ECLI:NL:GHSHE:2023:2608

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
200.322.373_01 en 200.322.443_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bewindvoerder en mentor in hoger beroep met betrekking tot geestelijke en lichamelijke toestand van betrokkene

Op 10 augustus 2023 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de benoeming van een bewindvoerder en mentor voor [verweerster 2], die door haar geestelijke en lichamelijke toestand niet in staat is haar belangen te behartigen. De zaak betreft twee hoger beroepen, ingediend door [verzoeker] tegen de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 4 november 2022, waarin [verweerster 1] was benoemd tot bewindvoerder en mentor. Het hof heeft vastgesteld dat de benoeming van [verzoeker] als bewindvoerder in het belang van [verweerster 2] is, gezien hun huwelijk en de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de financiën. Het hof heeft echter ook geconstateerd dat de communicatie tussen [verzoeker] en [verweerster 1] gebrekkig is, wat de benoeming van een onafhankelijke professionele mentor noodzakelijk maakt. De eerdere beschikkingen zijn vernietigd voor zover deze betrekking hebben op de benoeming van de bewindvoerder en mentor. Het hof heeft [verzoeker] benoemd tot bewindvoerder en een stichting tot mentor. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikkingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 augustus 2023
Zaaknummer: 200.322.443/01 en 200.322.373/01
Zaaknummer eerste aanleg: 9940815 TD VERZ 22-1255 en 9940816 TD VERZ 22-1256
in de zaak 200.322.443 en 200.322.373 in hoger beroep van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger principaal beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. A. Moonen-Šabanović,
tegen
[verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep.
hierna te noemen: [verweerster 1],
advocaat: mr. J.J.Th. van Stiphout,
en
[verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
verweerster in principaal en incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerster 2] of de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg in beide zaken

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 4 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

Zaaknummer 200.322.443/01
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 februari 2023, heeft [verzoeker] verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende [verzoeker] tot mentor te benoemen.
2.2.
Bij verweerschrift tevens houdende een provisionele vordering ex artikel 223 Rv, tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties, ingekomen ter griffie op 21 april 2023, heeft [verweerster 1] verzocht:
- bij provisioneel verzoek ex artikel 223 Rv om voor de duur van het geding te bepalen
dat de bestreden beschikkingen alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
- bij incidenteel hoger beroep de bestreden beschikkingen in zoverre te vernietigen en in die zin aan te passen dat deze alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
- in principaal beroep de zijdens [verzoeker] gedane verzoeken niet ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
- al het bovenstaande voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
- kosten rechtens.
Zaaknummer 200.322.373/01
2.3.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 februari 2023, heeft [verzoeker] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende [verweerster 1] te bevelen rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de rekening(en) van [verweerster 2] en [verzoeker] tot bewindvoerder te benoemen over de goederen van [verweerster 2].
2.4.
Bij verweerschrift tevens houdende een provisionele vordering ex artikel 223 Rv, tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties, ingekomen ter griffie op 21 april 2023, heeft [verweerster 1] verzocht:
- bij provisioneel verzoek ex artikel 223 Rv om voor de duur van het geding te bepalen
dat de bestreden beschikkingen alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
- bij incidenteel hoger beroep de bestreden beschikkingen in zoverre te vernietigen en in die zin aan te passen dat deze alsnog uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
- in principaal hoger beroep de zijdens [verzoeker] gedane verzoeken niet ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
- al het bovenstaande voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
- kosten rechtens.
In beide zaken:
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 oktober 2022;
  • het V8-formulier namens [verweerster 1] waarbij de provisionele vordering en het incidenteel hoger beroep worden ingetrokken, ingekomen ter griffie op 9 juni 2023;
  • het V6-formulier met bijlage namens [verzoeker], ingekomen ter griffie op 20 juni 2023.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoeker], bijgestaan door zijn advocaat;
  • [verweerster 1], bijgestaan door haar advocaat;
  • [verweerster 2].

3.De beoordeling in beide zaken

3.1.
Bij de beschikking van 4 november 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant over de goederen die [verweerster 2] toebehoren of zullen toebehoren een bewind ingesteld en [verweerster 1] benoemd tot bewindvoerder. Bij beschikking van eveneens 4 november 2022 heeft de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant een mentorschap ingesteld ten behoeve van [verweerster 2] en [verweerster 1] benoemd tot mentor.
3.2.
