In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 oktober 2021. De zaak betreft een ontnemingsvordering tegen de betrokkene, die wordt beschuldigd van faillissementsfraude. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel had genoten ter hoogte van € 803.376,67 en had hem verplicht dit bedrag aan de Staat der Nederlanden te betalen. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis van de rechtbank vroeg. De raadsman van de betrokkene pleitte voor een lagere betalingsverplichting, maar het hof heeft zich verenigd met het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van het bedrag van de betalingsverplichting. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit verschillende strafbare feiten, waaronder bedrieglijke bankbreuk.
Het hof heeft geconcludeerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingsvordering in eerste aanleg is overschreden, maar dat dit geen aanleiding geeft om de betalingsverplichting te matigen. Het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd om het bedrag van € 803.376,67 aan de Staat der Nederlanden te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het vonnis van de rechtbank is in zoverre vernietigd, maar voor het overige bevestigd.