ECLI:NL:GHSHE:2023:2571

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
20-001506-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het besturen van een bedrijfsauto onder invloed van amfetamine; bewijsvoering en waarborgen bij bloedonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het besturen van een bedrijfsauto onder invloed van amfetamine, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak onderzocht en geconcludeerd dat de resultaten van het toxicologisch onderzoek, uitgevoerd door het NFI, niet als bewijs kunnen worden gebruikt. Dit was het gevolg van het niet naleven van de strikte waarborgen die zijn vastgelegd in de Wegenverkeerswet 1994, met name de vereiste dat bloedmonsters 'zo spoedig mogelijk' naar een laboratorium moeten worden verzonden. Het hof heeft vastgesteld dat er een tijdspanne van 10 dagen zat tussen de bloedafname en de ontvangst door het NFI, wat niet voldoet aan de wettelijke eisen. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de verdachte onder invloed van amfetamine een voertuig had bestuurd. De verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit onder parketnummer 96-231123-20, maar het hof achtte het wel bewezen dat hij op 22 november 2019 een voertuig heeft bestuurd terwijl zijn rijbewijs geschorst was, wat resulteerde in een taakstraf van 120 uur en de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001506-21
Uitspraak : 31 maart 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 juni 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 96-231123-20 en 96-286817-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen onder parketnummers 96-136626-19 en 96-158796-19, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de in eerste aanleg gevoegde zaken onder parketnummers 96-231123-20 en 96-286817-19. De politierechter heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 96-136626-19 en 96-158796-19 afgewezen. Tevens is de teruggave aan de verdachte gelast van de inbeslaggenomen bestelauto.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder parketnummers 96-231123-20 en 96-286817-19 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 34 uren, subsidiair 17 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte de maatregel ‘het ontzeggen van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen’ voor de duur van 8 maanden geheel voorwaardelijk zal opleggen met een proeftijd van 2 jaren.
Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf onder parketnummer 96-158796-19 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze zal worden toegewezen en zal worden omgezet naar een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis.
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke maatregel onder parketnummer 96-136626-19 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze zal worden toegewezen.
De inbeslaggenomen bestelbus dient verbeurd te worden verklaard.
Namens de verdachte is primair vrijspraak van beide feiten bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Met betrekking tot de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf en maatregel is bepleit dat deze zullen worden afgewezen.
Subsidiair is bepleit dat de voorwaardelijke straf onder parketnummer 96-158796-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, bij toewijzing daarvan dient te worden omgezet naar een taakstraf.
Tot slot dient de inbeslaggenomen bestelbus te worden teruggegeven aan de verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 96-231123-20:
hij op of omstreeks 22 november 2019 te Schijndel, gemeente Meierijstad, een voertuig, te weten een bedrijfsauto (bestelauto) heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 500 microgram amfetamine per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Zaak met parketnummer 96-286817-19 (gevoegd):
hij op of omstreeks 22 november 2019 te Schijndel, gemeente Meijerijstad, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was op een weg, de Papaverstraat, een motorrijtuig (bedrijfsauto) van de categorie of categorieën waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het in de zaak onder parketnummer 96-231123-20 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, omdat sprake is van een ‘onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. In Bijlage 1, behorende bij artikel 7, eerste lid van de per 1 juli 2022 in werking getreden Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Regeling) wordt expliciet een termijn van 4 weken genoemd voor het transport van het bloedblok naar een laboratorium. In de onderhavige zaak heeft die termijn niet langer belopen dan 10 dagen. Derhalve kan worden gesteld dat dit transport met de vereiste spoed heeft plaatsgevonden.
Subsidiair heeft de omstandigheid dat het bloed niet zo spoedig mogelijk naar het laboratorium is toegezonden geen invloed op de juistheid en de betrouwbaarheid van dat onderzoek. De verdachte is daardoor ook niet benadeeld, nu dit enkel kan leiden tot afbraak van de waarden van alcohol, drugs of medicijnen in het bloed. Uit het dossier volgt derhalve dat de verdachte op 22 november 2019 een voertuig heeft bestuurd terwijl er bij hem – kort gezegd – een te hoog gehalte van de stof amfetamine per liter bloed aanwezig was.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van een ‘onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, nu niet is voldaan aan de strikte waarborg dat het afgenomen bloed ‘zo spoedig mogelijk’ en op de juiste wijze, zoals vastgelegd in artikel 13, lid 1, aanhef en onder d van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit) alsmede de Regeling (oud), naar het laboratorium is toegezonden. Het bloed is immers op 22 november 2019 om 21.55 uur afgenomen op het politiebureau en is pas op 2 december 2019 bij het NFI via Eurofins Forensics Belgium ontvangen. Concrete vaststellingen omtrent de wijze waarop het bloed is afgenomen alsmede hoe het is bewaard en vervoerd na afname daarvan, ontbreken. Daarnaast is onduidelijk welke ‘weg’ het afgenomen bloed heeft afgelegd vanaf de afname op het politiebureau tot het in ontvangst nemen door het NFI. Nu het verrichte onderzoek aan het bloed niet tot het bewijs gebezigd kan worden dient de verdachte te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt voorop dat van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 slechts sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd. Tot die waarborgen behoort onder meer het voorschrift van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit, dat ertoe strekt dat na de bloedafname het bloed zo spoedig mogelijk bij een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt bezorgd in een bij de Regeling (oud) voorgeschreven verpakking. Dit voorschrift wordt gerekend tot de strikte waarborgen.
