ECLI:NL:GHSHE:2023:2556

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
20-002500-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale en faillissementsfraude door feitelijk leidinggever met valse reisdocumenten

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1966, werd beschuldigd van fiscale fraude en faillissementsfraude. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte als feitelijk leidinggever betrokken was bij het opzettelijk niet betalen van loonheffing, bedrieglijke bankbreuk door aan hem gelieerde rechtspersonen, en het voorhanden hebben van valse reisdocumenten. Het nadeelbedrag van de fiscale fraude bedraagt bijna 2,3 miljoen euro. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de onttrekking aan het verkeer bevolen van een op valse naam gestelde bankpas, terwijl de overige inbeslaggenomen goederen aan de verdachte zijn teruggegeven.

Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, omdat de tenlastelegging in hoger beroep was gewijzigd. De advocaat-generaal had vrijspraak bepleit voor een deel van de tenlastelegging, maar het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten die hem ten laste waren gelegd. De verdachte had een netwerk van rechtspersonen opgericht om aanzienlijke geldbedragen uit het zicht te laten verdwijnen, en had belastingverplichtingen niet nagekomen om zijn ondernemingen draaiende te houden. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-002500-21
Uitspraak : 8 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, van 12 oktober 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-997589-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
volgens opgave van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep thans verblijvende te [adres 1] , alsmede ingeschreven in de Duitse basisregistratie personen op het adres: [adres 2] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘medeplegen van het opzettelijk een belasting welke moet worden voldaan of afgedragen niet betalen, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd’ (feit 1 primair);
- ‘medeplegen van het als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd enig goed aan de boedel onttrekken’ (feit 2) en
- ‘een reisdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht dat afgegeven is door een dienst of organisatie van nationaal belang voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vals is, meermalen gepleegd’ (feit 3),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 maanden met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft ten slotte de teruggave gelast aan de verdachte van de inbeslaggenomen goederen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde, het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen is gerequireerd tot teruggave daarvan aan de verdachte, behoudens de op valse naam gestelde bankpas welke volgens het Openbaar Ministerie dient te worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 primair tenlastegelegde. Met betrekking tot het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot het beslag heeft de verdediging verzocht tot teruggave van de inbeslaggenomen goederen en zich niet verzet tegen onttrekking aan het verkeer van de op valse naam gestelde bankpas.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging en daarmee de grondslag van het onderzoek is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
[besloten vennootschap 1] en/of [besloten vennootschap 2] en/of [besloten vennootschap 3] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2017 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Kerkrade en/of Heerlen en/of Valkenswaard en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk de belasting welke op aangifte(n) moet worden voldaan en/of afgedragen, te weten:
- een bedrag van 20.621 euro of daaromtrent met betrekking tot een aangifte loonheffing voor tijdvak 4710 op naam van [besloten vennootschap 3] en/of
- een bedrag van 489.247 euro of daaromtrent met betrekking tot één of meerdere aangifte(n) loonheffing voor de tijdvakken 4750 tot en met 5730 op naam van [besloten vennootschap 1] en/of
- een bedrag van 928.952 euro of daaromtrent met betrekking tot de aangifte(n) loonheffing voor de tijdvakken 5740 tot en met 6791 op naam van [besloten vennootschap 2] ,
(telkens) niet en/of gedeeltelijk niet dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft/hebben betaald, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[besloten vennootschap 1] en/of [besloten vennootschap 2] en/of [besloten vennootschap 3] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2017 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Kerkrade en/of Heerlen en/of Valkenswaard en/of (elders) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met verdachte, (telkens) opzettelijk de belasting welke op aangifte(n) moet worden voldaan en/of afgedragen, te weten:
