[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres] .
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘medeplegen van: opzettelijk een der feiten begaan, omschreven in artikel 68 eerste lid onderdeel a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd’ (feit 1 primair) en
- ‘medeplegen van: opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen, meermalen gepleegd’ (feit 2),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Door de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte zal vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde voor zover dat ziet op het medeplegen, het overigens onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde en het onder feit 2 tenlastegelegde doen plegen tot en met 19 september 2016 alsmede het medeplegen van 20 september 2016 tot en met 9 juli 2018 bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Met betrekking tot de inbeslaggenomen goederen is gevorderd dat daarvan de bewaring zal worden gelast ten behoeve van de rechthebbende.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde voor zover dat ziet op het medeplegen van valsheid in geschrift. Met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde doen plegen van valsheid in geschrift en het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten slotte is verzocht van de inbeslaggenomen goederen de teruggave te gelasten aan de verdachte.
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging en daarmee de grondslag van het onderzoek is gewijzigd.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 april 2015 tot en met 29 juli 2016, in de gemeente(n) Helmond en/of Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een (of meer) natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting, te weten:
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 131-133) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 134-137) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 3e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 138-141) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 4e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 142-145) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal 2016 (DOC-003, p. 146-149) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal 2016 (DOC-003, p. 150-153),
onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben laten doen bij de inspecteur der belastingen, hebbende die onjuistheid en/of onvolledigheid hierin bestaan – zakelijk weergegeven – dat verdachte en/of (één of meer van) zijn medeverdachte(n), (telkens) opzettelijk een te laag, althans onjuist totaal bedrag aan verschuldigde omzetbelasting, heeft/hebben opgegeven en/of vermeld en/of heeft/hebben doen opgeven en/of vermelden, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 april 2015 tot en met 29 juli 2016 in de gemeente(n) Helmond en/of Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een (of meer) natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (telkens) (elektronische) aangifte(n) inzake de omzetbelasting, te weten:
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 131-133) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 134-137) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 3e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 138-141) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 4e kwartaal 2015 (DOC-003, p. 142-145) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal 2016 (DOC-003, p. 146-149) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal 2016 (DOC-003, p. 150-153),
(telkens) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben hij verdachte en/of (een of meer van zijn) medeverdachte(n), (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven – op dat/die aangifte(n) een te laag, althans onjuist, totaal bedrag aan verschuldigde omzetbelasting ingevuld en/of laten invullen, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 29 juli 2016 in de gemeente(n) Helmond en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (of meer) (elektronische) aangifte(n) voor de omzetbelasting, te weten:
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal van 2015 (DOC-003, p. 131-133) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal van 2015 (DOC-003, p. 134-137) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 3e kwartaal van 2015 (DOC-003, p. 138-141) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 4e kwartaal van 2015 (DOC-003, p. 142-145) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal van 2016 (DOC-003, p. 146-149) en/of
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal van 2016 (DOC-003, p. 150-153),
zijnde deze aangifte(n) (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen met het oogmerk om deze na te noemen geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door [betrokkene 1] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en) op deze aangifte(n) een te laag, althans onjuist, bedrag aan verschuldigde omzetbelasting te doen invullen, door deze [betrokkene 1] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en) (telkens) een te laag, althans onjuist, bedrag aan op die aangifte(n) door deze [betrokkene 1] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en) in te vullen verschuldigde omzetbelasting (mondeling of anderszins) door te geven;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 mei 2016 tot en met 9 juli 2018, in de gemeente(n) Helmond en/of Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een (of meer) natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk de belasting welke op aangifte moest worden voldaan of afgedragen, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de belasting met betrekking tot de aangifte(n) loonheffing over het/de aangiftetijdvak(ken):
- april 2016 (DOC-016), 8.716 euro en/of
- augustus 2016 (DOC-016), 8.741 euro en/of
- december 2016 (DOC-016), 9.775 euro en/of
- maart 2017 (DOC-016), 9.713 euro en/of
- juli 2017 (DOC-016), 25.018 euro,
(telkens) niet en/of gedeeltelijk niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft/hebben betaald
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 mei 2016 tot en met 9 juli 2018 in de gemeente(n) Helmond en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, opzettelijk [betrokkene 2] de belasting welke op aangifte moest worden voldaan of afgedragen, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de belasting met betrekking tot de aangifte(n) loonheffing over het/de aangiftetijdvak(ken):
- april 2016 (DOC-016), 8.716 euro en/of
- augustus 2016 (DOC-016), 8.741 euro en/of
- december 2016 (DOC-016), 9.775 euro en/of
- maart 2017 (DOC-016), 9.713 euro en/of
- juli 2017 (DOC-016), 25.018 euro,
(telkens) niet en/of gedeeltelijk niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft doen betalen door opzettelijk (als vertegenwoordiger/gemachtigde van deze [betrokkene 2] met betrekking tot de aangifte(n) loonheffing en/of de betaling van de belasting die op deze aangifte(n) moest worden voldaan of afgedragen) deze belasting niet en/of gedeeltelijk niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn te betalen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en partiële vrijspraak van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde
De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 1 primair aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van het (mede)plegen van het opzettelijk indienen van aangiften omzetbelasting. Deze aangiften hebben betrekking op de eenmanszaak van [betrokkene 2] , genaamd [bedrijf] . Onder feit 1 subsidiair is het (mede)plegen van het valselijk opmaken van die aangiften aan de verdachte ten laste gelegd.