Zo spoedig mogelijk verzenden
In het arrest van 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:568, heeft de Hoge Raad bevestigd dat het voorschrift dat na de bloedafname het bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt gezonden, nog steeds wordt gerekend tot de strikte waarborgen. Daarvoor is van belang dat er (vooralsnog) geen wettelijke voorschriften bestaan met betrekking tot de wijze van opslag van een bloedmonster op het politiebureau direct na de afname van bloed en de verzending naar het laboratorium.
De wijze waarop het bloedmonster direct na de afname van bloed en tijdens het transport naar het laboratorium wordt bewaard en de consequenties van die bewaarwijze voor de frequentie waarmee verzending mogelijk is, zijn daarbij relevante omstandigheden bij de beantwoording van de vraag of de verzending van het bloed ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden. Het voorschrift dat het bloed na afname zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium wordt gezonden, strekt immers ertoe dat het risico op (gedeeltelijke) afbraak van alcohol, drugs of medicijnen na de bloedafname wordt geminimaliseerd. De Hoge Raad bepaalde daarbij dat als de rechter – aan de hand van de inhoud van het strafdossier of het verhandelde ter terechtzitting – vaststelt dat dit risico zo goed als afwezig is gelet op de wijze van bewaren op het politiebureau en van vervoer naar het laboratorium, de enkele omstandigheid dat het bloedmonster niet direct na de bloedafname is vervoerd naar het laboratorium, niet in de weg staat aan het oordeel dat de verzending ‘zo spoedig mogelijk’ heeft plaatsgevonden.
In de onderhavige strafzaak stelt het hof vast dat blijkens de aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed d.d. 22 november 2019 bij de verdachte op 22 november 2019 om 21.55 uur op het politiebureau bloed is afgenomen door venapunctie conform het Besluit. Uit het dossier blijkt niet wanneer het bloed in het laboratorium van Eurofins Forensics Belgium is ontvangen en wanneer het bloed dit laboratorium weer heeft verlaten. Blijkens het rapport Toxicologisch onderzoek naar aanleiding van een vermoedelijke overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet d.d. 6 februari 2020 van het NFI is het bloed op 2 december 2019 bij het NFI ontvangen.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op deze tijdspanne van 10 dagen tussen de afname van het bloed en de ontvangst daarvan door het NFI, geen sprake van een ‘zo spoedig mogelijke’ verzending.
Opslag en transport
Met betrekking tot de vaststelling over de wijze waarop het bloed is bewaard na de afname daarvan en tijdens het transport naar het laboratorium stelt het hof voorts het volgende vast.
Het dossier bevat slechts een algemene ‘Toelichting accreditaties van laboratoria en onderzoeksmethoden’ d.d. 9 juli 2019 alsmede een algemene ‘Toelichting Invloed bewaar-en transportcondities en tijdsduur op rijgevaarlijke stoffen in bloed’ d.d. 26 maart 2021, welke documenten zijn opgemaakt door dr. C.M. Boone, forensisch onderzoeker toxicologie bij het NFI. Daarnaast bevat het dossier een proces-verbaal waarin het zogeheten afhandelproces verwerking bloedblokken in zijn algemeenheid wordt beschreven van 3 december 2020. Naar het oordeel van het hof is met deze beperkte informatie onvoldoende concreet komen vast te staan wanneer het onderhavige bloed(monster) is ingevroren, in wat voor vriezer het bloed is opgeslagen en op welke wijze en onder welke condities het transport daarvan heeft plaatsgevonden. Over de omstandigheden waaronder het bloed is bewaard is enkel bekend dat dit bij het NFI plaatsvond bij minus 20 graden Celsius.