- een bedrag van 20.621 euro of daaromtrent met betrekking tot een aangifte loonheffing voor tijdvak 4710 op naam van [besloten vennootschap 3] en/of
- een bedrag van 489.247 euro of daaromtrent met betrekking tot één of meerdere aangifte(n) loonheffing voor de tijdvakken 4750 tot en met 5730 op naam van [besloten vennootschap 1] en/of
- een bedrag van 928.952 euro of daaromtrent met betrekking tot de aangifte(n) loonheffing voor de tijdvakken 5740 tot en met 6791 op naam van [besloten vennootschap 2] ,
(telkens) niet en/of gedeeltelijk niet dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft/hebben betaald;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2013 tot en met 1 februari 2014 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Kerkrade en/of Heerlen en/of Valkenswaard en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als bestuurder van de rechtspersoon [besloten vennootschap 4] , welke rechtspersoon bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2014 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon enig goed/goederen aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft/hebben verdachte als (middellijk) bestuurder van voornoemde rechtspersoon en/of (een of meer van) zijn mededader(s) alstoen aldaar meermalen geldbedragen tot een totaal van 829.722,20 euro of daaromtrent overgeboekt van de bankrekening(en) [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 4] ten name van de rechtspersoon naar een of meer bankrekening(en) van [besloten vennootschap 3] en/of deze geldbedragen buiten het bereik en/of beheer van de curator gebracht en/of gehouden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[besloten vennootschap 5] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 oktober 2013 tot en met 1 februari 2014 in de gemeente(n) Eindhoven en/of Kerkrade en/of Heerlen en/of Valkenswaard en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als bestuurder van de rechtspersoon [besloten vennootschap 4] , welke rechtspersoon bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2014 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die [besloten vennootschap 4] enig goed/goederen aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft/hebben deze [besloten vennootschap 5] als bestuurder van die [besloten vennootschap 4] en/of (een of meer van) zijn mededader(s) alstoen aldaar meermalen geldbedragen tot een totaalbedrag van € 829.722,20 euro of daaromtrent overgeboekt van de bankrekening(en) [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 4] ten name van die [besloten vennootschap 4] naar een of meer bankrekeningen van [besloten vennootschap 3] en/of deze geldbedragen buiten het bereik en/of beheer van de curator gebracht en/of gehouden, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbaar feit verdachte telkens opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
hij op 4 juli 2017 te Heerlen, althans in Nederland, één of meerdere reisdocumenten en/of identiteitsbewijzen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een paspoort op naam van [betrokkene 1] en/of een paspoort op naam van [betrokkene 2] , waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals of vervalst was/waren, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 2 primair tenlastegelegde
Het bepaalde in artikel 343 aanhef en onder 1 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, zoals onder feit 2 primair aan de verdachte ten laste is gelegd, richt zich tot de bestuurder van een failliete rechtspersoon. Bestuurders van de gefailleerde rechtspersoon in de zin van artikel 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht betreffen enkel de formele en/of feitelijke bestuurders van de rechtspersoon. De indirecte formele bestuurder van de rechtspersoon, zoals hier de verdachte, is geen bestuurder in de zin van artikel 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. Deze dient volgens jurisprudentie van de Hoge Raad via het feitelijk leidinggeven aan dan wel het opdrachtgeven tot het door de directe formele rechtspersoon-bestuurder gepleegde delict van artikel 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht te worden vervolgd. [1] Dit betekent dat de verdachte alleen via artikel 51, tweede lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht succesvol kan worden vervolgd voor overtreding van artikel 343 aanhef en onder 4 (oud) van het Wetboek van Strafrecht in de hoedanigheid als feitelijk leidinggever of opdrachtgever.
