ECLI:NL:GHSHE:2023:2602

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
20-001806-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van donateursfraude en financiering van terrorisme door verdachte in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte werd vrijgesproken van donateursfraude en financiering van terrorisme. De rechtbank had eerder de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging voor bepaalde feiten, en de verdachte was vrijgesproken van financiering van terrorisme en deelname aan een terroristische organisatie. Het hof heeft het hoger beroep van de officier van justitie voor een deel niet-ontvankelijk verklaard en heeft de vrijspraak van de verdachte bevestigd. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk geldelijke steun had verleend aan terroristische activiteiten. De verdachte had hulpgoederen verstrekt in conflictgebieden, maar het hof concludeerde dat deze handelingen niet konden worden gekwalificeerd als financiering van terrorisme. De verdediging had vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte enkel humanitaire hulp had verleend. Het hof heeft de argumenten van de verdediging gevolgd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001806-21
Uitspraak : 10 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 8 juli 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-720250-16 en 03-702510-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 1 juni 2021 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging van het feit 1 op de tenlastelegging met parketnummer 03/702510-20, wegens gebrek aan enig strafvordering belang. De verdachte is bij vonnis van 8 juli 2021 door de rechtbank vrijgesproken van de onder 1 (parketnummer 03/720250-16) tenlastegelegde financiering van terrorisme en de onder 2 (parketnummer 03/720250-16) tenlastegelegde deelname aan een terroristische organisatie alsmede de onder 2 (parketnummer 03/702510-20) tenlastegelegde (feitelijk leidinggeven aan) valsheid in geschrifte. Voorts heeft de rechtbank beslist op de inbeslaggenomen goederen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hof heeft ter terechtzitting van 2 maart 2023 het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep op de voet van het bepaalde in artikel 416 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit ziet op feit 1 (parketnummer 03-702510-20) en op feit 2 (parketnummer 03-720250-16).
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, verdachte ter zake van het onder 1 onder letter A (parketnummer 03/720250-16) en 2B (parketnummer 03/702510-20) tenlastegelegde zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met aftrek van voorarrest, en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, waarvan 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte gedurende de proeftijd geen bestuursfunctie zal vervullen. Met betrekking tot het beslag hebben zij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij met betrekking tot de onder 1 tenlastegelegde financiering van terrorisme bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts heeft zij een strafmaatverweer gevoerd. De verdediging heeft daarnaast verzocht om teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:

Zaak met parketnummer 03/720250-16:1.

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met en november 2017
te Geleen in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, en/of Turkije en/of Syrië en/of Irak, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (meermalen, althans eenmaal) (telkens) opzettelijk middelen of inlichtingen heeft verschaft dan wel opzettelijk voorwerpen heeft verzameld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad of aan een ander heeft verschaft, die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een
terroristisch misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven
(art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een
ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art. 157 en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan en/of (te) plegen met een terroristisch oogmerk (art. 289
jo art. 83 en/of art. 288a Wetboek van Strafrecht) en/of voorbereiding van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft verdachte zelf en/of via de [stichting 1]
A. hulpgoederen het gebied van terroristische organisatie(s) Islamitische Staat ( IS ), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam ( ISIS ) en/of Islamic State of Iraq and Levant ( ISIL ) en/of Jabhat al-Nusra , althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, binnengebracht en/of ter beschikking gesteld aan die terroristische Organisatie(s) Islamitische Staat ( IS ), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam ( ISIS ) en/of Islamic State of Iraq and Levant ( ISIL ) en/of Jabhat al-Nusra , althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) Organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan,
B. via en/of aan [stichting 2] en/of [stichting 3] en/of en/of andere(n) stichtingen en/of organisaties en/of (een) een tussenpersoon in Turkije in totaal 242.526,94 euro, althans één of meer (geld) bedrag(en) verzonden en/of doen toekomen terwijl dit/deze middel(en) en/of geld(bedrag)en (telkens) bestemd was/waren om geldelijke steun te verlenen aan de gewapende Jihadstrijd en/of familie en/of (een) nabestaande(n) van (een) strijder(s) van de gewapende Jihadstrijd en/of gewapende Jihadistische strijdgroep(en), in welke strijd terroristische misdrijven worden gepleegd,
te weten ten behoeve van,
een strijder van een gewapende Jihadistische strijdgroep, te weten van terroristische organisatie(s) Islamitische Staat ( IS ), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam ( ISIS ) en/of Islamic State of Iraq and Levant ( ISIL ) en/of Jabhat al-Nusra , althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde Organisatie(s), althans (telkens) (een) Organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan,
welke strijder en/of strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/ heeft/ hebben het plegen van terroristische misdrijven, en/of aldus diende(n) om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan de gewapende strijd in Syrië en/of in Irak, in elk geval om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
Artikel 421 lid 1 afh/subs a Wetboek van Strafrecht
Zaak met parketnummer 03/702510-20 (gevoegd in eerste aanleg):

2.A.

