ECLI:NL:GHSHE:2023:2555

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
20-000096-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale fraudezaak met valsheid in geschrift en niet betalen van loonheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van fiscale fraude, waaronder het meermalen doen plegen van valsheid in geschrift met betrekking tot aangiften omzetbelasting en het opzettelijk niet betalen van loonheffing. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet de kwaliteit van aangifteplichtige bezat en dat het bewijs voor medeplegen tekortschiet. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en het subsidiair tenlastegelegde medeplegen, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het doen plegen van valsheid in geschrift en het niet betalen van loonheffing. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden. Het hof heeft ook de bewaring van inbeslaggenomen ordners gelast ten behoeve van de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-000096-20
Uitspraak : 8 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant,
zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 31 december 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-994027-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘medeplegen van: opzettelijk een der feiten begaan, omschreven in artikel 68 eerste lid onderdeel a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd’ (feit 1 primair) en
- ‘medeplegen van: opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen, meermalen gepleegd’ (feit 2),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Door de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde voor zover dat ziet op het medeplegen, het overigens onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde en het onder feit 2 tenlastegelegde doen plegen tot en met 19 september 2016 alsmede het medeplegen van 20 september 2016 tot en met 9 juli 2018 bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen is gevorderd dat daarvan de bewaring zal worden gelast ten behoeve van de rechthebbende.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde voor zover dat ziet op het medeplegen van valsheid in geschrift. Met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde doen plegen van valsheid in geschrift en het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten slotte is verzocht van de inbeslaggenomen goederen de teruggave te gelasten aan de verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging en daarmee de grondslag van het onderzoek is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 april 2015 tot en met 29 juli 2016, in de gemeente(n) Helmond en/of Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een (of meer) natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting, te weten:
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 131-133) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 134-137) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 3e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 138-141) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 4e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 142-145) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal 2016 (DOC-003, p. 146-149) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal 2016 (DOC-003, p. 150-153),
onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben laten doen bij de inspecteur der belastingen, hebbende die onjuistheid en/of onvolledigheid hierin bestaan – zakelijk weergegeven – dat verdachte en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n), (telkens) opzettelijk een te laag, althans onjuist totaal bedrag aan verschuldigde omzetbelasting, heeft/hebben opgegeven en/of vermeld en/of heeft/hebben doen opgeven en/of vermelden, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 april 2015 tot en met 29 juli 2016 in de gemeente(n) Helmond en/of Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een (of meer) natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (telkens) (elektronische) aangifte(n) inzake de omzetbelasting, te weten:
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 131-133) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 134-137) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 3e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 138-141) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 4e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 142-145) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal 2016 (DOC-003, p. 146-149) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal 2016 (DOC-003, p. 150-153),
(telkens) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben hij verdachte en/of (een of meer van zijn) medeverdachte(n), (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – op dat/die aangifte(n) een te laag, althans onjuist, totaal bedrag aan verschuldigde omzetbelasting ingevuld en/of laten invullen, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 29 juli 2016 in de gemeente(n) Helmond en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (of meer) (elektronische) aangifte(n) voor de omzetbelasting, te weten:
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal van 2015 (DOC-003, p. 131-133) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal van 2015 (DOC-003, p. 134-137) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 3e kwartaal van 2015 (DOC-003, p. 138-141) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 4e kwartaal van 2015 (DOC-003, p. 142-145) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal van 2016 (DOC-003, p. 146-149) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal van 2016 (DOC-003, p. 150-153),
zijnde deze aangifte(n) (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen met het oogmerk om deze na te noemen geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door [betrokkene 1] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en) op deze aangifte(n) een te laag, althans onjuist, bedrag aan verschuldigde omzetbelasting te doen invullen, door deze [betrokkene 1] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en) (telkens) een te laag, althans onjuist, bedrag aan op die aangifte(n) door deze [betrokkene 1] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en) in te vullen verschuldigde omzetbelasting (mondeling of anderszins) door te geven;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 mei 2016 tot en met 9 juli 2018, in de gemeente(n) Helmond en/of Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een (of meer) natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk de belasting welke op aangifte moest worden voldaan of afgedragen, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de belasting met betrekking tot de aangifte(n) loonheffing over het/de aangiftetijdvak(ken):
- april 2016 (DOC-016), 8.716 euro en/of
- augustus 2016 (DOC-016), 8.741 euro en/of
- december 2016 (DOC-016), 9.775 euro en/of
- maart 2017 (DOC-016), 9.713 euro en/of
- juli 2017 (DOC-016), 25.018 euro,
(telkens) niet en/of gedeeltelijk niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft/hebben betaald
en/of
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 mei 2016 tot en met 9 juli 2018 in de gemeente(n) Helmond en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, opzettelijk [betrokkene 2] de belasting welke op aangifte moest worden voldaan of afgedragen, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de belasting met betrekking tot de aangifte(n) loonheffing over het/de aangiftetijdvak(ken):
- april 2016 (DOC-016), 8.716 euro en/of
- augustus 2016 (DOC-016), 8.741 euro en/of
- december 2016 (DOC-016), 9.775 euro en/of
- maart 2017 (DOC-016), 9.713 euro en/of
- juli 2017 (DOC-016), 25.018 euro,
(telkens) niet en/of gedeeltelijk niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft doen betalen door opzettelijk (als vertegenwoordiger/gemachtigde van deze [betrokkene 2] met betrekking tot de aangifte(n) loonheffing en/of de betaling van de belasting die op deze aangifte(n) moest worden voldaan of afgedragen) deze belasting niet en/of gedeeltelijk niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn te betalen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en partiële vrijspraak van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde
De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 1 primair aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van het (mede)plegen van het opzettelijk indienen van aangiften omzetbelasting. Deze aangiften hebben betrekking op de eenmanszaak van [betrokkene 2] , genaamd [bedrijf] . Onder feit 1 subsidiair is het (mede)plegen van het valselijk opmaken van die aangiften aan de verdachte ten laste gelegd.
Het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, is strafbaar gesteld bij artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De norm van deze wetsbepaling richt zich op degene die de kwaliteit van aangifteplichtige bezit.
Het hof stelt vast dat de tenlastelegging onder feit 1 primair is toegesneden op de feitelijkheid dat ‘hij (…) tezamen en in vereniging met een (of meer) natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (…) (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting (…) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan’. De verweten gedraging, al dan niet in vereniging gepleegd, ziet aldus in de kern op het doen van de aangiften omzetbelasting.
Het hof stelt voorop dat de verdachte slechts als pleger van het onjuist doen van de aangiften omzetbelasting kan worden aangemerkt, indien de verdachte degene was die tot het doen van die aangiften gehouden was. Van dat laatste kan alleen sprake zijn als de verdachte (zelf) is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Uit het procesdossier komt naar voren dat [betrokkene 2] als omzetbelastingplichtige is uitgenodigd tot het doen van aangiften omzetbelasting. Niet is gebleken dat de verdachte (eveneens) is uitgenodigd tot het doen van de in de tenlastelegging bedoelde aangiften. Mitsdien kan hij niet worden aangemerkt als pleger van het onjuist doen van die aangiften.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de aangiften werden ingevuld door boekhouder [betrokkene 1] van [accountantskantoor] . Boekhouder [betrokkene 1] belde met de verdachte om te vragen welke gegevens hij moest gebruiken voor de aangiften omzetbelasting. De verdachte gaf vervolgens een bedrag aan omzet door, waarna de aangiften werden ingevuld. Deze door de verdachte doorgegeven gegevens dienden als basis voor de gedane aangiften omzetbelasting. Over de tenlastegelegde aangiftetijdvakken zijn nihilaangiften gedaan.
De aangiften omzetbelasting zijn door of namens boekhouder [betrokkene 1] elektronisch ingediend bij de Belastingdienst.
