verzoek tot beslag op de woning van verweerder afgewezen, maar wel het beslag onder de bank toegewezen. Appellanten zijn het niet eens met de afwijzing van het beslag op de woning en hebben hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 augustus 2023 hebben appellanten hun vrees voor verduistering toegelicht, onder andere omdat de woning sinds 10 juli 2023 te koop staat op funda.nl. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de vordering van appellanten en dat er gegronde vrees voor verduistering bestaat. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek tot het leggen van beslag op de woning toegewezen, met de beslissing dat deze uitvoerbaar is bij voorraad. Verweerder is niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel appel, omdat er geen grond was voor een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
Uitspraak : 10 augustus 2023
Zaaknummer : 200.329.172/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/409956 / KG RK 23-359
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna ook te noemen: [appellant] c.s.,
advocaat: mr. O.J.W. Reijnders te Eindhoven,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna ook te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. F.H.J. de Graaf te Tilburg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 juni 2023.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met bijlagen (nr. 10 t/m 12), ingekomen ter griffie van dit hof op 3 juli 2023, hebben [appellant] c.s. het hof – kort weergegeven – verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover verlof tot het leggen van beslag op de onroerende zaak (de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] ) is afgewezen en opnieuw rechtdoende alsnog verlof te verlenen conform het (herziene) verzoek in het verzoekschrift van 2 juni 2023.
2.2.
Bij verweerschrift (tevens inhoudende voorwaardelijk incidenteel appel) met producties (nr. 1 en 2), ingekomen ter griffie van dit hof op 19 juli 2023, heeft [verweerder] het hof – samengevat – verzocht het verzoek van appellanten af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te vernietigen met veroordeling van appellanten in de proceskosten.
2.3.
Bij verweerschrift tegen het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met bijlagen (nr. 13 en 14), ingekomen ter griffie van dit hof op 25 juli 2023, hebben [appellant] c.s. het hof verzocht [verweerder] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep, althans zijn verzoek af te wijzen met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [verweerder] , in de kosten van deze procedure.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier in eerste aanleg met bijlagen 1 tot en met 9;
  • de brief van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juli 2023 waarin aan het hof wordt medegedeeld dat er geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, zodat een afschrift van het proces-verbaal niet kan worden toegezonden en
  • de namens verweerder ingediende productie nr. 3, ingekomen ter griffie op 31 juli 2023.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- appellanten, bijgestaan door mr. Reijnders en
- verweerder, bijgestaan door mr. De Graaf.
Voorts waren aanwezig [zoon] en [betrokkene] .

3.De feiten

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
[appellant] c.s. hebben aan hun voormalige schoonzoon [verweerder] – die getrouwd was met de dochter van appellanten (hierna: [dochter] ) – een geldlening beschikbaar gesteld ten bedrage van € 192.500,=. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een notariële akte van 8 februari 2008. In deze notariële akte staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
VOORWAARDEN
1. (…)
2. de schuldenaar zal de geleende som aflossen in een bedrag op het einde van de looptijd, vijf jaar na heden, tenzij partijen anders overeenkomen;
3. a. de geleende som of het restant daarvan is te allen tijde aflosbaar, mits van de ene of de andere zijde daartoe tenminste drie maanden tevoren waarschuwing of opzegging wordt gedaan;
(…)
4. de geleende som of het restant daarvan is met de daarover verschuldigde rente en eventuele vergoedingen en kosten terstond en in haar geheel en zonder voorafgaande waarschuwing of ingebrekestelling opeisbaar:
a. bij niet of niet behoorlijke nakoming of overtreding van een of meer van de in deze schuldbekentenis vermelde verplichtingen door de schuldenaar;
(…)
7. de schuldenaar zal ingebreke zijn door het enkel verloop van een bepaalde termijn of niet nakoming van enig gemaakt beding, zonder dat enige ingebrekestelling nodig zal zijn;”
3.3.
Begin 2023 heeft [zoon] , zijnde de zoon van [appellant] c.s. (hierna: de zoon), per WhatsApp-bericht [verweerder] laten weten dat [appellant] c.s. het geld graag terug willen hebben. De zoon heeft aan [verweerder] gevraagd om dit geld naar hen over te maken. [verweerder] heeft vervolgens per WhatsApp-bericht als volgt geantwoord:
“Hallo beste [zoon] , er is al vaak contact geweest over dit onderwerp. Ik betaal netjes de rente die over het geld van de rabobank verschuldigd is. Ik heb vorig jaar voor een volledig jaar tot en met Januari 2023 betaald. [dochter] zou dit verder allemaal met jullie doornemen en vertelde mij dat ze dat ook heeft gedaan. (…) Ik ga wederom de rente voor het komende jaar betalen zodat jullie pap en mam zich geen zorgen hoeven te maken of ik wel of niet overmaak. Ik heb afgesproken met [dochter] dat ik de rente zal blijven betalen. Neem voor verdere uitleg contact op met [dochter] aub. (…)”
3.4.
De zoon heeft daarop per WhatsApp-bericht [verweerder] laten weten dat [appellant] c.s. hebben gezegd dat [dochter] daar niks over heeft gezegd en dat zij graag de € 192.500,= terug willen hebben. [verweerder] heeft per WhatsApp-bericht gereageerd dat [dochter] precies weet hoe het in elkaar zit en dat de zoon echt even met haar moet gaan praten zodat zij het verhaal duidelijk kan uitleggen. De zoon heeft aan [verweerder] per WhatsApp-bericht onder meer laten weten dat [dochter] om reden van hun zoon [betrokkene] daar geen standpunt over wil innemen.