[verzoeker] kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[verzoeker] voert, samengevat, het volgende aan. [verzoeker] is het er mee eens dat [verweerster 2] als gevolg van haar geestelijke en lichamelijke toestand duurzaam niet in staat is haar belangen van vermogensrechtelijke aard en niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. In zoverre is [verzoeker] het eens met de bestreden beschikkingen. [verzoeker] kan zich alleen niet vinden in de persoon van de benoemde bewindvoerder en mentor. [verzoeker] heeft geen oproepbrief ontvangen voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg en daardoor zijn bezwaren tegen de te benoemen persoon ook niet kenbaar kunnen maken. [verzoeker] en [verweerster 2] zijn in gemeenschap van goederen gehuwd en het instellen van bewind heeft rechtstreeks invloed op het huwelijksvermogen en daarmee het vermogen van [verzoeker]. De communicatie tussen [verzoeker] en [verweerster 1] is erg slecht. Ook hun onderlinge verhouding laat te wensen over. [verzoeker] wenst op basis van artikel 1:435 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in de plaats van [verweerster 1] zelf tot bewindvoerder te worden benoemd over de goederen van [verweerster 2]. Te meer ook omdat [verweerster 1] tekortschiet in haar taken als bewindvoerder door onder andere geen inzage te verstrekken in de rekening(en) op naam van [verweerster 2] en in het geheel geen rekening en verantwoording af te leggen. Dit moet alsnog gebeuren. [verzoeker] betaalt alle vaste lasten en alle lasten van de huishouding. [verzoeker] en [verweerster 2] zijn hiervoor gezamenlijk verantwoordelijk en [verweerster 2] heeft ook eigen inkomen. [verweerster 1] draagt echter niets bij in de gemeenschappelijke huishouding en geeft geen inzage in de rekening die op naam van [verweerster 2] staat.
[verzoeker] vindt het fijn dat [verweerster 1] voor [verweerster 2] kan en wil zorgen, maar wil ook graag betrokken worden bij de (medische) beslissingen met betrekking tot [verweerster 2]. Dit gebeurt sinds [verweerster 1] mentor is helemaal niet omdat de communicatie tussen [verzoeker] en [verweerster 1] niet optimaal is. Zo is [verzoeker] op geen enkele manier betrokken bij de mogelijke opname van [verweerster 2] in verpleeghuis [verpleeghuis] in [woonplaats]. [verzoeker] wordt zelden geïnformeerd over medische afspraken. Het is in het belang van [verweerster 2] dat hij of een professionele derde tot mentor wordt benoemd.
3.4.
[verweerster 1] voert, samengevat, het volgende aan. Op basis van artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) j.o. artikel 285 Rv dient het verzoek van [verzoeker] om voeging van beide hoger beroepszaken te worden gepasseerd. Daarnaast kan [verzoeker] op basis van artikel 362 Rv niet voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek tot benoeming als bewindvoerder respectievelijk mentor doen. [verzoeker] is daarom niet ontvankelijk althans zijn verzoeken dienen te worden afgewezen. Mocht het hof toch tot een inhoudelijke beoordeling overgaan dan dient [verweerster 1] zowel bewindvoerder als mentor te worden blijven. [verweerster 2] heeft uitdrukkelijk aangegeven dat [verweerster 1] de aangewezen persoon is om de taak van bewindvoerder en mentor te vervullen. Dit is ook vastgelegd op een video-opname. Deze voorkeur dient gelet op artikel 1:435 lid 3 BW en 1:452 lid 3 BW te worden gevolgd. Subsidiair dient een professionele bewindvoerder te worden benoemd.
3.5.1.
Het hof heeft gelet op de samenhang in beide zaken ambtshalve besloten de zaken gelijktijdig te behandelen.
3.5.2.
Het hof merkt voorts op dat [verzoeker] opkomt tegen de beslissingen van de kantonrechter op de verzoeken van [verweerster 1] en [verweerster 2] in eerste aanleg tot het instellen van bewind en mentorschap met benoeming van [verweerster 1] tot bewindvoerder en mentor. [verzoeker] komt op tegen deze beslissingen voor zover het de benoeming van [verweerster 1] tot bewindvoerder en mentor betreft en derhalve is geen sprake van zelfstandige verzoeken die voor het eerst in hoger beroep worden gedaan.
Uit het voorgaande volgt dat [verzoeker] ontvankelijk is in beide hoger beroepen.
Aangezien [verweerster 1] haar grieven in de incidentele hoger beroepen niet meer handhaaft en evenmin de verzochte voorzieningen gebaseerd op artikel 223 Rv zal [verweerster 1] in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.5.3.
Het hof komt toe aan de inhoudelijke beoordeling van beide zaken. Vaststaat - dit is tussen partijen ook niet in geschil - dat [verweerster 2] zelf niet meer in staat is haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen en dat instelling van een bewind en een mentorschap in haar belang noodzakelijk is. In hoger beroep is uitsluitend de persoon van de te benoemen bewindvoerder en mentor aan de orde.
De persoon van bewindvoerder
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
Lid 4 van dit artikel bepaalt dat, indien de rechthebbende gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot bewindvoerder wordt benoemd, tenzij lid 3 van toepassing is.
Is het vorige niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van de ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
3.6.2.
Het hof zal [verzoeker] benoemen tot bewindvoerder. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
3.6.3.
Uitgangspunt van de wet is dat in de eerste plaats de uitdrukkelijke voorkeur van [verweerster 2] wordt gevolgd. Gelet op haar geestelijke toestand als gevolg van dementie kan aan de voorkeur van [verweerster 2] evenwel onvoldoende doorslaggevende betekenis worden toegekend. Weliswaar betoogt [verweerster 1] dat ten tijde van het indienen van het verzoek, althans vlak voordien, [verweerster 2] nog heel goed een bewuste keuze kon maken, het hof is daarvan gelet op de aard en ernst van de geestelijke aandoening niet overtuigd. Daarbij betrekt het hof de eigen waarneming van de geestelijke toestand van [verweerster 2] tijdens de mondelinge behandeling als ook de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan de recent afgegeven rechterlijke machtiging. Aan de voorkeur van [verweerster 2] kan het hof dan ook geen waarde hechten. Dat betekent dat op grond van het hiervoor in artikel 1:435 lid 4 BW bepaalde bij voorkeur [verzoeker] als echtgenoot tot bewindvoerder wordt benoemd. Het hof is niet gebleken dat [verzoeker] niet in staat is om de financiële belangen van [verweerster 2] te behartigen dan wel er anderszins contra-indicaties bestaan om [verzoeker] tot bewindvoerder te benoemen. [verzoeker] heeft als zelfstandig ondernemer ervaring met financiële vraagstukken en beheert zijn eigen financiën, al dan niet nog steeds met hulp van zijn boekhouder. Juist vanwege de omstandigheid dat [verzoeker] en [verweerster 2] in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, is zijn benoeming tot bewindvoerder ook voor de hand liggend. De zorgen van [verweerster 1] dat [verzoeker] misbruik zou maken van de financiën van [verweerster 2] zijn niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. De omstandigheid dat zoals tijdens de mondelinge behandeling onbetwist is gesteld [verzoeker] tot op de dag van vandaag alle vaste lasten en alle overige kosten van de gemeenschappelijke huishouding betaalt, wijst daar ook niet op. [verweerster 2] kon daardoor de afgelopen jaren haar AOW-uitkering en aanvullend pensioen volledig ten behoeve van zichzelf besteden. Bovendien is ook [verzoeker] als bewindvoerder gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording aan [verweerster 2] althans de kantonrechter zodat er jaarlijks toezicht is op zijn handelen als bewindvoerder.
De grief van [verzoeker] slaagt dan ook voor zover deze ziet op de persoon van de bewindvoerder.
Voor zover [verzoeker] meent dat [verweerster 1] als bewindvoerder aan hem rekening en verantwoording dient af te leggen, valt niet in te zien waar dit verzoek op is gebaseerd. Het hof zal in het dictum wel bepalen dat [verweerster 1] bij het eindigen van haar taak als bewindvoerder conform de wet rekening en verantwoording dient af te leggen.
De persoon van mentor
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
Lid 4 van dit artikel bepaalt dat, indien de betrokkene gehuwd is, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levensgezel heeft, bij voorkeur de echtgenoot, de geregistreerde partner dan wel andere levensgezel tot mentor wordt benoemd, tenzij lid 3 van toepassing is.
Is het vorige niet van toepassing dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
3.7.2.
Hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de voorkeur van [verweerster 2] zelf met betrekking tot de te benoemen bewindvoerder geldt dit evenzeer met betrekking tot de te benoemen mentor. Het hof twijfelt er overigens niet aan dat [verweerster 1] als mentor oprecht is in haar intenties en er alles aan doet om de omstandigheden voor haar moeder zo gunstig en comfortabel mogelijk te maken. [verweerster 1] zorgt goed voor haar moeder en dat wordt ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep erkend door [verzoeker]. Tijdens de mondelinge behandeling is evenwel ook de onmin tussen [verzoeker] en [verweerster 1] zeer duidelijk geworden. Gebleken is dat [verzoeker] en [verweerster 1] niet in staat zijn om met elkaar te communiceren over de zorg en de te nemen medische beslissingen rondom [verweerster 2]. Dat terwijl er wel veel beslissingen moeten worden genomen onder meer vanwege de opname van [verweerster 2] in een verpleeghuis. [verweerster 1] heeft tot op heden [verzoeker] op geen enkele wijze betrokken bij de beslissingen rondom [verweerster 2], noch bij de aanvraag van een machtiging tot een gedwongen opname in een verpleeghuis noch bij de zoektocht naar een geschikt verpleeghuis. In verband met de onenigheid binnen de familie en het loyaliteitsconflict dat doordoor bij [verweerster 2] zichtbaar is ontstaan, is het hof van oordeel dat de benoeming van een onafhankelijke professionele mentor in het belang van [verweerster 2] is. [verweerster 1] en [verzoeker] zullen door de benoeming van een onafhankelijke professionele mentor gelijkelijk worden betrokken bij [verweerster 2] en op de hoogte zijn van alle informatie rondom [verweerster 2]. Hierdoor kunnen zij beiden ook hun rol als echtgenoot en dochter vervullen. Duidelijk is, en ook dat is tijdens de mondelinge behandeling voor het hof goed zichtbaar geworden, dat zowel [verzoeker] als [verweerster 1] heel belangrijk zijn voor [verweerster 2]. In het belang van [verweerster 2] acht het hof de benoeming van een onafhankelijk mentor derhalve aangewezen. De grief van [verzoeker] slaagt voor zover deze is gericht tegen de benoeming van [verweerster 1] als mentor. Anders dan [verzoeker] evenwel heeft verzocht, zal het hof een onafhankelijk mentor benoemen.
Conclusie
3.8.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikkingen waarvan beroep vernietigen voor zover deze zien op de persoon van de te benoemen bewindvoerder en mentor.
Proceskosten
3.9.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaken 200.322.443 en 200.322.737:
in incidenteel hoger beroep en in de incidenten ex artikel 223 Rv:
verklaart [verweerster 1] niet-ontvankelijk;
in zaaknummer 200.322.443/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 4 november 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verleent met ingang van 24 augustus 2023, aan [verweerster 1], voornoemd, ontslag als mentor van [verweerster 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, wonende aan [adres], [postcode] [woonplaats];
- benoemt Stichting [stichting], gevestigd aan [adres], [postcode] [plaats], met ingang van 24 augustus 2023 tot opvolgend mentor;
- bepaalt dat de mentor voor zijn/haar (aanvangs)werkzaamheden en voor de met het mentorschap gemoeide kosten de in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren vastgestelde forfaitaire tarieven ten laste van het vermogen van de betrokkene mag brengen;
in zaaknummer 200.322.737/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 4 november 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- verleent met ingang van 24 augustus 2023 aan [verweerster 1] ontslag als bewindvoerder over de goederen van [verweerster 2], geboren op [geboortedatum] 1942 te [geboorteplaats], wonende [adres], te [postcode];
- benoemt met ingang van 24 augustus 2023 [verzoeker], geboren te geboren te [geboortedatum] 1947 te [geboorteplaats], wonende [adres], [postcode] [woonplaats], tot opvolgend bewindvoerder;
- bepaalt dat [verweerster 1] (bewindvoerder) binnen twee maanden na het in kracht van gewijsde gaan van deze uitspraak de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de het Bewindsbureau van de rechtbank Oost-Brabant, en aan de opvolgend bewindvoerder en daarbij een - zo mogelijk voor akkoord ondertekend - exemplaar ervan overlegt;
- bepaalt dat [verzoeker] (de opvolgend bewindvoerder) binnen drie maanden na de ingangsdatum van zijn benoeming een beschrijving van de aan het bewind onderworpen goederen dient op te maken en een afschrift daarvan dient in te leveren ter griffie (het Bewindsbureau) van de rechtbank Oost-Brabant;
in de zaken met zaaknummer 200.322.443/01 en 200.322.373/01:
- bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- verklaart deze beschikkingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en M.L.F.J. Schyns en is 10 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.