Weliswaar kan slechts degene aan wie een aangiftebiljet is uitgereikt het misdrijf van artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen plegen, doch dit sluit niet uit dat een ander dit strafbaar feit in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht kan medeplegen. De bijdrage van de verdachte in de constellatie van de begane belastingfraude bestaat naar het oordeel van het hof uit het doorgeven aan de boekhouder van te lage en daarmee onjuiste bedragen aan omzet, waarop de (elektronische) aangiftebiljetten zijn gebaseerd, zoals expliciet cumulatief onder feit 1 subsidiair aan de verdachte ten laste is gelegd. Om van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken is vereist dat de vermeende mededaders opzet hebben gehad op het gronddelict. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is evenwel niet komen vast te staan dat de belastingplichtige [betrokkene 2] en boekhouder [betrokkene 1] wetenschap hadden van de onjuistheid van de door de verdachte doorgegeven bedragen, noch van de onjuistheid van de daarop gebaseerde aangiften, zodat het voor een bewezenverklaring van het medeplegen vereiste opzet aan de zijde van die personen niet kan worden bewezen.
Nu de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte naar ’s hofs oordeel kwalificeren als het doen plegen van het meermalen valselijk opmaken van de aangiften omzetbelasting, de verdachte niet de kwaliteit van aangifteplichtige bezit en het bewijs voor het medeplegen tekortschiet, zal het hof de verdachte vrijspreken van hetgeen onder feit 1 primair aan hem ten laste is gelegd, alsmede van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde medeplegen.
Partiële vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde
Mutatis mutandis geldt voor het onder feit 2 tenlastegelegde (mede)plegen van het niet, gedeeltelijk niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn afdragen van loonheffingen hetzelfde als hiervoor met betrekking tot de (partiële) vrijspraak van het onder feit 1 primair en feit 1 subsidiair tenlastegelegde is overwogen. Niet de verdachte, maar [betrokkene 2] was als inhoudingsplichtige gehouden de loonheffingen af te dragen en het opzet zijdens [betrokkene 2] en boekhouder [betrokkene 1] op het gronddelict kan niet worden bewezen, zodat van medeplegen evenmin sprake is. Mitsdien zal de verdachte partieel worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, namelijk voor zover dat ziet op het tenlastegelegde medeplegen en zelfstandig plegen van het bepaalde in artikel 69a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1maart 2015 tot en met 29 juli 2016 in Nederland, aangiften voor de omzetbelasting, te weten:
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal van 2015 en
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal van 2015 en
- een (elektronische) aangifte over het 3e kwartaal van 2015 en
- een (elektronische) aangifte over het 4e kwartaal van 2015 en
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal van 2016 en
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal van 2016,
zijnde deze aangiften telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft doen opmaken met het oogmerk om deze geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door [betrokkene 1] op deze aangiften een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting te doen invullen, door deze [betrokkene 1] telkens een te laag bedrag aan op die aangiften in te vullen verschuldigde omzetbelasting (mondeling of anderszins) door te geven;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 31 mei 2016 tot en met 9 juli 2018 in Nederland, telkens opzettelijk [betrokkene 2] de belasting welke op aangifte moest worden afgedragen, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de belasting met betrekking tot de aangiften loonheffing over de aangiftetijdvakken:
- april 2016, 8.716 euro en
- augustus 2016, 8.741 euro en
- december 2016, 9.775 euro en
- maart 2017, 9.713 euro en
- juli 2017, 25.018 euro,
telkens niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft doen betalen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, gelijk zijn raadsvrouw bij pleidooi heeft aangevoerd, op het standpunt gesteld dat zijn eerdere bij de Belastingdienst/FIOD afgelegde verklaring valselijk en in strijd met de waarheid is afgelegd, omdat hij zijn stiefzoon [betrokkene 2] uit de wind wilde houden. De verdachte had naar eigen zeggen geen enkele zeggenschap binnen de eenmanszaak [bedrijf] en is zich pas op een later moment, na de tenlastegelegde periode, gaan bemoeien met de financiën van de eenmanszaak.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de Belastingdienst/FIOD op 23 april 2018 onder meer verklaard dat hij de boekhouder [betrokkene 1] heeft aangestuurd om nihilaangiften voor de eenmanszaak van [betrokkene 2] op te stellen, hij de Belastingdienst als financier heeft gebruikt, hij de beslissing nam of er wel of geen belasting werd betaald, hij anderhalve ton uit [bedrijf] heeft gehaald voor betalingen en er bij hem geen twijfel bestaat dat het doen van nihilaangiften en het niet betalen van omzetbelasting en loonheffing niet juist is geweest (dossierpagina’s 71-78). Deze verklaring is door de verdachte ondertekend en elke pagina is door hem geparafeerd.
