ECLI:NL:GHSHE:2023:2607

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
200.275.984_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de gezagsbeëindiging van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de bekrachtiging van de beëindiging van het gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, wordt bijgestaan door haar advocaat mr. E.A.M. Ramakers. De Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering zijn betrokken als verweerster en gecertificeerde instelling (GI) respectievelijk. De zaak is een vervolg op eerdere beschikkingen en betreft de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen, die in een gezinshuis verblijven. Het hof heeft op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan, na een mondelinge behandeling op 23 juni 2023, waarin de moeder en vertegenwoordigers van de GI en de raad zijn gehoord. De deskundigen van het NIFP hebben rapporten opgesteld over de opvoedingsvaardigheden van de moeder en de behoeften van de kinderen. Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, en dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder heeft aangegeven dat zij het gezag over de kinderen terug wil, maar het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat het gezag bij de GI blijft. De uitspraak bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en stelt de kosten van het deskundigenonderzoek vast op € 14.295,-, ten laste van de Staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 10 augustus 2023
Zaaknummer : 200.275.984/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/352561 FA RK 19-5424
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.A.M. Ramakers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats]. Hierna te noemen: [minderjarige 1].
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats]. Hierna te noemen: [minderjarige 2].
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats]. Hierna te noemen: [minderjarige 3].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader]wonende te [woonplaats], hierna te noemen: de vader, bijgestaan door mr. A. Elias;
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasseringgevestigd te [vestigingsplaats], hierna te noemen: de GI;
-
Gezinshuis [gezinshuis], gevestigd te [vestigingsplaats], hierna te noemen: de gezinshuisouders.
als vervolg op de beschikkingen van 5 augustus 2021, 25 november 2021, 7 juli 2022 en 18 augustus 2022.
13. De beschikking van 7 juli 2022 en de herstelbeschikking van 18 augustus 2022
Bij de beschikking van 7 juli 2022 heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast ter beantwoording van de in deze beschikking onder rechtsoverweging 11.1. geformuleerde vragen en drs. D. Winands en drs. M.M.F. van Casteren, ter vervanging van drs. R.M. de Groot, tot deskundigen benoemd. Er is een voorschot begroot ter zake van de kosten van de deskundigen en er is bepaald dat partijen en belanghebbenden na ontvangst van het deskundigenbericht in de gelegenheid zullen worden gesteld te reageren op het hen toegezonden deskundigenbericht. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

14.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

14.1.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juni 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. E.A.M. Ramakers;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de raad], namens de raad;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1], mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 3], namens de GI;
- mevrouw [de gezinshuisouder], de gezinshuisouder.
14.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren
14.3.
Het hof heeft verder kennis genomen van:
- de rapporten van het NIFP van [minderjarige 3], [minderjarige 2], [minderjarige 1] en de moeder, ingekomen ter griffie op 1 februari 2023;
- het interactie observatieverslag van het NIFP van [minderjarige 3], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en de moeder op 15 oktober 2022, ingekomen ter griffie op 20 februari 2023;
- de brief van de GI, ingekomen ter griffie op 1 maart 2023;
- het V6-formulier met bijlage namens de moeder, ingekomen ter griffie op 16 maart 2023;
- het V8-formulier met bijlage namens de moeder, ingekomen ter griffie op 22 maart 2023;
- de brief namens de moeder, ingekomen ter griffie op 4 april 2023;
- de brief van de GI, ingekomen ter griffie op 15 mei 2023;
- de brief namens de moeder, ingekomen ter griffie op 19 juni 2023;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de raad overgelegde brief van 3 maart 2023.

15.De verdere beoordeling

15.1.1.
