ECLI:NL:GHSHE:2023:2605

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
200.327.109_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en de opname van afspraken in het ouderschapsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie tussen de vrouw en de man, die beiden ouders zijn van twee minderjarige kinderen. De vrouw heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het verzoek om een bijdrage van de man in de kosten van de kinderen werd afgewezen. De vrouw verzocht het hof om te bepalen dat de man een bijdrage van € 1.500,- verschuldigd is voor de jaren 2020 en 2021, welke bijdrage in maandelijkse termijnen van € 50,- zou moeten worden betaald. De man heeft in een referteverklaring aangegeven zich niet te verzetten tegen de verzoeken van de vrouw en geen verweer te voeren. Het hof heeft vastgesteld dat de gemaakte afspraken in het ouderschapsplan, die betrekking hebben op de kosten van de kinderen, zich lenen voor opname in het dictum van de beschikking. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze de afwijzing van het verzoek van de vrouw betreft en heeft opnieuw beslist dat de man een bijdrage van € 1.500,- aan de vrouw moet betalen, met ingang van 1 maart 2023 in maandelijkse termijnen van € 50,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 10 augustus 2023
Zaaknummer: 200.327.109/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/306635 / FA RK 22-2380
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.I.L. Laumans,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J.L. van den Aker-Groffen.
Deze zaak gaat over de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2014;
- [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2016.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 23 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 mei 2023, heeft de vrouw verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking voor wat betreft de daarin opgenomen afwijzing van het verzoek van partijen over de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen ad € 1.500,- te vernietigen en, opnieuw rechtdoende en zo nodig onder verbetering van de gronden:
primair1. te bepalen dat de man (op grond van artikel 7.6 van het tussen partijen gesloten ouderschapsplan) een bijdrage verschuldigd is aan de vrouw in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen in 2020 en 2021 ter hoogte van in totaal € 1.500,- welk bedrag de man met ingang van 1 maart 2023 in maandelijkse termijn van € 50,- tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw zal betalen;
subsidiair2. te bevelen dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure.
2.2.
Bij V9-formulier van 3 juli 2023 heeft de man een referteverklaring ingediend waarin de man kenbaar maakt zich niet te verzetten tegen de verzoeken van de vrouw, geen verweer te zullen voeren en er geen bezwaar tegen te hebben dat het hof reeds voor het aflopen van de verweertermijn en zonder mondelinge behandeling beslist op het beroepschrift van de vrouw.
2.3.
De vrouw heeft bij V8-formulier van 17 juli 2023 kenbaar gemaakt dat er van haar zijde geen behoefte bestaat aan een mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1.
Uit het huwelijk van partijen zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren. Op 7 oktober 2020 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 21 oktober 2020 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2.
Partijen zijn op 4 september 2020 een ouderschapsplan overeengekomen dat is gehecht aan en onderdeel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 7 oktober 2020. In artikel 7.6. van dit ouderschapsplan zijn partijen het volgende overeengekomen:

Naast bovengenoemd alimentatiebedrag zal de vader, na opgave van de moeder en voor zover daarvoor geen tegemoetkoming van overheidswege kan worden gekomen, bij helfte, dat wil zeggen 50% zal bijdragen in de buitengewone kosten in de navolgende kosten van de kinderen:- (de kosten voor de kinderopvang);- zwemles;
- kamp;
- school- en studiekosten, leermiddelen en eventuele vervoerskosten;- de kosten van sportactiviteiten, sportkleding en overige benodigdheden;
- de kosten van orthodontie of tandartskosten;
- de medische kosten die niet worden vergoed;
- de kosten voor de aanschaf van een fiets en indien noodzakelijk de kosten voor de aanschaf van een brommer;
- overige verplichte en buitengewone kosten.”.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van partijen om in het dictum van de beschikking op te nemen dat partijen zijn overeengekomen dat de man op grond van artikel 7.6. van het ouderschapsplan over de jaren 2020 en 2021 in totaal een bedrag van € 1.500,- aan de vrouw is verschuldigd en dat hij deze met ingang van 1 maart 2023 in maandelijkse termijnen van € 50,- zal voldoen, afgewezen.
4.2.
De vrouw kan zich niet verenigen met deze beslissing en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
4.3.
De man verzet zich niet tegen het verzoek van de vrouw.

5.De beoordeling

5.1.
Het hof overweegt als volgt.
5.2.1.
Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat de afspraak die partijen hebben gemaakt met betrekking tot de bijdrage die de man aan de vrouw op grond van artikel 7.6. van het ouderschapsplan over 2020 en 2021 is verschuldigd, zich wel leent voor opname in het dictum van de beschikking. In de visie van het hof hebben partijen in artikel 7.6. van het ouderschapsplan afspraken gemaakt over de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen. Deze kosten zien naar hun aard op het onderhoud van de kinderen en daarmee op de verplichtingen van de ouders op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet hierop kan het verzoek van de vrouw worden toegewezen, temeer nu de man zich niet verzet tegen dit verzoek.
5.2.2.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover het betreft de daarin opgenomen afwijzing van het verzoek van partijen over de bijdrage van de man op grond van artikel 7.6. van het ouderschapsplan over 2020 en 2021 van in totaal € 1.500,-, en opnieuw rechtdoende zal beslissen op de wijze zoals in het dictum bepaald.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 23 februari 2023, doch uitsluitend voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van partijen met betrekking tot de kosten die de man (op grond van artikel 7.6. van het ouderschapsplan) aan de vrouw is verschuldigd over de jaren 2020 en 2021;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man (op grond van artikel 7.6. van het tussen partijen gesloten ouderschapsplan) een bijdrage is verschuldigd aan de vrouw in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen in 2020 en 2021 ter hoogte van in totaal € 1.500,-, welk bedrag de man met ingang van 1 maart 2023 in maandelijkse termijnen van € 50,- tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw zal betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, A.M. Bossink en E.M.D.M. van der Linden en is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2023 in tegenwoordigheid van mr. T. Kuijs, griffier.