Het voorgaande leidt ertoe dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
[besloten vennootschap 1] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2017 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen, te weten een bedrag van 489.247 euro met betrekking tot één of meerdere aangiftes loonheffing voor de tijdvakken 4750 tot en met 5730 op naam van [besloten vennootschap 1] , telkens niet heeft betaald, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven,
en
[besloten vennootschap 2] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2017 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen, te weten een bedrag van 928.952 euro of daaromtrent met betrekking tot de aangiftes loonheffing voor de tijdvakken 5740 tot en met 6791 op naam van [besloten vennootschap 2] , telkens niet heeft betaald, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven,
en
[besloten vennootschap 3] in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 juli 2017 in Nederland, opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen, te weten een bedrag van 20.621 euro met betrekking tot een aangifte loonheffing voor tijdvak 4710 op naam van [besloten vennootschap 3] , niet heeft betaald, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[besloten vennootschap 5] op tijdstippen in de periode van 17 oktober 2013 tot en met 1 februari 2014 in Nederland, als bestuurder van de rechtspersoon [besloten vennootschap 4] , welke rechtspersoon bij vonnis van de arrondissementsrechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2014 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die [besloten vennootschap 4] goederen aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft deze [besloten vennootschap 5] als bestuurder van die [besloten vennootschap 4] alstoen aldaar meermalen geldbedragen tot een totaalbedrag van € 829.722,20 euro overgeboekt van de bankrekeningen [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 4] ten name van die [besloten vennootschap 4] naar een of meer bankrekeningen van [besloten vennootschap 3] en deze geldbedragen buiten het bereik en beheer van de curator gebracht en gehouden, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
hij op 4 juli 2017 te Heerlen, meerdere reisdocumenten, te weten een paspoort op naam van [betrokkene 1] en een paspoort op naam van [betrokkene 2] , waarvan hij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat deze vals waren, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring – daaronder mede begrepen de bekennende verklaring van de verdachte ten overstaan van het hof ter zake van het bewezenverklaarde – opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 primair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk een belasting welke moet worden afgedragen niet betalen, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen, meermalen gepleegd.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 3 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
een reisdocument voorhanden hebben, waarvan hij redelijkerwijs moet vermoeden dat het vals is, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich als feitelijk leidinggever schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk niet betalen van loonheffing en bedrieglijke bankbreuk begaan door aan hem gelieerde rechtspersonen, alsmede aan het voorhanden hebben van valse reisdocumenten. De verdachte heeft onder meer door het gebruik van stromannen een netwerk aan rechtspersonen opgericht, teneinde door middel van geldstromen over een weer aanzienlijke geldbedragen uit het zicht te laten verdwijnen.
Naar eigen zeggen heeft de verdachte, toen zijn ondernemingen – die actief waren in de uitzendbranche – in zwaar weer verkeerden, ervoor gekozen om de loonheffingen tot een totaalbedrag van € 1.438.820,00 niet te betalen. Voorts heeft hij, via een andere vennootschap, tot een totaalbedrag van € 829.722,20 gelden laten onttrekken aan de boedel van een van de tot zijn concern behorende en in staat van faillissement verkerende vennootschappen. Die geldbedragen zijn weggesluisd naar andere bankrekeningen en deels in contanten opgenomen. De door de verdachte weggesluisde gelden zijn nog steeds niet geheel getraceerd. Bij gelegenheid van het vooronderzoek in deze zaak zijn twee valse paspoorten in de woning van de verdachte in beslag genomen. Met deze documenten zijn vennootschappen opgericht en bankrekeningen geopend.
Bij belastingheffing zijn in het algemeen gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken. Met belastingheffing wordt immers beoogd de Staat der Nederlanden geldmiddelen te verschaffen die voor zijn instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelwijze deze gemeenschapsbelangen geschonden. Hij heeft de fiscus als financier gebruikt om zijn ondernemingen draaiende te kunnen houden en selectief crediteuren te kunnen betalen. Daarnaast zijn er uit het onderzoek ter terechtzittingen aanwijzingen naar voren gekomen dat de verdachte gelden heeft aangewend voor privédoeleinden. Naast de financiële nadelige gevolgen die het bewezenverklaarde heeft veroorzaakt, is daardoor eveneens aan bonafide uitzendbureaus, die wel aan hun wettelijke belastingverplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan.
De faillissementsfraude heeft ertoe geleid dat de schuldeisers in het faillissement zijn benadeeld. De economische rechtsorde is gebaat bij een voortvarende en goede afwikkeling van faillissementen. Door zijn handelwijze heeft de verdachte eveneens dat belang en de taak van de curator ondermijnd.
Door het voorhanden hebben van twee valse paspoorten heeft de verdachte het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in van overheidswege verstrekte documenten met een bewijsbestemming.
Gezien al het vorenstaande rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 juni 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Weliswaar heeft de verdachte in het jaar 2000 tweemaal getransigeerd met het Openbaar Ministerie voor valsheid in geschrift, doch het hof zal die omstandigheid niet ten nadele van de verdachte meewegen in de straftoemeting.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat zijn op Cyprus woonachtige vrouw ziek en zorgbehoevend is, hij aan het solliciteren is voor een nieuwe baan, hij weinig schulden meer heeft en voornemens is om naar Aken te verhuizen.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest, waartoe door de verdediging is verzocht, doet in het licht van het voorgaande en gezien de hoogte van het nadeelbedrag naar ’s hofs oordeel onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten, zodat het hof daartoe niet zal overgaan.