De moeder wenste een onderzoek met betrekking tot haar opvoedvaardigheden door een onafhankelijk deskundige en de mogelijkheid tot thuisplaatsing van [minderjarige 3], [minderjarige 2] en [minderjarige 1] (hierna tezamen te noemen: de kinderen). Het NIFP heeft vervolgens medio 2022 op verzoek van het hof een forensisch psychologisch onderzoek ingesteld naar de kinderen en de moeder, ieder afzonderlijk. Daarnaast heeft het NIFP de kinderen en de moeder gezamenlijk geobserveerd op 15 oktober 2022. Hieruit volgt samengevat het volgende.
De NIFP rapporten
15.1.2.
De moeder doet haar best om zoveel mogelijk toe te komen aan de behoeften en aandacht van de kinderen. Echter, de opvoedingsstijl van de moeder is vooral toegeeflijk autoritair. Kenmerkend hiervoor is dat de moeder probeert zoveel mogelijk controle en betrokkenheid te tonen waarbij de moeder de neiging heeft om het contact vooral gestuurd door eigen behoeften vorm te geven. De moeder heeft weinig inzicht in haar pedagogische vaardigheden en moeite om adequaat af te stemmen op de kinderen. De moeder heeft de afgelopen jaren een veelheid aan hulpverlening gehad, onder meer in het aanleren van pedagogische vaardigheden. De moeder laat binnen de contacten met de kinderen zien de pedagogische vaardigheden in te zetten, echter deze zijn weinig doorleefd. De onderzoekers van het NIFP zien geen mogelijkheden tot thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder. Mede vanwege de eigen specifieke opvoedingsbehoeften van de kinderen. Vanuit de setting van het gezinshuis kan hierin beter worden voorzien. Te verwachten valt dan ook dat een acceptatie van de plaatsing door de moeder, en duidelijkheid voor de kinderen omtrent hun perspectief, een gunstig effect zal hebben op de ontwikkeling van de kinderen.
15.1.3.
[minderjarige 1] is een kwetsbaar meisje met veel kind-eigenproblematiek op somatisch, neurologisch en cognitief vlak. Zij heeft een belast verleden waarbij zij is opgegroeid in een weinig stabiele en soms onveilige opvoedsituatie. Door wat [minderjarige 1] thuis heeft meegemaakt en door de uithuisplaatsingen heeft zij hechtingsproblematiek ontwikkeld. [minderjarige 1] zit op het moment van het onderzoek goed in haar vel en heeft een inhaalslag gemaakt in haar ontwikkeling. Hoewel [minderjarige 1] zich goed heeft ontwikkeld, heeft [minderjarige 1] door haar complexe problematiek veel aansturing nodig en is het voor haar ontwikkeling van groot belang dat zij kan opgroeien in een veilige en stabiele thuissituatie met een grote mate van structuur en voldoende aandacht voor haar persoon en haar behoeften. Het NIFP adviseert om de bezoeken tussen [minderjarige 1] en de moeder te intensiveren en toe te werken naar eventueel logeren.
15.1.4.
[minderjarige 2] heeft ADHD en is een op laag begaafd/moeilijk lerend niveau functionerende jongen. [minderjarige 2] heeft een sterke loyaliteit naar de moeder, iets wat hem in de situatie bij de gezinshuisouders dusdanig opbreekt, dat hier problematisch gedrag wordt ervaren. Daarbij is [minderjarige 2] voor zijn emotieregulatie deels afhankelijk van externe sturing. [minderjarige 2] heeft door de jaren heen ook een aantal hechtingsbreuken opgelopen, wat er toe heeft geleid dat [minderjarige 2] het moeilijk vindt om mensen te vertrouwen en toe te laten in zijn emotionele belevingswereld. Hij laat daarbij claimend en aanklampend gedrag zien naar de moeder en afwijzend gedrag naar de gezinshuisouders. De behoeften van [minderjarige 2] zijn gebaat bij meer dan gemiddelde pedagogische vaardigheden en betrokkenheid van opvoeders en verzorgers. [minderjarige 2] is gebaat bij een duidelijke, gestructureerde maar ook emotioneel veilige omgeving, waarbij hij duidelijkheid over zijn perspectief ervaart en er op een sensitieve, warme en responsieve wijze met hem wordt omgegaan. Het NIFP adviseert therapie voor [minderjarige 2] en om hem te laten onderzoeken op TS. Verder adviseert het NIFP om de bezoeken tussen [minderjarige 2] en de moeder te intensiveren en toe te werken naar eventueel logeren.
