3.3.Voordat de moeder deze procedure in april 2020 begon, had zij een omgangsregeling met [minderjarige] van éénmaal in de zes weken anderhalf uur lang bij de pleegouders thuis.
3.4.1.Voor zover nu nog relevant, heeft de moeder de rechtbank verzocht een omgangsregeling met [minderjarige] vast te stellen van twee uur op de woensdag iedere twee weken en (eventueel) waarbij [minderjarige] ook met de moeder buiten het verblijf van de pleegouders omgang kan hebben, althans dat een rechtbank een zodanige regeling vaststelt die de rechtbank juist acht.
3.4.2.Nadat de rechtbank twee tussenbeschikkingen heeft gegeven (op 17 juli 2020 en op 3 augustus 2021), heeft de rechtbank vervolgens bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking een eindbeslissing gegeven en bepaald dat de moeder en [minderjarige] gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar eenmaal per vijf weken gedurende in ieder geval 2 uur en zo mogelijk 2,5 uur waarbij de GI de regie heeft tot verdere uitbreiding en/of aanpassing wanneer zij dit mogelijk of nodig acht.
3.5.1.De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert ze – samengevat – het volgende aan.
Door alle partijen wordt erkend dat de omgang met [minderjarige] goed verloopt en dat de moeder goed meewerkt met alle afspraken en hulpverlening. Daarbij kijkt [minderjarige] altijd uit naar de omgangsmomenten met de moeder. Ondanks dat er sprake is van kindeigen problematiek en hechtingsproblematiek bij [minderjarige] , betekent dit niet automatisch dat begrenzing van de omgangsregeling noodzakelijk is. Meer omgang met een hogere frequentie levert meer stabiliteit op voor [minderjarige] en daarmee versteviging van de band met haar moeder; dat is een win-win situatie voor iedereen. De moeder is geen ballast. Zij geeft [minderjarige] juist extra liefde, extra houvast en een extra luisterend oor. Zij is de kers op de pudding en dat is niet schadelijk voor [minderjarige] . Begeleiding bij de omgangsregeling is overbodig. [minderjarige] kan met de buren wel leuke dingen doen en dat houdt ze ook vol. Het is voor de moeder niet te begrijpen dat zij dan maar zo’n korte tijd, onder begeleiding, met haar dochter mag doorbrengen. De moeder wil dat het weer vanzelfsprekend wordt dat zij bij [minderjarige] langs kan gaan of haar eens spontaan kan bellen. Ook zou de moeder het fijn vinden als zij (bijvoorbeeld) bij de wandel 4-daagse [minderjarige] mag aanmoedigen vanaf de zijlijn.
[minderjarige] heeft passende hulp vanuit GGZ voor de kindeigen problematiek. Verder zijn er geen contra-indicaties voor de uitbreiding van de omgangsregeling bekend en/of aangegeven in de procedure. Er is sprake van extreme terughoudendheid in de uitbreiding van de omgangsregeling, zonder dat daar valide of begrijpelijke argumentatie aan ten grondslag ligt. De moeder had gehoopt [minderjarige] inmiddels nu wel wekelijks te zien en eventueel met een overnachting (zoals de GI ook heeft toegezegd naar toe te willen werken), maar in dit tempo gaat dat bij lange na niet gebeuren.
Bij een recent bezoek in juni mocht de moeder een paar minuten met [minderjarige] samen winkelen toen de begeleider in een andere winkel was. Dit voelde als een verademing. De moeder voelde zich tijdens dat moment écht moeder. De moeder heeft nabesproken met de begeleiding waarover zij het met [minderjarige] heeft gehad, omdat [minderjarige] vragen stelde over haar vader.