Het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, is strafbaar gesteld bij artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De norm van deze wetsbepaling richt zich op degene die de kwaliteit van aangifteplichtige bezit.
Het hof stelt vast dat de tenlastelegging onder feit 1 primair is toegesneden op de feitelijkheid dat ‘hij (…) tezamen en in vereniging met een (of meer) natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (…) (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting (…) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan’. De verweten gedraging, al dan niet in vereniging gepleegd, ziet aldus in de kern op het doen van de aangiften omzetbelasting.
Het hof stelt voorop dat de verdachte slechts als pleger van het onjuist doen van de aangiften omzetbelasting kan worden aangemerkt, indien de verdachte degene was die tot het doen van die aangiften gehouden was. Van dat laatste kan alleen sprake zijn als de verdachte (zelf) is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Uit het procesdossier komt naar voren dat [betrokkene 2] als omzetbelastingplichtige is uitgenodigd tot het doen van aangiften omzetbelasting. Niet is gebleken dat de verdachte (eveneens) is uitgenodigd tot het doen van de in de tenlastelegging bedoelde aangiften. Mitsdien kan hij niet worden aangemerkt als pleger van het onjuist doen van die aangiften.
Uit de bewijsmiddelen komt naar voren dat de aangiften werden ingevuld door boekhouder [betrokkene 1] van [accountantskantoor] . Boekhouder [betrokkene 1] belde met de verdachte om te vragen welke gegevens hij moest gebruiken voor de aangiften omzetbelasting. De verdachte gaf vervolgens een bedrag aan omzet door, waarna de aangiften werden ingevuld. Deze door de verdachte doorgegeven gegevens dienden als basis voor de gedane aangiften omzetbelasting. Over de tenlastegelegde aangiftetijdvakken zijn nihilaangiften gedaan.
De aangiften omzetbelasting zijn door of namens boekhouder [betrokkene 1] elektronisch ingediend bij de Belastingdienst.
Weliswaar kan slechts degene aan wie een aangiftebiljet is uitgereikt het misdrijf van artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen plegen, doch dit sluit niet uit dat een ander dit strafbaar feit in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht kan medeplegen. De bijdrage van de verdachte in de constellatie van de begane belastingfraude bestaat naar het oordeel van het hof uit het doorgeven aan de boekhouder van te lage en daarmee onjuiste bedragen aan omzet, waarop de (elektronische) aangiftebiljetten zijn gebaseerd, zoals expliciet cumulatief onder feit 1 subsidiair aan de verdachte ten laste is gelegd. Om van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken is vereist dat de vermeende mededaders opzet hebben gehad op het gronddelict. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is evenwel niet komen vast te staan dat de belastingplichtige [betrokkene 2] en boekhouder [betrokkene 1] wetenschap hadden van de onjuistheid van de door de verdachte doorgegeven bedragen, noch van de onjuistheid van de daarop gebaseerde aangiften, zodat het voor een bewezenverklaring van het medeplegen vereiste opzet aan de zijde van die personen niet kan worden bewezen.
Nu de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte naar ’s hofs oordeel kwalificeren als het doen plegen van het meermalen valselijk opmaken van de aangiften omzetbelasting, de verdachte niet de kwaliteit van aangifteplichtige bezit en het bewijs voor het medeplegen tekortschiet, zal het hof de verdachte vrijspreken van hetgeen onder feit 1 primair aan hem ten laste is gelegd, alsmede van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde medeplegen.