15.1.5.
[minderjarige 3] is een op een beneden gemiddeld niveau functionerend meisje waarbij er enige zorgen zijn omtrent haar schools functioneren. Ook [minderjarige 3] heeft over de jaren heen een aantal hechtingsbreuken opgelopen, wat ertoe heeft geleid dat [minderjarige 3] gedrag heeft ontwikkeld waarbij zij zo min mogelijk kans wil oplopen om negatief bejegend te worden of afgewezen te worden. Er is bij [minderjarige 3] sprake van een onveilige hechting. Wil men de ambivalente hechtingsstijl ombuigen dan vraagt dit meer dan gemiddelde pedagogische vaardigheden van opvoeders of verzorgers. Het is noodzakelijk voor [minderjarige 3] om een betrouwbare, veilige opvoedingsomgeving te creëren waarbij er op [minderjarige 3] afgestemd sensitief en responsief gedrag is. Het NIFP adviseert therapie voor [minderjarige 3]. Verder adviseert het NIFP om de bezoeken tussen [minderjarige 3] en de moeder te intensiveren en toe te werken naar eventueel logeren.
De standpunten
15.1.6.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan. Hoewel de moeder van mening is dat het onderzoek door het NIFP niet zorgvuldig genoeg is geweest, geldt voor [minderjarige 1] dat zij niet aan haar wil trekken. Zij heeft van [minderjarige 1] ook begrepen dat zij graag in het gezinshuis blijft wonen en af en toe bij de moeder wil logeren. De moeder geeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aan dat zij meewerkt met de GI en de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij het gezinshuis en daarmee de wens van [minderjarige 1] accepteert. De moeder wil wel graag een uitgebreide bezoekregeling met [minderjarige 1].
Het vorenstaande maakt volgens de moeder dat er geen reden is om het gezag ten aanzien van [minderjarige 1] te beëindigen nu zij het gezag niet misbruikt. De moeder wenst het gezag over [minderjarige 1] terug te krijgen. Ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] stelt de moeder zich op het standpunt dat zij weer thuis kunnen wonen. De kinderen geven zelf aan dat zij dit graag willen. Aan het onderzoek van het NIFP kan geen waarde worden gehecht nu dit niet zorgvuldig is gebeurd. De moeder dient alsnog met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te worden belast. Het hoger beroep van de moeder dient gegrond te worden verklaard.
15.1.7.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling samengevat het volgende aan. De raad sluit zich aan bij de bevindingen van het NIFP rapport. Ook de raad ziet al jaren een patroon dat het de moeder niet lukt om haar aandacht over de kinderen te verdelen. Terwijl de kinderen vanwege hun kind-eigenproblematiek op zichzelf alle drie extra aandacht en sturing nodig hebben. De raad is het met het NIFP eens dat de kinderen niet meer terug bij de moeder kunnen gaan wonen. Dat betekent ook dat het gezag bij de GI moet blijven. In het belang van de kinderen dient er sprake te zijn van duidelijkheid en rust. Daarbij merkt de raad op dat de moeder altijd de moeder van haar kinderen zal blijven en de raad hoopt dat de moeder haar rol op afstand kan accepteren, mede in het belang van de kinderen. De raad persisteert bij het eerdere verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige 3], [minderjarige 2] en [minderjarige 1].
15.1.8.
De GI sluit zich aan bij het standpunt van het NIFP en de raad. Duidelijk blijft dat de moeder onvoldoende kan aansluiten bij datgene wat de kinderen nodig hebben. Daarnaast kan de moeder niet accepteren dat zij geen gezag meer heeft en blijft zij de (juridische) strijd opzoeken. Dit is niet in het belang van de kinderen. Ook door het NIFP onderzoek werden de kinderen weer enorm belast. De GI gunt de kinderen een fijn contact met de moeder met daarbij rust ten aanzien van de juridische situatie en het perspectief. De GI wil graag inzetten op een goed contact tussen de kinderen en de moeder en de mogelijke uitbreiding van het contact.