hij, in of omstreeks de periode van 8 januari 2011 tot en met 23 november 2017 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geschriften (‘handgeschreven lijsten’, overlegd tijdens de raadkamerzitting van 23 november 2017) die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, te weten:
  • een voorblad, waarop totaaltellingen van de contante ontvangsten in de jaren 2013 en 2014 stonden,
  • een ‘giftenlijst’, waarop ontvangsten van giften en/of donaties stonden,
  • een ‘meterlijst’, waarop ontvangsten met betrekking tot de symbolische verkoop van meters grond stonden, en/of
  • een ‘1750 lijst’, waarop ontvangsten met betrekking tot de gezinsbijdragen van € 1.750,- stonden,
door daarop onjuiste bedragen op te nemen
met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
artikel 225 lid 1 jo artikel 47 lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht

2.B.

hij, op of omstreeks 23 november 2017 te Maastricht, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer valse en/of vervalste geschriften (‘handgeschreven lijsten’) die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
  • een voorblad waarop totaaltellingen van de contante ontvangsten in de jaren 2013 en 2014 stonden,
  • een ‘giftenlijst’, waarop ontvangsten van giften en/of donaties stonden,
  • een ‘meterlijst’, waarop ontvangsten met betrekking tot de symbolische verkoop van meters grond stonden, en/of
  • een ‘1750 lijst’, waarop ontvangsten met betrekking tot de gezinsbijdragen van € 1.750,- stonden,
als ware die echt en onvervalst, door deze te overleggen tijdens de raadkamerzitting van 23 november 2017 ter verantwoording van de beschreven geldbedragen
dan wel opzettelijk die geschriften heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die geschriften bestemd waren voor zodanig gebruik.
artikel 225 lid 2 jo artikel 47 lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1 (03/720250-16) – financiering van terrorisme

Het standpunt van de advocaten-generaal

De advocaten-generaal hebben zich – op gronden als verwoord in het requisitoir – op het standpunt gesteld dat de verdachte zich tijdens zijn reis in 2014 schuldig heeft gemaakt aan financiering van terrorisme door hulpgoederen (op geld waardeerbaar voordeel) – in de vorm van onder meer medicijnen en water – uit te geven aan ziekenhuizen en personen in tentenkampen alsmede door aldaar geld aan een levensmiddelenhandel en apotheek te betalen. In dat kader hebben de advocaten-generaal gewezen op de volgende feiten. De verdachte is zonder ordentelijke voorbereiding met [stichting 4] op pad gegaan en is beland in IS -gebied, in twee steden, Raqqa en Tabqa, die volledig onder de controle stonden van IS . De verdachte heeft hulpgoederen uitgedeeld aan een ziekenhuis waar ook IS -strijders werden verzorgd en heeft daarnaast bovendien niet gecontroleerd bij wie de hulpgoederen terechtkwamen. Voor de inkleuring van de gedragingen van de verdachte en de context hebben de advocaten-generaal betrokken dat de verdachte IS -sympathieën heeft en dat hij samenwerkte met de organisatie [stichting 2] en IHH . Zij concluderen dat hij met diens gedragingen minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de financiering van terrorisme. Door hulpgoederen – bijvoorbeeld luiers – uit te delen, hebben IS -strijders kosten bespaard doordat zij deze zelf niet hoefden te kopen. Die kostenbesparing kan in het voordeel van IS worden gebruikt. Voorts heeft de verdachte (namens [stichting 1] ) medicijnen en hulpgoederen betaald die niet alleen voor baby’s/kinderen bestemd zijn. [stichting 1] kan voorts niet worden aangemerkt als humanitaire organisatie, waardoor geen sprake kan zijn van humanitaire hulp in een niet-internationaal gewapend conflict.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft – op gronden als verwoord in de pleitnota – vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde financieren van terrorisme. Daartoe heeft zij naar voren gebracht dat het dossier geen bewijs bevat dat de verdachte gedurende de reis in 2014 iets anders heeft gedaan en/of geleverd dan hetgeen hij zelf heeft verklaard, te weten luiers, babymelk, medicijnen voor baby’s/kinderen, water en dekens. Er is voorts geen bewijs dat de verdachte deze hulpgoederen aan IS -strijders heeft uitgedeeld. De aard van deze hulpgoederen is zodanig dat het uitdelen daarvan aan te merken is als humanitaire hulp. Daarmee zijn de gedragingen van de verdachte niet aan te merken als financiering van terrorisme. Bovendien is medische hulp uitgezonderd van de antiterrorismewetgeving. [stichting 1] valt in de categorie onpartijdige humanitaire organisatie die door het internationaal humanitair recht is erkend. Er is geen bewijs dat de organisatie [stichting 2] of IHH terroristische opvattingen of relaties hebben, laat staan dat zij terroristische misdrijven ondersteunen. Het vermeende gedachtegoed van de verdachte moet in zijn context worden bezien; dat gedachtegoed zit dicht tegen de Moslimbroederschap aan. Het enkel vaststellen dat geld is uitgegeven in een IS -gebied is onvoldoende om aan te nemen dat er een aanmerkelijke kans is dat dit geld ook daadwerkelijk terroristische misdrijven ondersteunt of vergemakkelijkt. Er was geen aanmerkelijke kans dat de hulpgoederen en/of gelden bij IS -strijders kwamen en bovendien was de verdachte zich ook niet bewust van die kans, juist doordat hij enkel hulpgoederen voor baby’s/kinderen uitdeelde. Er is dan ook geen sprake van (voorwaardelijk) opzet van de verdachte. Subsidiair heeft de verdediging een beroep gedaan op de strafuitsluitingsgrond van noodtoestand althans psychische overmacht, hetgeen tot ontslag van alle rechtsvervolging dient te leiden. Meer subsidiair kon verdachte zich niet aan zijn religieuze plicht en de psychische druk onttrekken om te doen wat hij kon doen om de nood te verminderen.
Het oordeel van het hof
Juridisch kader
Het hof stelt het volgende voorop. Het onder 1 tenlastegelegde is toegesneden op artikel 421 Sr, waarin het financieren van terrorisme strafbaar is gesteld. Voor een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vastgesteld dat sprake is van ‘opzet’. Het vaststellen van voorwaardelijk opzet bij de dader is voldoende voor strafbaarheid: hij moet bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat zijn handelen dient om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van daden van terrorisme. Voorts kan worden vastgesteld dat met het verstrekken van geldelijke steun aan een persoon wiens betrokkenheid bij terrorisme bij de verdachte bekend is, de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat deze gelden worden aangewend voor het plegen van terroristische misdrijven. De verdachte behoeft niet het oog te hebben op het financieren van een specifiek misdrijf. Bewezen moet worden dat het opzet van de dader is gericht op het financieren van een misdrijf dat valt binnen de in artikel 421 Sr genoemde verzameling misdrijven, zonder dat daarbij van belang is om welk misdrijf het exact gaat. Evenmin is van belang of het na de verstrekte geldelijke steun uiteindelijk komt tot het plegen van een daad van terrorisme. Voor de bewijsbaarheid van een op artikel 421 Sr toegesneden tenlastelegging speelt geen rol of de verdachte heeft gehandeld uit loyaliteitsgevoelens jegens een familielid of (goede) vriend dan wel uit ideologische overtuiging (Kamerstukken II, 2012-2013, 33 478, nr. 6, p. 6. Zie ook: Kamerstukken II, 2012-2013, 33 478, nr. 3, p. 5).
In de Memorie van Toelichting wordt aangegeven dat het financieren van terrorisme een veelvoud van verschijningsvormen kan aannemen. Het gaat om ‘alle wijzen waarop in financieel en economisch opzicht steun wordt geboden aan het plegen van daden van terrorisme of feiten die daarmee direct verband houden.’ In de delictsomschrijving wordt dit samengevat als het ‘verlenen van geldelijke steun’, hetgeen inhoudt het verlenen van enig in geld waardeerbaar voordeel. Het is niet van belang om welke voorwerpen het gaat waarmee het voordeel wordt verleend, noch of deze een legale of illegale herkomst hebben. De zinsneden ‘geheel of gedeeltelijk’ en ‘onmiddellijk of middellijk’ leiden ertoe dat ook financiering van slechts een deel van een terroristische daad of financiering die plaatsvindt via andere personen of rechtspersonen, onder de werking van de strafbepaling valt (Kamerstukken II, 2012-2013, 33 478, nr. 3, p. 3-4).
Overweging van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 03-720250-16 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank heeft op pagina 3 tot en met 5, onder paragraaf 3.3.1, van het vonnis het volgende overwogen.

Gedachtegoed
Op 14 februari 2017 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de verdachte. Er zijn (onder meer) een computer en een harde schijf inbeslaggenomen. Op de computer en op de harde schijf is een groot aantal films en audiobestanden aangetroffen waarin de terroristische organisatie IS wordt verheerlijkt. Daarnaast stond op de computer een grote hoeveelheid jihadliederen waarin onder andere wordt opgeroepen om ten strijde te trekken en de afvalligen te bestrijden. Dat de verdachte naar dit soort liederen luisterde blijkt uit opgenomen vertrouwelijke communicatie. Op een van de opnames is te horen dat de verdachte in zijn auto naar liederen luistert waarin wordt aangemoedigd om ten strijde te trekken, omdat de beste martelaars aan het front staan. Evenals op zijn computer thuis, is op de computer in de Al Houda moskee, in de map van de verdachte, soortgelijke IS -propaganda aangetroffen. Daarnaast is in een videofragment dat is opgenomen bij de Eufraat in Syrië in 2014, op de achtergrond een gesprek tussen de verdachte en Jermaine Walters, een (voormalig) lid van de Hofstadgroep, te horen. De verdachte zegt in dat gesprek: “De kinderen worden gewoon opgevoed in de Islamitische Staat , wat wil je nog meer?”. Ter terechtzitting heeft de verdachte, desgevraagd, niet voluit weersproken dat hij het gedachtegoed van IS aanhangt. Integendeel: hij stelt zich op verschillende onderdelen te vinden in het gedachtegoed van IS , al geeft hij ook aan zich op een aantal onderdelen juist weer niet hierin te vinden.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat de verdachte sympathieën heeft voor IS . De wetgever heeft echter bepaald dat dit, en dat wordt ook ondersteund door vaste jurisprudentie, niet strafbaar is. Hoe onsympathiek en verwerpelijk dit gedachtegoed ook mag zijn, het is niet strafbaar gesteld. Het is de taak en de plicht van de rechtbank om te onderzoeken of de verdachte, los van mogelijke IS -sympathieën, de aan hem verweten delictsomschrijving heeft vervuld. De rechtbank is bij haar oordeel gebonden aan de wet.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, stelt de rechtbank het volgende vast.
Reizen naar Syrië
In mei 2014 is de verdachte, samen met [stichting 4] , naar Syrië afgereisd. De verdachte heeft tijdens die reis twee ziekenhuizen bezocht; in de steden Tabqa en Raqqa. Beide steden stonden in die periode onder controle van IS . Op de weg van Tabqa naar Raqqa heeft de verdachte hulpgoederen uitgedeeld aan (in) vluchtelingen(kampen) langs de weg. Aan het ziekenhuis in Tabqa heeft de verdachte medicatie voor kinderen, babymelk, luiers en water gedoneerd. De verdachte heeft contant geld aan een contactpersoon gegeven en die heeft vervolgens de benodigde goederen ter plaatse ingekocht. Tijdens die reis heeft de verdachte in Syrië zelf in totaal ongeveer € 7.000,00 uitgegeven aan hulpgoederen.
In januari 2016 is de verdachte, samen met de organisatie [stichting 2] , opnieuw naar Syrië afgereisd. De verdachte heeft daar de provincie Idlib bezocht. In die periode waren in Idlib veel verschillende strijdgroepen, waaronder Jabhat al-Nusra , aanwezig. Jabhat al-Nusra wordt beschouwd als een terroristische organisatie. Uit het dossier volgt dat de verdachte tijdens die reis verschillende hulpgoederen heeft uitgedeeld. Deze hulpgoederen bestonden uit luiers, melkpoeder, water en dekens en zijn uitgedeeld aan vluchtelingen. Dat is te zien op verschillende video’s die in het dossier staan beschreven. Uit het dossier blijkt niet dat hulpgoederen, zoals de officier van justitie stelt, selectief zijn uitgedeeld.
Op basis van de inhoud van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte in 2015 naar Syrië is afgereisd. De officier van justitie heeft op basis van een vertaalde factuur van een apotheek ‘Bassam’ de conclusie getrokken dat de verdachte ook in 2015 in Syrië is geweest. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie echter naar voren gebracht dat mogelijk sprake is van een vertalingsfout en dat het jaartal niet 2015, maar 2014 moet zijn.
[stichting 2]
De verdachte is oprichter en voorzitter van [stichting 1] . Tijdens zijn reis in Syrië, in mei 2014, heeft de verdachte [medeverdachte 1] leren kennen. [medeverdachte 1] was voorzitter van [stichting 2] ; een Turkse organisatie die toestemming heeft van de Turkse autoriteiten om vluchtelingen in Turkije en Syrië te helpen. [stichting 1] is een samenwerking aangegaan met deze organisatie. In de periode van juni 2015 tot mei 2017 heeft [stichting 1] in totaal ongeveer € 100.000,00 overgemaakt aan [stichting 2] . [stichting 2] heeft verschillende projecten, zoals het weesproject en het ramadanproject en [stichting 1] droeg bij aan deze projecten door het overmaken van geld. Van dat geld werden vervolgens goederen in Turkije gekocht. [stichting 1] sprak van tevoren met [stichting 2] af welk aandeel voor haar rekening zou komen. Wanneer [stichting 2] bijvoorbeeld driehonderd voedselpakketten zou gaan maken en uitdelen, werd afgesproken dat honderd van die pakketten door [stichting 1] zouden worden betaald. Bij elke betaling die [stichting 1] aan [stichting 2] deed, stond vermeld waar het geld voor was bedoeld, bijvoorbeeld voor het weesproject of het offerproject.
[medeverdachte 1] heeft in 2014 twee interviews gegeven in Turkije over de doelstelling van [stichting 2] . In het eerste interview heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [stichting 2] zich voornamelijk richt op weeskinderen, gezinnen van martelaren en gezinnen die strijden tegen het regime van Assad; de president van Syrië. Die gezinnen hebben de prioriteit. In het tweede interview heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [stichting 2] , bij het uitdelen van hulp, voorrang verleent aan drie groepen: weeskinderen, gezinnen van martelaren en ‘mujahideen’ gezinnen. Op 10 maart 2020 is [medeverdachte 1] door de rechter-commissaris gehoord over deze uitspraken. Hij heeft toen verklaard dat hij met ‘families van martelaren’, de families bedoelde van mensen die als gevolg van oorlog zijn gesneuveld. Daarmee bedoelde hij niet dat deze mensen lid waren vaneen terroristische organisatie.
In België was tot 2016 Fukara België actief. De voorzitter van deze Organisatie was
[medeverdachte 2] . Tijdens een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 2] is op een nachtkastje naast zijn bed een notitieboekje van ‘Fukara’ aangetroffen. In dat notitieboekje stonden namen van gezinnen en achter die namen stond: vader is ‘shaheed’. In 2014 is [medeverdachte 2] hierover gehoord bij de politie en heeft hij verklaard dat het notitieboekje door hem en zijn vrouw werd gebruikt. In het notitieboekje stonden de adresgegevens van de families die zij steunden, alsmede de geldbedragen die zij hebben ontvangen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat met ‘shaheed’ wordt bedoeld dat de vader van het gezin strijder was bij het Vrij Syrisch Leger of zeer zelden
Jabhat al-Nusra of is gedood bij een raketaanval.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [stichting 2] steun geeft aan jihadisten en daarmee IS.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het in Turkije niet per definitie verkeerd is om
‘mujahideen’ te zijn. Die term wordt gebruikt voor velen in de oppositie van Assad, die in Nederland ‘rebellen’ worden genoemd. Volgens de raadsvrouw heeft Stislü ook deze bredere betekenis aan het woord ‘mujahideen’ gegeven, gelet op de twee interviews. [medeverdachte 1] beschrijft de derde groep in het ene interview als “mujahideen gezinnen” en in het andere interview als “gezinnen die strijden tegen het regime van Assad”. Ook de term ‘shaheed’ ziet volgens de raadsvrouw niet uitsluitend op strijders. In Turkije is het gebruik van de term ‘shaheed’ of martelaar gebruikelijk voor alle slachtoffers van oorlog.
De officier van justitie heeft deze uitleg die de verdediging aan de begrippen ‘mujahideen’ en ‘shaheed’ heeft gegeven, niet (onderbouwd) weersproken.’
Het hof verenigt zich met deze overweging, neemt deze over en maakt deze tot de zijne. Gelet op hetgeen in hoger beroep door het Openbaar Ministerie en de verdediging naar voren is gebracht, overweegt het hof in aanvulling op het bovenstaande nog het volgende.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte de gedragingen als opgenomen in de tenlastelegging heeft begaan en zo ja, of de verdachte zich daardoor heeft schuldig gemaakt aan – kort gezegd – het samen met of via [stichting 1] financieren van terrorisme.
Het hof overweegt omtrent het onder A tenlastegelegde binnen het grondgebied brengen en/of ter beschikking stellen van hulpgoederen aan een terroristische organisatie het volgende. Anders dan de advocaten-generaal hebben betoogd, kan naar het oordeel van het hof geen sprake zijn van financiering van terrorisme door het leveren van hulpgoederen zoals de verdachte dat heeft gedaan. De verdachte heeft met [stichting 1] medicijnen, water, dekens, babymelk(poeder) en luiers gedoneerd. De verdachte heeft verklaard dat de hulpgoederen bedoeld waren voor baby’s en kinderen. Het hof is van oordeel dat de hulpgoederen ook naar hun aard bestemd zijn voor kinderen en met name baby’s. Het uitdelen van deze hulpgoederen staat echter vanwege de aard van die hulpgoederen in een te ver verwijderd verband om te nog te kunnen concluderen dat het uitdelen daarvan diende om geldelijke steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf. Derhalve kan naar het oordeel van het hof niet worden bewezen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verstrekte hulpgoederen als geldelijke steun zouden worden aangewend voor het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf. Het hof merkt daarbij op dat – nog los van het feit dat het hof dit op basis van het dossier niet kan vaststellen – voor voornoemd oordeel niet relevant is of de hulpgoederen bij IS (-strijders) terecht zijn gekomen. Daarbij is evenmin relevant welke status [stichting 2] , IHH of [stichting 1] toekomt.
Voor zover de advocaten-generaal hebben betoogd dat verdachte ook hulpgoederen leverde die naar hun aard niet slechts bestemd waren voor baby’s/kinderen, overweegt het hof als volgt. Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte hulpgoederen van wezenlijk andere aard heeft verstrekt. Het door de advocaten-generaal genoemde voorbeeld van 1000 stuks proteïne drank, die blijkens een factuur in het dossier zijn besteld door Apotheek Bassam, leidt niet tot een ander oordeel.
Het hof heeft voorts geen acht geslagen op de vraag of sprake was van humanitaire hulp in een niet-internationaal gewapend conflict, nu het hof enkel aan de beantwoording van die vraag zou toekomen indien het van oordeel zou zijn dat de verdachte door het uitdelen van de betreffende hulpgoederen zich wel schuldig zou kunnen hebben gemaakt aan de financiering van terrorisme.
Omtrent het onder B tenlastegelegde verzenden en/of doen toekomen van in totaal € 242.526,94, althans (een) geldbedrag(en), overweegt het hof als volgt. Het hof stelt voorop dat het hof het requisitoir en standpunt van de advocaten-generaal (ook ten aanzien van de aard van de organisatie [stichting 2] ) zo begrijpt dat het openbaar ministerie – evenals de verdediging – vrijspraak heeft gevraagd voor het onder B ten laste gelegde. Het hof ziet in hetgeen is gebleken uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen grond om daar anders over te denken. De verdachte moet voor bewezen verklaring van het onder B ten laste gelegde minst genomen bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het verstrekte geldbedrag zou worden aangewend voor het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf. Het hof is van oordeel dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord, nu het bewijs daarvoor ontbreekt.
De verdachte wordt daarom vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 (03/720250-16) is tenlastegelegd.
Vrijspraak feit 2 (03/702510-20) – valsheid in geschrifte

Het standpunt van de advocaten-generaal

De advocaten-generaal hebben zich – op gronden als verwoord in het requisitoir – op het standpunt gesteld dat het onder 2B tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. In dat kader hebben zij gewezen op de bedragen op de handgeschreven lijsten die kunstmatig zijn toegevoegd dan wel verhoogd. Als de handgeschreven lijsten worden vergeleken met de andere lijsten die zijn aangetroffen in de administratie, blijkt zonder meer dat deze handgeschreven lijsten vals zijn. De handgeschreven lijsten zijn ingebracht om gelden uit het Midden-Oosten voor de aanschaf van een nieuwe moskee te verbergen. De verdachte heeft bovendien geen ontzenuwende antwoorden gegeven op belangrijke vragen. De advocaten-generaal stellen zich primair op het standpunt dat de verdachte wist dat de handgeschreven lijsten vals waren en dat hij ‘vol’ opzet had op het gebruiken van die lijsten. Subsidiair stellen zij zich op het standpunt dat sprake was van voorwaardelijk opzet; als het bestuur geen zorgdraagt voor een goede administratie/boekhouding, dan is de kans groot dat valsheid in geschrifte wordt gepleegd. Uit het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte blijkt dat die aanmerkelijke kans groot was en dat zij die kans hebben aanvaard blijkt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte en uit de algemene ervaringsregels. De handgeschreven lijsten zijn gebruikt doordat ze als processtuk in het dossier zijn gevoegd. Voorts is sprake van medeplegen.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft – op gronden als verwoord in de pleitnota – vrijspraak bepleit van het onder 2A tenlastegelegde. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte betrokken is geweest bij het aanpassen van de handgeschreven lijsten en dat hij wetenschap had van het overleggen van die lijsten in raadkamer. De verdachte dient eveneens te worden vrijgesproken van het onder 2B tenlastegelegde, nu de verdachte niet als medeleger kan worden aangemerkt alsmede nu het oogmerk en het opzet op feit 2B ontbreekt.

Het oordeel van het hof

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 03702510-20 onder 2A (artikel 225 lid 1 Sr) en 2B (artikel 225 lid 2 Sr) tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Feit 2A, artikel 225 lid 1 Sr
Met de advocaten-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die de in de tenlastelegging bedoelde lijsten zou hebben vervalst, voor zover al zou kunnen worden vastgesteld dat deze lijsten vals dan wel vervalst zijn. Aldus kan niet worden bewezen dat de verdachte dit feit heeft gepleegd. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van hetgeen hem onder 2A (03/702510-20) is tenlastegelegd.