3.5.2.De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] is een kwetsbaar meisje met kindeigen problematiek. Dit is geen contra indicatie voor de bezoeken. Integendeel, bezoeken met het biologisch netwerk zijn van groot belang. Van nog groter belang is dat de bezoeken een zoveel mogelijk ontspannen verloop hebben, zodat er een band kan worden opgebouwd tussen de moeder en [minderjarige] . De raad, de GI, de moeder en de pleegouders hebben samen gekeken naar de invulling van de omgangsmomenten. De omgang wordt begeleid door de GI of door de pleegzorgwerker. De omgangsregeling wordt ieder half jaar geëvalueerd en is voortdurend onderwerp van gesprek. De stappen in het opbouwen van de omgangsregeling zijn gezet vanuit het tempo en de mogelijkheden van [minderjarige] . [minderjarige] is een meisje dat grote veranderingen moeilijk vindt. Er worden mooie, positieve stapjes gezet. De gelegenheid deed zich voor dat de begeleider van de GI naar de ene winkel ging en [minderjarige] met haar moeder naar de andere winkel. De begeleider had de moeder en [minderjarige] wel de hele tijd in het oog. Dit moment van de moeder met [minderjarige] samen is erg goed gegaan en de GI waardeert de openheid die de moeder naderhand heeft getoond over wat er was besproken. De GI wil kijken of het vaker zo kan worden georganiseerd dat de moeder en [minderjarige] even samen kunnen zijn tijdens een begeleid moment. [minderjarige] vindt dit zelf ook fijn, maar ze geeft hier ook over aan dat het niet te lang moet duren.
De GI gaat bij de evaluatie van 5 juli 2023 voorstellen om de omgang uit te breiden naar één keer per maand. Het is de bedoeling dat de begeleiding steeds een stapje terug doet en de pleegouders weer de rol van begeleiders op zich nemen, zoals vroeger ook het geval was. Ook wil de GI toewerken naar de situatie zoals die was in 2020, toen de moeder [minderjarige] ook wel eens meenam voor, bijvoorbeeld, een high tea. Het belangrijkste hierbij is dat [minderjarige] eraan toe is. Door de omgangsregeling te blijven monitoren en in kleine stapjes uit te breiden, hoopt de GI ernaar toe te kunnen werken dat [minderjarige] een fijn en onbelast contact heeft met de moeder waarin de spanning verdwijnt. Ze ervaart nu nog met name spanning voor en na de bezoeken met de moeder en dat laat ze zien bij haar pleegouders in brutaal en uitdagend gedrag, met name naar de pleegmoeder. De GI denkt [minderjarige] haar pleegouders hiermee onbewust op de proef stelt. Ze is op zoek naar afwijzing en ze test hiermee of de pleegouders er voor haar blijven zijn.
3.5.3.De pleegvader heeft op de mondelinge behandeling, samengevat, verklaard dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder goed verloopt. Voor en na de bezoekmomenten laat [minderjarige] zien dat ze het spannend vindt, ze gedraagt zich dan anders. Het is niet zo dat ze hier dan dagenlang last van heeft; die periodes duren steeds korter. Haar draagkracht wordt groter. Via de kinderpsycholoog hebben de pleegouders een hulpvraag gedaan, omdat ze zich zorgen maakten over het gedrag van [minderjarige] : schreeuwen, het uitdagen van de pleegouders en moeilijk in contact kunnen komen met leeftijdsgenoten. De kinderpsycholoog dacht dat het kon voortkomen uit een hechtingstrauma. De GGZ heeft toen een behandelplan opgesteld waardoor [minderjarige] speltherapie heeft gekregen om te onderzoeken waar haar gedrag vandaan komt. Dit was al in 2019. De pleegouders hebben hulp gekregen hoe zij hier het beste op kunnen reageren. De individuele therapie van [minderjarige] is nu klaar. [minderjarige] heeft de afgelopen jaren beter geleerd haar emoties te reguleren/uiten. Ze kan nu zelf een stapje terugdoen als het spannend wordt. Ze herkent wat spanning bij haar oproept (zoals honden op straat) en ze anticipeert hier nu zelf op. Ze zal altijd problematiek blijven houden. In verband met haar gevoeligheid in grotere groepen, is ze naar een andere – kleinere – basisschool gegaan. Daar heeft [minderjarige] veel baat bij gehad. Ze gaat over naar groep 8. [minderjarige] heeft een voorlopig VMBO-advies gekregen en de verwachting is dat ze naar het speciaal voortgezet onderwijs zal gaan. Op school is de ambulante begeleiding aanwezig om situaties in de pauze meteen op te pakken en te bespreken met [minderjarige] in de vorm van een rollenspel, zodat [minderjarige] inzicht krijgt hoe ze problemen het beste kan oplossen.
3.5.4.De raad heeft op de mondelinge behandeling geadviseerd om de beschikking van de rechtbank in stand te laten. De eindbeslissing past goed bij de situatie. In september 2021 kreeg de raad de rol als monitor omdat het toen langzaam beter ging met de omgangsregeling. Er zijn sindsdien mooie stappen gezet door de moeder, door [minderjarige] en de algehele samenwerking verloopt erg goed. De wegen lopen nu nog niet parallel, maar de beschikking van de rechtbank biedt daar wel openingen voor. De raad heeft er alle vertrouwen in dat die stappen nog worden gezet. [minderjarige] is jong en ontwikkelt zich. Het gaat in kleine stapjes. Het zou pijnlijk worden als er een grote stap wordt gezet en er vervolgens op de rem moet worden getrapt.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.1.Op grond van artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn of haar kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.6.2.Het staat vast dat [minderjarige] niet meer zal terugkeren naar de moeder en dat haar perspectief in het pleeggezin ligt. De moeder begrijpt en ondersteunt dit ook. [minderjarige] heeft het goed bij haar pleegouders. Zij zijn in staat gebleken om voor [minderjarige] een veilige plek te creëren en voor [minderjarige] is dit altijd haar ‘thuis’ geweest. [minderjarige] is geen doornsnee kind. Zij is nog voor haar geboorte beschadigd door middelengebruik van de moeder tijdens de zwangerschap. De GGZ acht het aannemelijk dat toxische en emotionele stress van invloed zijn geweest op de hersenontwikkeling van [minderjarige] en daarmee op haar huidig functioneren. [minderjarige] is een kwetsbaar kind dat kampt met kindeigen problematiek en hechtingsproblemen. Ze heeft de afgelopen jaren bij speltherapie veel geleerd over het uiten van haar emoties en dit proces is nog steeds in ontwikkeling. Rondom [minderjarige] is een netwerk van hulpverlening aanwezig en er vindt continu afstemming plaats over de vraag hoe het beste met haar kan worden omgegaan. De verklaring van de pleegvader is illustratief voor de problematiek waarmee [minderjarige] kampt en op welke wijze zich dit uit. Door te stellen dat er geen contra-indicaties zijn om de omgang uit te breiden, gaat de moeder, hoezeer van haar gevoel ook begrijpelijk, teveel voorbij aan de problematiek waarmee [minderjarige] kampt.
3.6.3.Iedereen is het erover eens dat de moeder en [minderjarige] een goede band met elkaar hebben en dat de moeder op een prettige manier invulling geeft aan haar contact met [minderjarige] . De moeder en [minderjarige] genieten van elkaar. Iedereen heeft stappen gezet en [minderjarige] heeft baat bij het contact dat zij nu met haar moeder heeft. De moeder heeft laten zien dat zij in staat is om de omgangsregeling na te komen en hierin een betrouwbare ouder voor [minderjarige] te zijn. Ook werkt de moeder goed mee met de hulpverlening. De positieve ontwikkeling hierin wordt ook bevestigd door de GI, de raad en de pleegvader. Dat de moeder erbij stilstaat om met de begeleiding te delen wat zij met [minderjarige] heeft besproken tijdens het momentje dat zij samen waren, laat ook zien dat de moeder van goede wil is. Het is voor het hof invoelbaar dat de moeder [minderjarige] vaker bij zich wel hebben en dat het moeilijk voor de moeder te begrijpen is dat [minderjarige] maar zo’n korte tijd met haar mag doorbrengen. Het is echter niet in het belang van [minderjarige] om de omgangsregeling op dit moment verder uit te breiden, zoals de moeder wenst, gelet op het volgende.