De omstandigheid dat de verdachte de financiële beslissingen binnen [bedrijf] nam volgt niet alleen uit de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] , maar ook uit de inhoud van een brief van de verdachte aan de Belastingdienst over een verdienmodel met zonnepanelen om belastingschulden in te kunnen lossen d.d. 19 oktober 2014 (dossierpagina’s 109-111) en een document betreffende het aangaan van een betalingsregeling door [bedrijf] d.d. 2 februari 2016, waarop de verdachte met de functiebenaming ‘algemeen directeur’ voor akkoord heeft getekend (dossierpagina’s 190-191). Gezien de inhoud van vorenbedoelde verklaringen, bescheiden en de tijdstippen waarop die bescheiden zijn opgemaakt, stelt het hof vast dat de verdachte zich reeds in oktober 2014 met de financiële zaken van [bedrijf] is gaan bemoeien en niet – zoals de verdachte ten overstaan van het hof heeft verklaard – dat dit na de tenlastegelegde periode moet zijn geweest. Tegen voormelde achtergrond vermag het hof dan ook niet in te zien waarom hij niet kan worden gehouden aan zijn op 23 april 2018 bij de Belastingdienst/FIOD afgelegde verklaring, nu die verklaring steun vindt in de inhoud van de overige bewijsmiddelen. Hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard over rancune van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] kan – wat daar ook van zij – daar niet aan afdoen.
Het hof zal de verdachte aldus houden aan zijn eerder afgelegde verklaring en voorbij gaan aan zijn andersluidende verklaring zoals hij die ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep heeft afgelegd.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het betreffende bewijsmiddel blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

doen plegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
doen plegen van opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen niet en/of niet binnen de belastingwet gestelde termijn betalen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen doen plegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk niet en/of niet binnen de belastingwet gestelde termijn doen betalen van loonheffing. De verdachte heeft de boekhouder van de eenmanszaak van zijn stiefzoon de aangiften omzetbelasting valselijk laten opmaken en de belasting met betrekking tot de aangiften loonheffing die zijn stiefzoon moest betalen niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betaald, althans laten betalen. Door het handelen van de verdachte, dat was ingegeven om liquiditeitsproblemen van de eenmanszaak te ondervangen en om de betrokkenen te kunnen blijven voorzien van inkomen, heeft de Staat der Nederlanden, en voor wat betreft de omzetbelasting ook de Europese Unie, uiteindelijk aanzienlijke belastinginkomsten misgelopen. Het hof stelt dit strafrechtelijke benadelingsbedrag vast op € 195.799,00. Dit bedrag valt uiteen in een bedrag van € 133.836,00 aan niet-betaalde omzetbelasting en een bedrag van € 61.963,00 aan niet afgedragen loonheffingen. De Belastingdienst/FIOD is in zijn nadeelberekening uitgegaan van een hoger nadeelbedrag, gebaseerd op meer aangiften dan ten laste zijn gelegd. Het hof heeft evenwel die meerdere aangiften en het gestelde daaruit voortgevloeide nadeel niet in de straftoemeting betrokken, aangezien die aangiften geen deel uitmaken van het procesdossier en om die reden evenmin ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde konden worden gesteld.
Bij belastingheffing zijn in het algemeen gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken. Met de heffing van omzetbelasting wordt immers beoogd de Staat der Nederlanden en de Europese Unie geldmiddelen te verschaffen die voor hun instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelwijze deze gemeenschapsbelangen geschonden. Dergelijk strafbaar gedrag leidt uiteindelijk ertoe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen. Naast de financiële nadelige gevolgen die het bewezenverklaarde heeft veroorzaakt, is daardoor eveneens aan bonafide ondernemers, die wel aan hun wettelijke belastingverplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan. Voorts is het voor een goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting essentieel dat kan worden uitgegaan van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de aangiften. Het systeem van de omzetbelasting is immers mede gebaseerd op het vertrouwen dat een (rechts)persoon een juiste aangifte doet en dat de Belastingdienst op basis daarvan de verschuldigde omzetbelasting of teruggave daarvan vaststelt. Als er aangiften worden gedaan die niet stroken met de werkelijkheid, wordt het systeem van de heffing van omzetbelasting ondergraven. Ook met het inhouden van de loonheffingen op het loon van de belastingplichtige werknemers wordt beoogd de Staat der Nederlanden geldmiddelen te verschaffen die voor zijn instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. Door het niet betalen van aangegeven loonheffingen door de inhoudingsplichtige wordt dit gemeenschapsbelang geschonden. Ook wordt het vertrouwen dat de werknemers moeten kunnen stellen in de werkgever, die voor hun ten behoeve van de Belastingdienst de loonheffingen op hun loon inhoudt, beschaamd.
Gezien al het vorenstaande rekent het hof het de verdachte zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 juni 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat zijn woning executoriaal is verkocht nadat hij persoonlijk failliet is verklaard, hij gescheiden van zijn vrouw woont bij zijn ouders, hij geen werk heeft, hij en zijn gezin last hebben gehad van negatieve media-aandacht rondom zijn persoon, hij te kampen heeft met slaapapneu, hij medicijnen gebruikt en dat hij voor zijn psychische problemen hulp wil zoeken bij een klinisch behandelcentrum in Limburg. Ter adstructie van een en ander heeft de raadsvrouw van de verdachte in hoger beroep stukken ingebracht.
Het hof is van oordeel dat, ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Oplegging van de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf, alsmede een andere strafmodaliteit of een matiging van de door de rechtbank gevonniste straf zoals door de verdediging is bepleit, doet in het licht van het voorgaande naar ’s hofs oordeel onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten, zodat het hof daartoe niet zal overgaan en de verdachte zal veroordelen tot na te melden hogere straf.
Het hof neemt bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte in aanmerking dat bij de behandeling van de strafzaak in hoger beroep naar voren is gekomen dat de verdachte zich op geen enkele wijze schuldbewust toont ten aanzien van het kwalijke van zijn gedrag. De verdachte lijkt tegen beter weten in de door hem begane strafbare feiten te ontkennen.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden. Daarbij heeft het hof tevens de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van fraude, in aanmerking genomen.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak ambtshalve nog het volgende.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat vanwege de Staat der Nederlanden jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft voorts te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 23 april 2018 door de Belastingdienst/FIOD is verhoord. De rechtbank heeft op 31 december 2019 vonnis gewezen. Vervolgens is door de verdachte op 13 januari 2020 hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 8 augustus 2023 – einduitspraak. Het tijdsverloop tussen het begin van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het wijzen van het vonnis door de rechtbank bedraagt 1 jaar en ruim 8 maanden. Voor wat betreft de behandeling in hoger beroep geldt dat de duur daarvan 3 jaren en bijna 7 maanden bedraagt.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het hof stelt vast dat de behandeling in hoger beroep meermalen is verdaagd op verzoek van de verdediging in verband met de psychische gesteldheid van de verdachte en dat die omstandigheid voor een groot deel het tijdsverloop in hoger beroep kan verklaren.
Het hof stelt vast dat in de fase van eerste aanleg einduitspraak is gedaan binnen het verstrijken van twee jaren en dat – met inachtneming van het vorenoverwogene met betrekking tot de invloed van de verdediging op het procesverloop – in hoger beroep de redelijke termijn met ongeveer 5 maanden overschreden. Het hof zal deze overschrijding ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting en wel in die zin dat het hof het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met één maand.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden.
Overeenkomstig het imperatief bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat er momenteel nog strafvorderlijk beslag rust op tijdens het vooronderzoek inbeslaggenomen ordners.
Nu het hof thans niet kan vaststellen wie in juridische zin als rechthebbende van de ordners moet worden aangemerkt, zal het hof de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 47, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op artikel 69a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair tenlastegelegde, het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde medeplegen en het onder feit 2 tenlastegelegde (mede)plegen heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair alternatief tenlastegelegde doen plegen en het onder feit 2 alternatief tenlastegelegde doen plegen heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten ordners (beslagnummers 90680, 90681, 90683, 90688, 90689, 90690 en 90691).
Aldus gewezen door:
mr. drs. P. Fortuin, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen, griffier,
en op 8 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Fortuin en Platschorre voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.