ECLI:NL:GHSHE:2023:2570

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
200.326.605_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake oproeping gedaagde partijen in civiele procedure

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van Participatiebedrijf tegen twee geïntimeerden. De procedure is een vervolg op eerdere vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant. De rolraadsheer had op 16 mei 2023 een beslissing genomen over de oproeping van gedaagde partijen in eerste aanleg, waarbij de vraag centraal stond of ook [persoon A] en [persoon B] opgeroepen moesten worden. Participatiebedrijf verzocht het hof om deze beslissing te heroverwegen, met het argument dat de incidenten door de geïntimeerden waren opgeworpen en dat de betrokkenheid van [persoon A] en [persoon B] onnodige vertraging zou veroorzaken. De geïntimeerden stelden echter dat er sprake was van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, wat zou vereisen dat alle betrokken partijen gelijktijdig worden opgeroepen. Het hof oordeelde dat de onderlinge rechtsverhoudingen niet dusdanig verbonden waren dat een gelijktijdige oproeping noodzakelijk was. Het hof concludeerde dat de procedure kon worden voortgezet zonder de betrokkenheid van [persoon A] en [persoon B]. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol van 19 september 2023, waarbij de geïntimeerden de gelegenheid kregen om een memorie van antwoord in te dienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.326.605/01
arrest van 8 augustus 2023
in de zaak van
Participatiebedrijf [---],
zetelend te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. R.A.W.J. van Eijck te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.C.J. Theuns te Valkenswaard,
als vervolg op de door de rolraadsheer gewezen rolbeslissing van 16 mei 2023 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/377315 / HA ZA 21-838 gewezen (tussen)vonnissen van 19 oktober 2022 en 25 januari 2023.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de appeldagvaardingen van 24 april 2023 met één productie;
  • de rolbeslissing van 16 mei 2023;
  • de akte van de zijde van [---] ;
  • de antwoordakte van de zijde van [geïntimeerde 1] ;
  • de antwoordakte van de zijde van [geïntimeerde 2] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
In voornoemde rolbeslissing heeft de rolraadsheer geconstateerd dat de beslissing in de door geïntimeerden in eerste aanleg opgeworpen incidenten rechtstreeks van invloed is op de voortgang van de hoofdzaak. De hoofdzaak is door de rechtbank aangehouden ten opzichte van alle partijen, dus ook ten opzichte van de andere gedaagden in eerste aanleg, zijnde [persoon A] (hierna: [persoon A] ) en [persoon B] (hierna: [persoon B] ). De rolraadsheer heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich bij akte uit te laten over de het voorshands oordeel dat gelet op het vorenstaande ook [persoon A] en [persoon B] zouden moeten worden opgeroepen.
2.2.
[---] heeft het hof verzocht om het voorshands oordeel dat alle in eerste aanleg gedaagde partijen moeten worden opgeroepen, te heroverwegen. Zij voert hiertoe aan dat de opgeworpen incidenten zijn ingesteld door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en dat [persoon A] en [persoon B] daarbij geen partij waren. In eerste aanleg hebben zij in de hoofdzaak beiden een conclusie van antwoord genomen. Hiermee hebben zij ingestemd met een civielrechtelijke inhoudelijke beoordeling van de zaak in eerste aanleg. Door het opwerpen van incidenten zorgen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ervoor dat de hoofdzaak in eerste aanleg herhaaldelijk vertraging oploopt. [---] heeft echter groot belang bij voortzetting van de procedure in eerste aanleg en verzoekt het hof mede door het onnodig oproepen van [persoon A] en [persoon B] een onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen.
2.3.
[geïntimeerde 1] stelt dat sprake is van processueel ondeelbare rechtsverhouding waarbij het noodzakelijk is dat een beslissing daarover voor alle betrokkenen hetzelfde luidt. Het niet oproepen van [persoon A] en [persoon B] is volgens [geïntimeerde 1] in strijd met artikel 6 EVRM. Door het nemen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak hebben [persoon A] en [persoon B] niet ingestemd met het voortzetten van de hoofdzaak. Zij hebben zich hierover niet kunnen uitlaten, omdat zij niet betrokken waren in die procedure. Omdat [---] in haar akte heeft aangegeven dat zij het niet nodig vindt dat [persoon A] en [persoon B] worden opgeroepen, dient [---] naar de stelling van [geïntimeerde 1] niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.4.
[geïntimeerde 2] deelt het voorshands oordeel van het hof dat [persoon A] en [persoon B] moeten worden opgeroepen. Volgens [geïntimeerde 2] is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, omdat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ten aanzien van alle bij de rechtsverhouding betrokken partijen in dezelfde zin luidt. Nu uit de reactie van [---] blijkt dat zij niet de wens heeft om [persoon A] en [persoon B] alsnog in de procedure op te roepen, dient [---] niet-ontvankelijk te worden verklaard, danwel dient haar vordering c.q. haar verzoek te worden afgewezen.
2.5.
Het hof is, anders dan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , van oordeel dat de onderlinge rechtsverhoudingen tussen partijen naar hun aard en inhoud niet dusdanig verbonden zijn dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Het is weliswaar in de procedure in eerste aanleg wenselijk dat de proceshandelingen tegen alle gedaagden gelijktijdig verlopen, maar het is niet rechtens noodzakelijk dat de beslissing ten opzichte van alle bij die rechtsverhouding betrokken partijen hetzelfde luidt. Er is in de procedure in eerste aanleg sprake van een samenhangende problematiek, maar ieder van de gedaagde partijen heeft daarin een zelfstandige rol. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben overigens onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de rechtsverhouding ondeelbaar is en waardoor het noodzakelijk is dat [persoon A] en [persoon B] worden betrokken bij de onderhavige incidentele vorderingen. Ook anderszins zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de toepassing van artikel 118 Rv zouden rechtvaardigen. Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat [---] [persoon A] en [persoon B] niet hoeft op te roepen in deze procedure. De onderhavige procedure kan daarom worden voortgezet zonder dat [persoon A] en [persoon B] daarin een rol als procespartij in het incident spelen. Daarmee komt het hof terug op de voorshandse beslissing van de rolraadsheer in de rolbeslissing van 16 mei 2023 zoals in rechtsoverweging 2.1. verwoord.
2.6.
Het hof zal de zaak gelet op het vorenstaande verwijzen naar de rol van
19 september 2023 en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de gelegenheid stellen een memorie van antwoord te nemen.

3.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar rol van 19 september 2023 en stelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op die rol in de gelegenheid tot het nemen van een memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 augustus 2023.
griffier rolraadsheer