ECLI:NL:GHSHE:2023:2547

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
20-002821-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkeringsfraude en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1961 en woonachtig in Nederland, was in eerste aanleg veroordeeld voor uitkeringsfraude en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. De verdachte had een Ziektewetuitkering ontvangen, terwijl hij niet had gemeld dat hij inkomsten genoot uit een eigen onderneming. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), wat heeft geleid tot een onterecht ontvangen uitkering van € 74.481,94. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het eerste feit, maar het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de valsheid van de arbeidsovereenkomst en salarisspecificatie. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, maar het tweede feit, het opzettelijk nalaten van informatie, is bewezen verklaard. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de duur van de gedraging en het gebrek aan medewerking van de verdachte aan het onderzoek van het UWV.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002821-21
Uitspraak : 10 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 november 2021, in de strafzaak met parketnummer 82-010041-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1961,
wonende te [adres 1] ,
postadres ter terechtzitting opgegeven: [adres 2] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
  • ‘medeplegen opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst’ (feit 1),
  • ‘in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming’ (feit 2),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de straf, in die zin dat het hof aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 200 uren, waarvan 100 uren voorwaardelijk, zal opleggen met een proeftijd van 2 jaren.
Door en namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde. De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 februari 2016 tot en met 5 april 2016 te Kerkrade, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een (of meerdere) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, al dan niet via een of meer tussenpers(o)on(en) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
- een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [verdachte] d.d. 1 februari 2016 (procesdossier p. 62-63) en/of
- een salarisspecificatie van [bedrijf 1] ten name van [verdachte] van week acht 2016 (procesdossier p. 64) en/of
- een uitkeringsaanvraag inclusief bijlagen d.d. 29 februari 2016 (procesdossier p. 42-51),
zijnde (een) geschrift(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, heeft gebruikt, als ware het/die geschrift(en) echt en onvervalst, immers heeft verdachte genoemde geschrift(en) overgelegd en/of doen laten overleggen en/of verstrekt en/of doen laten verstrekken aan Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, en bestaande die valsheid of vervalsing daarin dat op/in de/het genoemde geschrift(en) is vermeld dat [verdachte] in de periode 1 februari 2016 tot 29 februari 2016 een fulltime dienstverband had bij [bedrijf 1] als bedrijfsleider, terwijl [verdachte] in werkelijkheid geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 1] in de periode van 1 februari 2016 tot en met 29 februari 2016 en/of verdachte [verdachte] geen salaris verdiende bij [bedrijf 1] ;
2.hij in of omstreeks de periode van 2 maart 2016 tot 25 februari 2018 te Kerkrade, althans in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 49 Ziektewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Ziektewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen in het geheel niet te melden dat hij in voornoemde periode werkzaamheden had en inkomsten had genoten, zulks terwijl dat toen wel het geval was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van de verdachte zich niet verhoudt met de tenlastelegging van feit 1, nu de verdachte in februari 2016 werkzaamheden heeft verricht voor het bedrijf [bedrijf 2] in opdracht van [bedrijf 1] . Weliswaar is op de salarisspecificatie van [bedrijf 1] vermeld dat de verdachte door overschrijving op diens bankrekening salaris heeft ontvangen over februari 2016, terwijl dit niet is overgeschreven, maar dit wil niet zeggen dat de verdachte helemaal niet heeft gewerkt in februari 2016, geen salaris zou hebben ontvangen en de arbeidsovereenkomst tussen de verdachte en [bedrijf 1] is gefingeerd. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel degelijk voor zijn werkzaamheden salaris heeft ontvangen via de heer [betrokkene] , die hem overigens ook op deze baan had gewezen. Voorgaande leidt ertoe dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 tenlastegelegde te komen, hetgeen dient te leiden tot vrijspraak, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast. Namens de verdachte is op 29 februari 2016 de Ziektewetuitkering aangevraagd (pg. 42 t/m 46 procesdossier). Namens de verdachte is opgegeven dat hij sinds 1 februari 2016 in dienst is getreden bij [bedrijf 1] en op 29 februari 2016 ziek is geworden. Vervolgens heeft de verdachte, na een aanvullend verzoek van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), een arbeidsovereenkomst en een salarisspecificatie overgelegd, waaruit volgt dat de verdachte over de maand februari 2016 op zijn bankrekening salaris heeft ontvangen van [bedrijf 1] (pg. 52 t/m 64 procesdossier). De Ziektewetaanvraag is door het UWV toegewezen (pg. 65 t/m 67 procesdossier). Op 26 februari 2018 is de Ziektewetuitkering stopgezet, in verband met de maximale uitkeringsduur (pg. 86 en 87 procesdossier). Er is een bestuursrechtelijk onderzoek ingesteld waaruit is gebleken dat de verdachte op zijn bankrekening geen salarisbijschrijving(en) heeft ontvangen van [bedrijf 1] in de maand februari 2016 (pg. 12 t/m 31 procesdossier). Hieruit is geconcludeerd dat de verdachte in februari 2016 niet in loondienst heeft gewerkt voor [bedrijf 1] en is aldus het vermoeden ontstaan dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een valse arbeidsovereenkomst en dito salarisspecificatie.