3.6.4.De omvang/frequentie van het contact dat de moeder met [minderjarige] kan hebben, is afhankelijk van wat voor [minderjarige] mogelijk en verantwoord is. In de periode dat de rechtbank de zaak nog onder zich had, is geëxperimenteerd om de contacten tussen de moeder en [minderjarige] buiten het pleeggezin te laten plaatsvinden om de moeder en [minderjarige] meer fysieke en emotionele ruimte te bieden om samen een band op te bouwen. In de praktijk pakte dit niet goed uit. [minderjarige] liet op de neutrale locaties zorgelijk gedrag zien. Juist bij haar pleegouders thuis, voelt ze zich op haar gemak. Bij de bestreden beschikking is dit weer rechtgezet en vinden de bezoeken weer plaats vanuit [minderjarige] ’s huis. Uit het gesprek dat [minderjarige] met de GI had op 28 september 2022, heeft [minderjarige] bevestigd dat ze het fijn vindt dat haar pleegmoeder of pleegvader in de buurt is als zij contact heeft met haar moeder. [minderjarige] is hier altijd heel consequent in geweest. Sinds de bezoeken weer vanuit [minderjarige] ’s huis worden gepland, laat [minderjarige] minder spanning zien rondom de bezoeken, zowel vooraf als achteraf. Ook geeft [minderjarige] over de contacten met de moeder aan dat zij het fijn vindt om bij haar moeder te zijn, maar dat dit niet te lang moet duren.
3.6.5.Het hof deelt de indruk van de moeder – dat er bij de GI sprake is van “extreme terughoudendheid” in de uitbreiding van de omgangsregeling – niet. Integendeel, het hof ziet een GI die erg betrokken is bij [minderjarige] en er alles aan doet om de omgangsregeling uit te breiden, zodra [minderjarige] hieraan toe is. De regeling van de rechtbank is al geen eindpunt gebleken, omdat de GI de regeling binnenkort uitbreidt naar één keer per maand.
De GI kan het beste inschatten wat [minderjarige] aankan en daarom moet de regie bij de GI blijven liggen voor verdere uitbreiding. Het hof is van oordeel dat de regeling die rechtbank nu heeft vastgesteld op dit moment het beste aansluit bij wat [minderjarige] nodig heeft en op dit moment aankan. De GI staat positief tegenover meer privé contactmomenten tussen de moeder en [minderjarige] , waarbij de begeleiding een stap kan terugdoen. Verder zal de omgangsregeling bij de GI altijd, in ieder geval iedere zes maanden, onderwerp blijven van gesprek waarbij wordt bepaald welke uitbreidingsmogelijkheden er kunnen worden uitgevoerd. Hierbij kan vanaf nu ook vaker worden gedacht aan het op de achtergrond treden van de begeleiding. Het hof heeft er vertrouwen in dat de GI uitbreiding van de omgangsregeling zal stimuleren en faciliteren, indien [minderjarige] het aankan. Het hof zal dan ook geen verandering aanbrengen in de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. Een andere manier om de omgangsregeling op een voor [minderjarige] verantwoorde wijze op te bouwen, is er niet. De moeder zal geduld moeten hebben en hierin het tempo van [minderjarige] moeten volgen. Het is daarom in het belang van [minderjarige] dat de regeling, zoals de rechtbank dit heeft verwoord, wordt bekrachtigd: dat gaat goed en dat moet worden gekoesterd.
3.6.6.Beslist wordt als volgt.