4.De procedure bij de kantonrechter

4.1.
[appellant] c.s. hebben de voorzieningenrechter – kort weergegeven – verlof gevraagd om tot zekerheid van hun verhaal ten laste van [verweerder] conservatoir derdenbeslag te mogen leggen onder de ABN AMRO Bank N.V., alsmede op de onroerende zaak (althans het aandeel van [verweerder] daarin) kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [sectie] , nummer [nummer] , plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de woning ofwel de onroerende zaak). [appellant] c.s. hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat zij uit hoofde van een geldleningsovereenkomst een vordering op [verweerder] hebben ter hoogte van € 192.500,= te vermeerderen met rente. De vrees voor verduistering bestaat volgens [appellant] c.s. uit een combinatie van omstandigheden, namelijk de onbereidheid van [verweerder] om de vordering te voldoen, het redelijk vermoeden dat hij waarschijnlijk over onvoldoende middelen beschikt om de vordering te voldoen, de mogelijkheid dat er meerdere schuldeisers zijn en ook zijn bijzondere positie als financieel expert die [verweerder] in staat stelt om vermogensbestanddelen te gelde te maken dan wel te verplaatsen.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het kader van de summiere toets van het beslagrekest voldoende is gebleken van het bestaan van de vordering.
Ten aanzien van het verzochte beslag, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het beslag onder de bank voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen. Het verzoek tot het leggen van beslag op de onroerend zaak wordt afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, ook nadat het verzoek nader is toegelicht, onvoldoende is gesteld om aan te nemen dat er sprake is van een gegronde vrees voor verduistering.
De voorzieningenrechter heeft in het dictum beslist dat het conservatoir beslag onder de bank ten laste van [verweerder] is toegestaan en heeft daarnaast het meer of anders verzochte afgewezen.