Het hof is van oordeel dat op grond van het voorgaande niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat de arbeidsovereenkomst en de salarisspecificatie valselijk zijn opgemaakt. Het hof is aldus, op grond van het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.hij in de periode van 2 maart 2016 tot 25 februari 2018 in Nederland in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 49 Ziektewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Ziektewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen in het geheel niet te melden dat hij in voornoemde periode werkzaamheden had en inkomsten had genoten, zulks terwijl dat toen wel het geval was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof volstaat op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde, aangezien de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit.
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het proces-verbaal van buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , themaonderzoeker in dienst bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, standplaats Amsterdam, proces-verbaalnummer A10647460-01, gesloten d.d. 23 juli 2020 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 182), nader te noemen: het UWV-dossier.
Alle processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.
  • De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 26 juni 2023;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 339, eerste lid, onder 5 Sv, te weten: het onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek d.d. 10 mei 2019, opgemaakt door [verbalisant 2] , themaonderzoeker en toezichthouder, werkzaam bij Directie Handhaving van het UWV, betreffende de onderzoeksbevindingen als weergegeven op pg. 16 dat [verdachte] inkomsten uit eigen onderneming genoot naast de uitkering en diens activiteiten en inkomsten niet aan het UWV heeft gemeld (pg. 12 t/m 31);
  • een geschrift als bedoeld in artikel 339, eerste lid, onder 5 Sv, te weten: een brief van UWV Ziektewet d.d. 2 maart 2016, gericht aan [verdachte] , met een bijlage (pg. 52 t/m 54), bevattende onder meer de plichten van de ontvanger bij het ontvangen van een Ziektewetuitkering;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 339, eerste lid, onder 5 Sv, te weten: een brief van UWV Ziektewet d.d. 13 april 2016, gericht aan [verdachte] (pg. 65 t/m 67), betreffende de toekennende beslissing van het UWV van de Ziektewetuitkering per 2 maart 2016;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 339, eerste lid, onder 5 Sv, te weten: een brief van UWV Ziektewet d.d. 2 februari 2018, gericht aan [verdachte] (pg. 86 en 87), betreffende de beëindiging van de Ziektewetuitkering per 26 februari 2018;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 339, eerste lid, onder 5 Sv, te weten: een uittreksel uit de Kamer van Koophandel d.d. 29 september 2017 (pg. 94 en 95), met betrekking tot Hotel [hotel] te [plaats ] waarvan de verdachte sinds 15 oktober 2014 tot aan de staat van faillissement op 8 augustus 2017 eigenaar is geweest;
  • een geschrift als bedoeld in artikel 339, eerste lid, onder 5 Sv, te weten: een uitdraai van de Belastingdienst, aangevraagd d.d. 17 december 2018, betreffende de door de verdachte gedane aangifte winst (IB/PV, ZVW) over 2016(het hof begrijpt de aangifte inkomstenbelasting over 2016), voor zover deze betrekking heeft op de ondernemingswinst ad € 14.679,00, de privéonttrekking ad € 26.940,00 en de zelfstandigenaftrek ad € 7.280,00 (pg. 118 t/m 120).