15.1.9.
De gezinshuismoeder brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. De gezinshuismoeder begrijpt heel goed dat de moeder graag wil dat de kinderen weer thuis komen wonen. [minderjarige 1] heeft aangegeven dat zij dat niet wil en is heel erg duidelijk in haar mening. Er ligt echter wel een risico bij [minderjarige 1] wanneer zij gaat puberen mede vanwege haar problematiek. De moeder zal blijven trekken aan [minderjarige 1] en er hoeft maar iets te gebeuren en de situatie kan compleet veranderen bij [minderjarige 1] en in het gedrag van [minderjarige 1] waardoor zij wel weer bij de moeder zou willen wonen. Dit heeft het gezinshuis eerder ook meegemaakt bij [kind 4]. Ook het NIFP onderzoek heeft voor veel onrust gezorgd bij [minderjarige 1] en zelfs geleid tot meer epilepsie aanvallen. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] willen vanuit hun hart graag terug bij de moeder gaan wonen. Zij zijn ook erg beïnvloedbaar vanwege hun jonge leeftijd. Op dit moment is [instantie] betrokken bij het contact tussen de moeder en de kinderen. De gezinshuismoeder ziet dat het voor de moeder lastig is om zich aan de afspraken te houden die worden gemaakt rondom het contact met de kinderen. Zo heeft de moeder, tegen de afspraken in, gebruik gemaakt van haar mobiele telefoon tijdens een bezoekmoment en telefoonnummers in een boek van [minderjarige 1] geschreven zodat zij contact met de moeder en/of naasten kon opnemen. Wanneer er duidelijkheid is rondom het perspectief zal dit voor veel rust zorgen bij de kinderen. Het gezinshuis gunt de kinderen een prettig contact met de moeder en ondersteunen daar waar het kan de uitbreiding van het contact met de moeder. Zij vindt dat het gezag nu bij de GI moet blijven.
De inhoudelijke beoordeling
15.2.
Het hof overweegt het volgende.
15.2.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
15.2.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na een eigen afweging en beoordeling tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de kinderen zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, zoals bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van deze kinderen aanvaardbaar te achten termijn. In aanvulling op het oordeel van de rechtbank overweegt het hof het volgende.
15.2.3.
Het hof neemt de beantwoording van de vragen van de deskundigen over en maakt deze tot de zijne. Dat betekent dat op grond van hetgeen hiervoor onder 15.1.2 tot en met 15.1.5 is overwogen voldoende is gebleken dat de moeder niet meer de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich kan nemen. Het hof heeft begrip voor de onvrede bij de moeder over de manier waarop na de uithuisplaatsing van de kinderen in de afgelopen jaren, bepaalde stappen zijn genomen of juist niet of onvoldoende zijn genomen. Ook het door haar in onderhavige procedure verzochte onderzoek door het NIFP heeft bovenmatig veel tijd in beslag genomen, hetgeen niet in het belang van de kinderen wordt geacht. Het hof heeft echter, anders dan de moeder betoogt, geen enkele concrete aanwijzing dat het onderzoek door het NIFP onzorgvuldig is geweest. Het is een breed opgezet onderzoek en in de rapporten is duidelijk geconcretiseerd op welke wijze de deskundigen tot hun advies zijn gekomen. De enkele omstandigheid dat volgens de moeder de observatie te kort was, rechtvaardigt, nog daargelaten de juistheid van deze stelling, in ieder geval niet de conclusie dat derhalve het onderzoek niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Nu ook overigens daarvan niet is gebleken betrekt het hof de rapporten en de daarin opgenomen beantwoording van de aan de deskundigen voorgelegde vragen in zijn oordeelsvorming, neemt deze over en maakt deze tot de zijne.
Op grond daarvan, alles in onderlinge samenhang bezien, is voor het hof duidelijk dat het op dit moment voor de kinderen noodzakelijk is dat vast komt te staan op welke plek zij (verder) kunnen opgroeien. Uit de onderzoeken van de het NIFP blijkt duidelijk dat er bij alle drie de kinderen sprake is van een loyaliteitsconflict omdat zij voelen dat zij van de moeder geen volledige toestemming hebben om in het gezinshuis te wonen. Mede vanwege de aanhoudende (juridische) strijd die de moeder blijft voeren. Uit dezelfde rapporten blijkt ook dat alle drie de kinderen gelet op hun kind-eigenproblematiek meer dan gemiddeld duidelijke, consequente en betrokken opvoeders nodig hebben en thuisplaatsing niet in hun belang is. Volgens het NIFP hebben de kinderen belang bij duidelijkheid over de plaats waar zij langdurig kunnen gaan opgroeien. Ook uit het raadsonderzoek volgen soortgelijke conclusies. De kinderen verblijven inmiddels ruim drie jaar in het huidige gezinshuis en zijn al zeer lange tijd uithuisgeplaatst. Deze termijn in combinatie met de specifieke behoeftes van de kinderen die volgen uit de hiervoor genoemde onderzoeken, maken dat het hof van oordeel is dat voor de kinderen de aanvaardbare termijn, waarin zij in onzekerheid verkeren over waar zij zullen opgroeien, is verstreken. Het is voor de ontwikkeling van alle drie de kinderen noodzakelijk dat zij in het gezinshuis kunnen blijven wonen. Het jaarlijks verlengen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is niet meer het aangewezen middel om deze plaatsing te continueren. Een jaarlijkse verlenging van deze maatregelen geeft terugkerende onrust, temeer nu is gebleken dat de moeder zich niet neer kan leggen bij de uithuisplaatsing van de kinderen. Hoewel de moeder ten aanzien van [minderjarige 1] zegt de GI niet tegen te zullen werken en de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te accepteren, heeft het hof niet de overtuiging dat deze acceptatie bestendig is. Mede gelet op de situatie die zich eerder heeft voorgedaan met [kind 4]. Voor de kinderen is het noodzakelijk dat zij de rust en ruimte krijgen om zich verder te ontwikkelen in het gezinshuis. Dit belang van de kinderen weegt zwaarder dan het belang van de moeder om betrokken te blijven bij gezagsbeslissingen over de kinderen. Naar het oordeel van het hof is het beëindigen van het gezag van de moeder over [minderjarige 3], [minderjarige 2] en [minderjarige 1] noodzakelijk om de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie te kunnen waarborgen. Tot slot merkt het hof op dat in lijn met de bevindingen van het NIFP ingezet dient te worden op een goed contact tussen de kinderen en de moeder en de mogelijke uitbreiding daarvan. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de GI de daad bij het woord voegt. De omgang tussen de moeder en de kinderen is inmiddels uitgebreid en vindt zelfs onbegeleid plaats.
15.3.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

16.De proceskosten

16.1.
Bij herstelbeschikking van 18 augustus 2022 heeft het hof het voorschot van de kosten van het deskundigenonderzoek begroot op € 10.767,94 (inclusief btw en exclusief reiskosten). Het deskundigenonderzoek is inmiddels afgerond. Ingevolge de facturen, die zowel voor deze zaak als de zaak met zaaknummer 200.275.979/01 zijn uitgebracht, worden deze kosten definitief vastgesteld op € 14.295,- (zijnde de helft van het totaalbedrag van
€ 28.589,97‬) (inclusief btw en inclusief reiskosten) en deze komen ten laste van de Staat.

17.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 december 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
stelt de kosten van de deskundigen vast op € 14.295,-, welke kosten ten laste van de Staat komen.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en M.L.F.J. Schyns en is op 10 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. H van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.