5.De procedure bij dit hof

5.1.
[appellant] c.s. kunnen zich met deze beslissing van de voorzieningenrechter niet volledig verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] c.s. hebben in het beroepschrift grieven aangevoerd tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat er geen sprake is van gegronde vrees voor verduistering. In het verzoekschrift is volgens [appellant] c.s. nog geen melding gemaakt van de verkoop en levering van de naast de woning gelegen zelfstandige kantoorruimte ( [adres 2] te [woonplaats] ) voor een koopprijs van € 287.500,= blijkens onder meer de leveringsakte van 1 december 2022 (bijlage 12 bij het beroepschrift) en dat verweerder uit deze verkoopopbrengst geen euro aan appellanten heeft terugbetaald. De kans dat hij ditzelfde zal doen ten aanzien van zijn woning is volgens [appellant] c.s. reëel.
[appellant] c.s. hebben in het verweerschrift tegen het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep daarnaast aangevoerd dat de woning zelf sinds 10 juli 2023 ook te koop wordt aangeboden op www.funda.nl. Het is volgens [appellant] c.s. dan ook opmerkelijk dat [verweerder] in zijn verweerschrift van 19 juli 2023 schrijft dat er geen vrees voor verduistering van zijn woning is nu hij
“woonachtig is in de woning”en
“het verkopen van de woning tot gevolg zou hebben dat hij geen dak meer boven zijn hoofd heeft, wat tegen de vrees voor verduistering pleit”.
5.1.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens appellanten aangevoerd dat de vrees voor verduistering er wel degelijk is gelet op de omstandigheid dat verweerder zijn assurantieportefeuille sinds 1,5 jaar niet meer heeft en vervolgens zijn kantoorruimte heeft verkocht en dat thans de woning zelf in de verkoop staat. Daarnaast is namens appellanten aangegeven dat thans de eis in de hoofdzaak loopt. De zaak is op de rol van 5 juli 2023 ingeschreven.
5.2.
[verweerder] heeft in het verweerschrift (tevens inhoudende voorwaardelijk incidenteel appel) – kort weergegeven – aangevoerd dat mondeling tussen hem en [appellant] c.s. de afspraak is gemaakt dat het geleende geldbedrag pas bij overlijden van appellanten zal worden verrekend met het gedeelte van de erfenis van [dochter] . Volgens [verweerder] hebben appellanten dus geen vordering op hem en het verzoek in hoger beroep moet daarom worden afgewezen. Dit standpunt moet volgens [verweerder] ook doorwerken op het reeds verstrekte verlof voor derdenbeslag en dat verzoek moet daarom ook worden afgewezen.
[verweerder] heeft verder aangevoerd dat er geen gegronde vrees voor verduistering bestaat. Zo is hij woonachtig in de woning en zal hij geen dak meer boven zijn hoofd hebben als de woning wordt verkocht.
5.2.1.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verweerder verklaard dat [dochter] niet aansprakelijk is voor de geldlening, dat thuis is besproken hoe om te gaan met de geldlening, dat [dochter] hem – nadat het huwelijk is stukgelopen – niet wilde laten zitten met de schuld aan zijn voormalige schoonouders, dat er afspraken zijn gemaakt met [dochter] om de geldlening te verrekenen met haar nalatenschap en dat deze afspraken zijn opgenomen in het echtscheidingsconvenant. Verweerder heeft desgevraagd verklaard – naar aanleiding van WhatsApp-gesprekken tussen de zoon van appellanten en verweerder – dat het [dochter] zelf is geweest die de afspraken over de verrekening met haar ouders heeft besproken. Namens verweerder is bevestigd dat thans de eis in de hoofdzaak loopt.
Het te koop zetten van de woning is verder een idee van de beoogd bewindvoerder (boek 1 BW) van [verweerder] , die bij wijze van voortraject alvast in beeld wil brengen wat de woning mogelijk gaat opbrengen in verband met een beoogde verdeling van de verkoopopbrengst onder zijn crediteuren.
Met de opbrengst van de kantoorruimte is overigens wel een andere lening aan appellanten terugbetaald, aldus [verweerder] .