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om te volstaan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) taakstraf. Daartoe is aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude (feit 2) door na te laten uitkeringsinstantie UWV de juiste informatie te verschaffen die nodig was om te kunnen beoordelen of de verdachte recht had op een uitkering alsmede voor het bepalen van de hoogte en de duur van die uitkering. De verdachte heeft, terwijl hij een Ziektewetuitkering genoot, verzwegen dat hij tevens de eigenaar was van een hotel in [plaats ], waarvoor hij blijkens zijn opgave inkomstenbelasting werkzaamheden verrichtte en waaruit hij inkomsten ontving. Door deze informatie opzettelijk niet te melden, terwijl hij (bij herhaling) erop is gewezen dat hij wijzigingen - waaronder dat hij volledig of gedeeltelijk ging werken - meteen zou moeten doorgeven aan het UWV, heeft de verdachte ten onrechte een uitkering ontvangen van het UWV tot een bedrag van € 74.481,94. De verdachte wist of moest minst genomen redelijkerwijs vermoeden dat deze verzwegen gegevens van belang waren voor de verstrekking van de Ziektewetuitkering dan wel voor het bepalen van de hoogte en duur daarvan. Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstig misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat bedoeld is voor diegenen die daadwerkelijk niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien, in dit geval door ziekte. Dit stelsel, dat slechts goed kan functioneren als degenen die daarop een beroep doen tijdig overeenkomstig de werkelijkheid opgave doen van hun persoonlijke situatie, gaat uit van solidariteit en de verdachte heeft dat stelsel simpelweg opzettelijk misbruikt voor zijn eigen financiële gewin.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 april 2023, waaruit volgt dat de verdachte geen relevante recidive heeft. Het hof heeft acht geslagen op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij thans werkzaam is in Frankrijk bij de receptie van een hotel. De verdachte heeft vanwege zijn staat van faillissement geen controle over zijn eigen financiële situatie.
Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de vrijheidsbenemende straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Deze oriëntatiepunten gaan in het geval van fraude bij een benadelingsbedrag tussen de € 70.000,- en € 125.000,- uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 tot en met 9 maanden dan wel van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft voor het bepalen van de straf tevens de volgens de oriëntatiepunten strafverzwarende factoren in aanmerking genomen, te weten de duur van de gedraging (in onderhavig geval bijna twee jaren), de mate waarin de verdachte voordeel heeft verkregen (de verdachte heeft ten onrechte een bedrag van € 74.481,94 ontvangen), de mate waarin het ontstane nadeel ongedaan is gemaakt (de verdachte was niet bereid dan wel in staat het nadeel terug te betalen), de mate waarin de verdachte medewerking heeft verleend aan het onderzoek (de verdachte is voor de instanties geruime tijd onbereikbaar en onvindbaar geweest) en ten slotte de mate waarin door de gedraging het vertrouwen in het stelsel is geschaad. Het hof stelt vast dat bovengenoemde factoren in strafverzwarende zin van toepassing zijn en aldus een bijdrage leveren aan de mate van ernst van het door de verdachte gepleegde feit.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde alsmede op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op het vorenstaande acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden passend en geboden. Het hof overweegt daarbij dat, niettegenstaande de vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde, de door de advocaat-generaal gevorderde (gedeeltelijk voorwaardelijke) taakstraf naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde. Daarbij weegt het hof ten nadele van de verdachte mee dat hij jarenlang geen enkele medewerking heeft verleend aan het door het UWV ingestelde onderzoek en eerst ter zitting in hoger beroep, ruim zeven jaren nadat hem de Ziektewetuitkering was toegekend, een verklaring heeft afgelegd ter zake van het bewezenverklaarde. Het opleggen van een straf zoals verzocht door de raadsman kan om diezelfde redenen niet aan de orde zijn.
Concluderend zal het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden opleggen.
Het hof merkt ten overvloede op dat, in tegenstelling tot het betoog van de raadsman, naar het oordeel van het hof de redelijke termijn niet is overschreden, nu de aanvangsdatum van de redelijke termijn het moment betreft waarop een handeling is verricht vanuit de staat jegens de betrokkene waaruit deze betrokkene in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In onderhavige zaak is 23 februari 2021 de aanvangsdatum van de redelijke termijn, zijnde het moment waarop de inleidende dagvaarding van de strafzaak aan de verdachte is uitgereikt. Nu het vonnis in eerste aanleg op 25 november 2021 is gewezen en het hof per datum van heden (10 juli 2023) arrest wijst, stelt het hof vast dat er aldus geen overschrijding van de redelijke termijn van twee jaren heeft plaatsgevonden, noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. G.J. Schiffers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.B. Mobach, griffier,
en op 10 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.B. Mobach is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.