Het hof neemt bij de straftoemeting in aanmerking dat bij de behandeling van de strafzaak in hoger beroep naar voren is gekomen dat de verdachte zich thans in enige mate schuldbewust toont ten aanzien van het kwalijke van zijn gedrag, hetgeen onder meer tot uiting is gekomen in zijn proceshouding. In die omstandigheid, alsmede in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet het hof aanleiding om een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk te doen zijn. Met oplegging van het voorwaardelijke strafdeel wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. Daarbij heeft het hof tevens de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van fraude en het voorhanden hebben van valse reisdocumenten, in aanmerking genomen.
De raadsman heeft ten overstaan van het hof weliswaar verscheidene arresten aangehaald om daarmee zijn straftoemetingspleidooi kracht bij te zetten, doch enerzijds zijn die fraudezaken in aard en ernst niet geheel vergelijkbaar met de onderhavige zaak en anderzijds zijn de in die zaken opgelegde straffen niet van dezelfde orde als de straffen die dit hof doorgaans in zaken als de onderhavige oplegt, zodat deze jurisprudentie het hof niet leidt tot een andersluidend matigend oordeel met betrekking tot de op te leggen straf.
Ook in hetgeen overigens door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om ten gunste van de verdachte af te wijken van voormeld uitgangspunt. Met name afgezet tegenover de ernst van de bewezenverklaarde feiten legt hetgeen door of namens de verdachte naar voren is gebracht onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf te komen.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 4 juli 2017 door de Belastingdienst/FIOD is verhoord en in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 12 oktober 2021 vonnis gewezen. Vervolgens is namens de verdachte op 22 oktober 2021 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 8 augustus 2023 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het begin van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het wijzen van het vonnis door de rechtbank bedraagt 4 jaren en ruim 3 maanden. Voor wat betreft de behandeling in hoger beroep geldt dat de duur daarvan 1 jaar en ruim 10 maanden bedraagt.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel deze zaak omvangrijk en complex van aard is en de verdediging in eerste aanleg onderzoekswensen heeft ingediend, welke onderzoekswensen door de rechtbank (al dan niet gedeeltelijk) zijn gehonoreerd, is het hof van oordeel dat die redenen niet het gehele tijdsverloop kunnen verklaren.
Resumerend stelt het hof vast dat in de fase van eerste aanleg einduitspraak is gedaan na het verstrijken van twee jaren. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met 2 jaren en ruim 3 maanden overschreden. In hoger beroep is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Het hof zal de overschrijding ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting en wel in die zin dat het hof het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met twee maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof, zoals is gevorderd door de advocaat-generaal, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Beslag
Tijdens het vooronderzoek is er onder de verdachte strafvorderlijk beslag gelegd op diverse documenten, stempels, bankpassen, e-dentifier, een ordner en een pasjeshouder.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de inbeslaggenomen bankpas op de valse naam van [betrokkene 2] is gesteld. Deze bankpas is bij gelegenheid van het onderzoek onder de verdachte aangetroffen en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten als de onderhavige.
Het ongecontroleerde bezit van de valse bankpas is naar het oordeel van het hof in strijd met de wet en het algemeen belang. Het hof zal daarom de onttrekking aan het verkeer bevelen van dit inbeslaggenomen goed.
Nu er geen strafvorderlijk belang meer is bij handhaving van het beslag op de overige inbeslaggenomen goederen, zal het hof de teruggave daarvan gelasten aan de verdachte, als zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36d, 51, 57, 231 en 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op artikel 69a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een bankpas op valse naam van [betrokkene 2] (beslagnummer 74148);
gelast de
teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten documenten (beslagnummers 88813, 88776, 88778, 88812, 88779, 88786, 88785, 88783, 88781, 83439, 88782, 741450 en 74151), stempels (beslagnummers 77047, 77048, 77049, 77050, 77051, 77052, 77053, 77054, 77055, 77056 en 83485 (inclusief stickers)), een ordner (beslagnummer 112058), bankpassen (beslagnummers 6057749-71281, 83438 (inclusief etui), 83443, 84153 (inclusief e-dentifiers), 74141, 74142, 74145, 74146, 74147 en 74149), afzonderlijke e-dentifiers (beslagnummers 83440 en 83442) en een pasjeshouder (beslagnummer 74143).
Aldus gewezen door:
mr. drs. P. Fortuin, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 8 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Fortuin en mr. Platschorre voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 8 maart 1988,