Partiële vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde
Mutatis mutandis geldt voor het onder feit 2 tenlastegelegde (mede)plegen van het niet, gedeeltelijk niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn afdragen van loonheffingen hetzelfde als hiervoor met betrekking tot de (partiële) vrijspraak van het onder feit 1 primair en feit 1 subsidiair tenlastegelegde is overwogen. Niet de verdachte, maar [betrokkene 2] was als inhoudingsplichtige gehouden de loonheffingen af te dragen en het opzet zijdens [betrokkene 2] en boekhouder [betrokkene 1] op het gronddelict kan niet worden bewezen, zodat van medeplegen evenmin sprake is. Mitsdien zal de verdachte partieel worden vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde, namelijk voor zover dat ziet op het tenlastegelegde medeplegen en zelfstandig plegen van het bepaalde in artikel 69a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1maart 2015 tot en met 29 juli 2016 in Nederland, aangiften voor de omzetbelasting, te weten:
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal van 2015 en
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal van 2015 en
- een (elektronische) aangifte over het 3e kwartaal van 2015 en
- een (elektronische) aangifte over het 4e kwartaal van 2015 en
- een (elektronische) aangifte over het 1e kwartaal van 2016 en
- een (elektronische) aangifte over het 2e kwartaal van 2016,
zijnde deze aangiften telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft doen opmaken met het oogmerk om deze geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door [betrokkene 1] op deze aangiften een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting te doen invullen, door deze [betrokkene 1] telkens een te laag bedrag aan op die aangiften in te vullen verschuldigde omzetbelasting (mondeling of anderszins) door te geven;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 31 mei 2016 tot en met 9 juli 2018 in Nederland, telkens opzettelijk [betrokkene 2] de belasting welke op aangifte moest worden afgedragen, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de belasting met betrekking tot de aangiften loonheffing over de aangiftetijdvakken:
- april 2016, 8.716 euro en
- augustus 2016, 8.741 euro en
- december 2016, 9.775 euro en
- maart 2017, 9.713 euro en
- juli 2017, 25.018 euro,
telkens niet en/of niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft doen betalen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, gelijk zijn raadsvrouw bij pleidooi heeft aangevoerd, op het standpunt gesteld dat zijn eerdere bij de Belastingdienst/FIOD afgelegde verklaring valselijk en in strijd met de waarheid is afgelegd, omdat hij zijn stiefzoon [betrokkene 2] uit de wind wilde houden. De verdachte had naar eigen zeggen geen enkele zeggenschap binnen de eenmanszaak [bedrijf] en is zich pas op een later moment, na de tenlastegelegde periode, gaan bemoeien met de financiën van de eenmanszaak.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de Belastingdienst/FIOD op 23 april 2018 onder meer verklaard dat hij de boekhouder [betrokkene 1] heeft aangestuurd om nihilaangiften voor de eenmanszaak van [betrokkene 2] op te stellen, hij de Belastingdienst als financier heeft gebruikt, hij de beslissing nam of er wel of geen belasting werd betaald, hij anderhalve ton uit [bedrijf] heeft gehaald voor betalingen en er bij hem geen twijfel bestaat dat het doen van nihilaangiften en het niet betalen van omzetbelasting en loonheffing niet juist is geweest (dossierpagina’s 71-78). Deze verklaring is door de verdachte ondertekend en elke pagina is door hem geparafeerd.
De omstandigheid dat de verdachte de financiële beslissingen binnen [bedrijf] nam volgt niet alleen uit de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 2] en [betrokkene 1] , maar ook uit de inhoud van een brief van de verdachte aan de Belastingdienst over een verdienmodel met zonnepanelen om belastingschulden in te kunnen lossen d.d. 19 oktober 2014 (dossierpagina’s 109-111) en een document betreffende het aangaan van een betalingsregeling door [bedrijf] d.d. 2 februari 2016, waarop de verdachte met de functiebenaming ‘algemeen directeur’ voor akkoord heeft getekend (dossierpagina’s 190-191). Gezien de inhoud van vorenbedoelde verklaringen, bescheiden en de tijdstippen waarop die bescheiden zijn opgemaakt, stelt het hof vast dat de verdachte zich reeds in oktober 2014 met de financiële zaken van [bedrijf] is gaan bemoeien en niet – zoals de verdachte ten overstaan van het hof heeft verklaard – dat dit na de tenlastegelegde periode moet zijn geweest. Tegen voormelde achtergrond vermag het hof dan ook niet in te zien waarom hij niet kan worden gehouden aan zijn op 23 april 2018 bij de Belastingdienst/FIOD afgelegde verklaring, nu die verklaring steun vindt in de inhoud van de overige bewijsmiddelen. Hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard over rancune van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] kan – wat daar ook van zij – daar niet aan afdoen.
Het hof zal de verdachte aldus houden aan zijn eerder afgelegde verklaring en voorbij gaan aan zijn andersluidende verklaring zoals hij die ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep heeft afgelegd.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het betreffende bewijsmiddel blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd: