In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van Participatiebedrijf tegen twee geïntimeerden. De procedure is een vervolg op eerdere vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant. De rolraadsheer had op 16 mei 2023 een beslissing genomen over de oproeping van gedaagde partijen in eerste aanleg, waarbij de vraag centraal stond of ook [persoon A] en [persoon B] opgeroepen moesten worden. Participatiebedrijf verzocht het hof om deze beslissing te heroverwegen, met het argument dat de incidenten door de geïntimeerden waren opgeworpen en dat de betrokkenheid van [persoon A] en [persoon B] onnodige vertraging zou veroorzaken. De geïntimeerden stelden echter dat er sprake was van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, wat zou vereisen dat alle betrokken partijen gelijktijdig worden opgeroepen. Het hof oordeelde dat de onderlinge rechtsverhoudingen niet dusdanig verbonden waren dat een gelijktijdige oproeping noodzakelijk was. Het hof concludeerde dat de procedure kon worden voortgezet zonder de betrokkenheid van [persoon A] en [persoon B]. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol van 19 september 2023, waarbij de geïntimeerden de gelegenheid kregen om een memorie van antwoord in te dienen.