Feit 2B, artikel 225 lid 2 Sr
Het hof stelt aan de hand van het dossier vast dat meerdere en verschillende (versies van) documenten/lijsten zijn aangetroffen op verschillende plaatsen, zowel digitaal als hard copy’s. Verder kan het hof vaststellen dat de handgeschreven lijsten – bestaande uit het voorblad, een giftenlijst, een meterlijst en een 1750 lijst – zoals overgelegd door mr. Cinar tijdens de raadkamerzitting van 23 november 2017, op bepaalde punten afwijkingen vertonen ten opzichte van een Excellijst over 2013 die de politie digitaal heeft aangetroffen. De politie trof ook een Excellijst aan uit 2014, maar deze bleek niet compleet. Verder trof de politie onder meer een zogenaamd ‘Speedbalance-overzicht’ aan (Speedbalance zou gratis boekhoudsoftware zijn) over 2014. De politie is deze lijsten met elkaar gaan vergelijken en komt eveneens tot de conclusie dat er verschillen zijn, maar door de politie wordt ook opgemerkt dat niet duidelijk is welk document de juiste ontvangsten weergeeft. Mede gelet hierop, maar ook vanwege de grote hoeveelheid documenten die blijkens het politieonderzoek op diverse plaatsen is aangetroffen, kan het hof op basis van het dossier niet vaststellen of, en zo ja welke lijsten, de handgeschreven lijsten danwel andere aangetroffen lijsten, in strijd met de waarheid zijn opgemaakt dan wel bewerkt, en dus vals en/of vervalst zouden zijn. Het hof zal de verdachte mitsdien eveneens vrijspreken van hetgeen hem onder 2B (03/702510-20) is tenlastegelegd.
Inbeslaggenomen goederen
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat het hof conform het vonnis van de rechtbank kan beslissen omtrent het beslag. De verdediging heeft verzocht om de teruggave aan de verdachte of [stichting 1] te gelasten van de bedragen € 1350,00 en € 2920,00, welke bedragen toebehoren aan [stichting 1] . Voorts heeft de verdediging verzocht om de teruggave van de volgende goederen te gelasten: drie tassen, accu’s, magazijnen, een Trezor wallet, papieren backupcodes en een boek (behorende aan de Moskee).
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten voor zover de goederen onder hem in beslag zijn genomen. Voorts zal het hof wat betreft het geldbedrag van € 112,25 de teruggave aan de broer van de verdachte, [verdachte] , gelasten. Het hof zal het inbeslaggenomen boek bewaren ten behoeve van de rechthebbende, zodat het aan de rechthebbende kan worden teruggegeven.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-720250-16 onder 2 en in de zaak met parketnummer 03-702510-20 onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-720250-16 onder 1 en in de zaak met parketnummer 03-702510-20 onder 2A en 2B tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Zie lijst Ligom 2 EUR 16,22 (ibn 14-2-2017)
- Zie lijst Ligom 3 EUR 70,- (ibn 14-2-2017)
- Zie lijst Ligom 4 EUR 158,99 (ibn 14-2-2017)
- Zie lijst Ligom 6 EUR 20,75 (ibn 14-2-2017)
- Zie lijst Ligom 7 EUR 113,50 (ibn 14-2-2017)
- Zie lijst Ligom 8 EUR 20,23 (ibn 14-2-2017)
- Zie lijst Ligom 9 EUR 29,34 (ibn 14-2-2017)
- 2 x papieren (bitcoin Wallet backup code) (IBN-code P01A.01.03.001)
- ‘ Tressor’ Bitcoin Wallet (IBN-code P01a.01.01.002) (het hof begrijpt dat dit de door de verdediging aangeduide ‘Trezor’ wallet is)
- € 1350,00 ( IBN-code P01.04.01.005)
- € 2920 ( IBN-code P01.10.05.001) .
Gelast de
teruggaveaan [verdachte] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Zie lijst Ligom 16 EUR 112,25 (ibn 14-2-2017).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een boek met groen/gele kaft (met beeldscherm en toetsenbord) en ingebonden bundel met oranjekleurige kaft (IBN-code PV06.46.04.01).
Aldus gewezen door:
mr. M.M. Koevoets, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen, griffier,
en op 10 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Scheele en mr. Gersen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.