6.De beoordeling

6.1.
Het hof overweegt het volgende.
Het principaal appel
6.2.
Naar het oordeel van het hof slaagt de grief van appellanten over de gegronde vrees voor verduistering. Gelet op de omstandigheid dat de woning sinds 10 juli 2023 – na de beschikking waarvan beroep en vóór het verweerschrift (tevens inhoudende voorwaardelijk incidenteel appel) van 19 juli 2023 – te koop is aangeboden op www.funda.nl, de omstandigheid dat naast de woning gelegen zelfstandige kantoorruimte (nr. 5a) recent is verkocht voor een koopprijs van € 287.500,= en waarvan appellanten niets hebben ontvangen op de vordering die in deze procedure centraal staat en gelet op de omstandigheid dat verweerder sinds 1,5 jaar geleden zijn assurantieportefeuille niet meer heeft en klaarblijkelijk bezig is met een voortraject van onder bewindstelling, is er in ieder geval thans sprake van gegronde vrees voor verduistering. Appellanten hebben dan ook belang bij het leggen van beslag op de woning. De stelling van verweerder dat de waarde van de woning niet in verhouding staat tot de vordering, is niet onderbouwd en is het hof ook niet gebleken.
6.3.
In de beschikking waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat in het kader van de summiere toets van het beslagrekest voldoende is gebleken van het bestaan van de vordering. Dat oordeel heeft (mede) geleid tot toewijzing van het beslag onder de bank. Dat voldoende is gebleken van het bestaan van de vordering ligt ook ten grondslag aan de beoordeling van het beslag ten aanzien van de woning. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek weliswaar afgewezen, maar enkel vanwege de niet aannemelijkheid van een gegronde vrees voor verduistering. Appellanten hebben uitsluitend tegen dit oordeel gegriefd en die grief slaagt.
6.4.
Voor zover in dit hoger beroep de summiere toets van het beslagrekest ingevolge artikel 700 lid 2 Rv nog ter discussie kan staan, overweegt het hof als volgt. Gelet op de in de notariële akte vastgelegde overeenkomst tussen appellanten en verweerder, die ook door verweerder wordt erkend, is de vordering summierlijk gebleken. In de notariële akte staat dat (het restant van) de geleende som te allen tijde aflosbaar is dan wel terstond opeisbaar is.
6.5.
Verweerder heeft aangevoerd dat tussen appellanten en hem andere mondelinge afspraken zijn gemaakt dan de afspraken die zijn opgenomen in de notariële akte en dat deze mondelinge afspraken daadwerkelijk door partijen moeten worden nageleefd.
6.6.
Hierover oordeelt het hof als volgt. Uit de mededelingen ter zitting heeft het hof begrepen dat verweerder aansluiting zoekt bij het met [dochter] gesloten echtscheidingsconvenant waarin staat dat de onderhandse lening met de heer [appellant] wordt ingelost met de erfenis die [dochter] van haar ouders zal gaan ontvangen. Verweerder heeft desgevraagd verklaard – naar aanleiding van de WhatsApp-gesprekken tussen de zoon van appellanten en verweerder (zie hiervoor onder 3.3. en 3.4.) – dat [dochter] de afspraken met verweerder over de geldlening met haar ouders zou gaan bespreken en ook heeft besproken. Verweerder heeft echter bevestigd dat hij niet zelf de afspraken met appellanten heeft gemaakt.
Gelet op de thans voorliggende toets, dat de rechter beslist na summierlijk onderzoek, is het hof van oordeel dat het verweer van de mondelinge afspraken niets afdoet aan de summierlijk deugdelijkheid van de vordering.
Het incidenteel appel
6.7.
Volgens [verweerder] hebben appellanten geen vordering op hem en moet dit standpunt ook doorwerken op het reeds verstrekte verlof voor derdenbeslag met als gevolg dat dit verzoek ook moet worden afgewezen.
6.8.
Op grond van artikel 700 lid 2, laatste zin Rv is tegen een krachtens dit lid gegeven verlof geen hogere voorziening toegelaten. Nu de voorzieningenrechter het beslag onder de bank heeft toegewezen, staat daarom geen hoger beroep tegen dit gegeven verlof open. Door verweerder is, daargelaten wat het resultaat daarvan zou zijn, geen doorbrekingsgrond van het rechtsmiddelenverbod ingeroepen, zodat op grond daarvan verweerder in zoverre ook niet-ontvankelijk is. Het hof zal daarom het incidenteel appel verwerpen en verweerder niet-ontvankelijk verklaren. Overigens blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen (onderdeel 6.6.) dat het incidenteel appel ook inhoudelijk niet zou hebben kunnen slagen.
Slotsom
6.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof van oordeel is dat in het kader van de summiere toets voldoende is gebleken van het bestaan van de vordering – voor zover dit in hoger beroep nog aan de orde kan zijn – en dat thans voldoende is gesteld om aan te nemen dat er sprake is van een gegronde vrees voor verduistering. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen, en opnieuw rechtdoende het verzoek tot het leggen van beslag op de woning dan ook toewijzen en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
6.10.
Het hof zal gelet op artikel 706 Rv in deze uitspraak geen beslissing omtrent de proceskosten betreffende dit verzoek en de uitvoering ervan nemen.

7.De beslissing

Het hof:
in principaal appel:
vernietigt de bestreden beschikking van 5 juni 2023 voor zover de voorzieningenrechter het verzoek tot het leggen van beslag op de onroerende zaak (de woning) heeft afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
staat [appellant] c.s. toe ter verzekering van het verhaal van hun vordering ten laste van [verweerder] , wonende te [woonplaats] , conservatoir beslag te doen leggen op de onroerende zaak (althans het aandeel van [verweerder] daarin) kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [sectie] , nummer [nummer] , kadastrale grootte 935 m2, bestaande uit een perceel grond met woonhuis en verder toebehoren, plaatselijk bekend als [adres 1] [postcode] [woonplaats] , zoals weergegeven in punt II van het petitum van het verzoekschrift in eerste aanleg,
begroot deze vordering voorlopig op € 250.250,00 (zegge: tweehonderdvijftigduizend
tweehonderdvijftig euro),
bekrachtigt, voor zover nodig, de bestreden beschikking voor het overige en
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
in incidenteel appel:
verklaart verweerder niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, R.R.M. de Moor en C.M. Molhuysen en is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2023.