De genoemde beschrijvingen van de algemene werkwijze waaronder een en ander normaliter plaatsvindt maakt niet dat met zekerheid door het hof kan worden vastgesteld dat het in de onderhavige zaak ook op die manier is gebeurd. Het hof kan derhalve geen concrete vaststellingen doen over de wijze waarop het bloed is bewaard na
afname daarvan en tijdens het transport naar het NFI. Vervolgens kan het hof dan ook niet – rekening houdend met die vaststellingen – concluderen dat verzending van het bloed(monster) ‘zo spoedig mogelijk’ als bedoeld in artikel 13 van het Besluit heeft plaats gevonden. De strikte waarborg van artikel 13 van het Besluit is aldus niet nageleefd, waardoor geen sprake is van een ‘onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het hem in de zaak met parketnummer 96-231123-20 tenlastegelegde, nu de resultaten van het door het NFI uitgevoerde toxicologisch onderzoek niet tot het bewijs zullen worden gebezigd en daarmee niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op 22 november 2019 een bedrijfsauto heeft bestuurd terwijl blijkens onderzoek het gehalte amfetamine in zijn bloed hoger was dan de daarvoor geldende grenswaarde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-286817-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 november 2019 te Schijndel, gemeente Meijerijstad, terwijl hij wist dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was op een weg, de Papaverstraat, een motorrijtuig (bedrijfsauto) van de categorie of categorieën waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte als bestuurder in de bestelbus heeft gereden. De raadsvrouw heeft in dit verband – zakelijk samengevat – aangevoerd dat het enige bewijs waaruit de betrokkenheid van de verdachte zou blijken, de waarneming van verbalisant [verbalisant] is, en dat deze zich in zijn proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2019 onvoldoende specifiek uitlaat over zijn waarnemingen en de herkenning van de verdachte. Dat deze verbalisant op 25 juni 2021 nog een aanvullend proces-verbaal heeft opgemaakt en als getuige ter terechtzitting ten overstaan van het hof gedetailleerder en omvangrijker heeft verklaard is vreemd, gelet op de tijdsspanne van enkele jaren en de feilbaarheid van het geheugen. De verdachte heeft bovendien een plausibele verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid aan de bestuurderskant, namelijk dat hij zijn telefoon aan die zijde uit de bestelbus heeft weggepakt dan wel dat hij aan die zijde zijn boodschappen in de bestelbus heeft gelegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte vast dat hij wist dat het op zijn naam gesteld rijbewijs op 22 november 2019 geschorst was. Daarbij komt dat de verdachte zijn rijbewijs zelf heeft ingeleverd bij de politie, welk rijbewijs op 28 juni 2019 door het CBR is ontvangen.
De verdachte en getuige [getuige] hebben verklaard dat die [getuige] de bestelbus op de betreffende dag zou hebben bestuurd en dat die [getuige] na het parkeren bij de Spar supermarkt is weggelopen. Deze verklaringen stroken niet met de inhoud van wettige bewijsmiddelen, zodat deze als ongeloofwaardig ter zijde worden geschoven. Uit de tot het bewijs gebezigde waarnemingen zoals omschreven in de door verbalisant [verbalisant] opgemaakte processen-verbaal volgt immers dat hij – voordat de bestelbus werd geparkeerd bij de Spar supermarkt – maar één persoon in het cabinegedeelte van de bestelbus heeft waargenomen, die hij heeft herkend als zijnde de verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij als getuige eveneens verklaard dat hij de verdachte herkende, toen zij zich gelijktijdig op een verlichte rotonde op de Structuurweg bevonden. De getuige heeft vanaf de zij- of voorkant in de bestelbus kunnen kijken en hij zag één persoon met het stuur in zijn handen op de bestuurdersplek zitten, die hij ambtshalve herkende als de hem goed bekende verdachte. Daarnaast heeft hij de verdachte ook bij de Spar supermarkt aan de bestuurderskant zien uitstappen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geeft het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en/of betrouwbaarheid van deze waarnemingen en de herkenning door verbalisant [verbalisant] . De verklaring van getuige [getuige] dat niet de verdachte maar hij de bestelbus heeft bestuurd schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde, mede nu diens verklaring over de aanleiding voor zijn bezoek aan de verdachte en om de bestelauto te besturen, afwijkt van verdachtes verklaring daarover.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 96-286817-19 ten laste gelegde heeft gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 96-286817-19 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
overtreding van artikel 9, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof overweegt als volgt.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij een voertuig heeft bestuurd op de openbare weg gedurende de tijd dat er een schorsing van kracht was ten aanzien van zijn rijbewijs. Die schorsing was van kracht omdat er bij het CBR twijfels bestonden of het wel veilig was dat de verdachte een (geldig) rijbewijs had en deelnam aan het verkeer in verband met eerder door de politie geconstateerd drugsgebruik. Desondanks heeft de verdachte de keuze gemaakt om te gaan rijden. In het voertuig waarin de verdachte al rijdend is waargenomen, was op dat moment een GPS-volgsysteem aangebracht. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij daar wetenschap van had. Uit diens handelen blijkt dat hij zich niets heeft aangetrokken van de schorsing van zijn rijbewijs, noch van de waarschuwing die van het plaatsen van het GPS-volgsysteem uit heeft mogen gaan. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 30 januari 2023, waaruit blijkt dat hij ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit reeds eerder, op respectievelijk 16 juli 2018, 10 september 2019 en 23 oktober 2019, onherroepelijk was veroordeeld, telkens ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 (waaronder het rijden tijdens een schorsing van het rijbewijs).
Het hof heeft bij de bepaling van de straf voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor een overtreding van artikel 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 geeft als indicatie voor een zogenaamde first-offender een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Gelet op het feit dat sprake is van recidive ter zake van een gelijksoortig feit, dat de verdachte daarvan nog in een proeftijd liep en dat hij ter zake van verkeersmisdrijven eerder onherroepelijk is veroordeeld, zou naar het oordeel van het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand zonder meer aan de orde zijn. Het hof trekt uit de verscheidene veroordelingen ter zake van verkeersmisdrijven de conclusie dat de verdachte zich weinig gelegen laat liggen aan het belang van naleving van de verkeersregels en acht het van belang dat de verdachte wordt ingeprent dat het niet-naleven van verkeersregels hem steeds zwaarder wordt aangerekend.
Naar het oordeel van het hof geven de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding om van voornoemd oriëntatiepunt af te wijken. Ter terechtzitting van het hof is daaromtrent aangevoerd dat de verdachte als zzp’er werkzaam is als betonvloermaker en dat hij zijn rijbewijs dient te behouden om deze werkzaamheden uit te kunnen voeren. In 2019 heeft hij gedurende enkele maanden zijn werkzaamheden bij één opdrachtgever uitgevoerd door in een Bed & Breakfast te verblijven en met een collega mee te rijden, maar dat is gelet op de huidige verscheidenheid aan opdrachtgevers en zijn gezinssituatie niet langer een mogelijkheid. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou voor de verdachte betekenen dat zijn inkomsten wegvallen en dat hij niet langer kan voldoen aan de betalingsregeling om zijn schulden af te lossen, aldus de verdediging.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof al met al de oplegging van
een taakstraf van 120 uur,te vervangen door
60 dagen hechtenis, passend en geboden.
Het hof ziet in hetgeen door de advocaat-generaal is aangevoerd onvoldoende aanleiding om daarnaast aan de verdachte de gevorderde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Bij vordering van 17 december 2019 heeft de officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2019 onder parketnummer 96-136626-19 opgelegde voorwaardelijke ontzegging motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is op 17 december 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 10 september 2019 onder parketnummer 96-158796-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De proeftijd van de onder parketnummer 96-136626-19 opgelegde voorwaardelijke maatregel eindigde op 23 september 2021 en de proeftijd van de onder parketnummer 96-136626-19 opgelegde voorwaardelijke straf liep af op 5 november 2021.
Het hof is ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de verdachte zich op 22 november 2019 en aldus voor het einde van deze proeftijden aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straf en maatregel dient te worden gelast. Op grond van hetgeen omtrent de verdachte ter terechtzitting is gebleken, ziet het hof met de advocaat-generaal aanleiding om in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 2 weken te geven, een taakstraf te gelasten voor de duur van 60 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis.
Beslag
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de onder hem in beslag genomen en nog niet teruggegeven bestelauto (merk Peugeot, met kenteken [kenteken] , chassisnummer: [chassisnummer] en bouwjaar 2017), nu het hof geen grond aanwezig acht om deze bestelbus verbeurd te verklaren dan wel te onttrekken aan het verkeer, en het belang van strafvordering zich niet tegen die teruggave verzet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-231123-20 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-286817-19 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het in de zaak met parketnummer 96-286817-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis;
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: één bestelauto (Peugeot met kenteken [kenteken] , chassisnummer: [chassisnummer] , bouwjaar 2017);
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2019, parketnummer 96-136626-19, te weten van: ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 10 september 2019 met parketnummer 96-158796-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren, een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 31 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.