ECLI:NL:GHSHE:2023:2539

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
20-000670-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake stalking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de verdachte werd veroordeeld voor stalking. De rechtbank had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren, alsmede een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van 5 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om bevestiging van het vonnis, maar met aanpassing van de straffen. De verdachte heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft geoordeeld dat de eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten een zwaardere straf rechtvaardigen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende 15 maanden schuldig heeft gemaakt aan belaging van het slachtoffer door het sturen van brieven en e-mails, en het plaatsen van foto's op sociale media. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting en heeft de taakstraf gematigd naar 160 uren. Uiteindelijk heeft het hof de straffen en maatregelen bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straffen, en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, een taakstraf van 160 uren, en een contactverbod voor 5 jaren, met vervangende hechtenis voor het geval de maatregel niet wordt nageleefd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000670-21
Uitspraak : 26 juli 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-082096-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1956,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van belaging veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de rechtbank aan de verdachte een contactverbod (ex artikel 38v Sr) met het slachtoffer [slachtoffer] opgelegd voor de duur van 5 jaren en met 3 dagen vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan (tot een maximum van 6 maanden). Daarbij heeft de rechtbank bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Door de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de [opgelegde] straffen en maatregel en – te dien aanzien opnieuw rechtdoende en rekening houdende met (onder andere) de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting – de verdachte zal veroordelen tot:
 een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren;
 een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis;
 een dadelijk uitvoerbaar contactverbod (ex artikel 38v Sr) met het slachtoffer [slachtoffer] voor de duur van 5 jaren en met 3 dagen vervangende hechtenis voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan (tot een maximum van 6 maanden).
De verdachte heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met uitzondering van de opgelegde straffen en maatregel.
Op te leggen sancties
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van 15 maanden schuldig gemaakt aan belaging van [slachtoffer] , de ex-partner van zijn (inmiddels overleden) zus, door brieven en e-mailberichten te sturen naar zowel [slachtoffer] als personen in zijn (directe) leef- en werkomgeving. Daarnaast heeft de verdachte foto’s van bezittingen van [slachtoffer] , zijn woning en een helikopter, op de Facebookpagina van zijn bedrijf geplaatst, als ook berichten die (indirect) naar [slachtoffer] verwezen. De verdachte heeft dit gedaan omdat hij niet kan berusten in de manier waarop de echtscheiding tussen zijn zus en [slachtoffer] jaren geleden is afgewikkeld.
Het ontvangen van de brieven en e-mails en het plaatsen van foto’s en berichten op een
Facebookpagina was voor [slachtoffer] bijzonder onaangenaam en hinderlijk. Hierdoor is [slachtoffer] voortdurend en ongewild met de verdachte geconfronteerd en is zijn persoonlijke levenssfeer ernstig aangetast. Dat de stalking een grote stempel op het dagelijks leven van [slachtoffer] heeft gedrukt en nog steeds heeft, blijkt onder andere uit het door hem verzochte contactverbod en uit (het proces-verbaal van) zijn verhoor als getuige door de raadsheer-commissaris op 21 juni 2022. Daarnaast heeft [slachtoffer] het plaatsen van de foto’s en berichten op Facebook als pijnlijk en naar ervaren. Door de handelingen van de verdachte heeft [slachtoffer] angst, stress en andere vervelende gevoelens ervaren. Ook heeft dit ertoe geleid dat [slachtoffer] soms zelfs niet in staat was om te werken. De verdachte heeft geen enkel oog gehad voor de impact die zijn gedragingen hadden (en nog altijd hebben) op het leven van [slachtoffer] .
Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 mei 2023, in het verleden tweemaal eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Immers, in 2012 is de verdachte door dit hof veroordeeld ter zake van belaging en bedreiging van [slachtoffer] , welk arrest in juni 2014 door de Hoge Raad is bevestigd. Ook in die zaak was sprake van een op dezelfde wijze gepleegde belaging als in de onderhavige zaak. De voorwaardelijke gevangenisstraf die toen was opgelegd, is tenuitvoergelegd omdat de verdachte in september 2016 het daaraan verbonden contactverbod heeft overtreden. De pleegperiode van het onderhavige feit, te weten 18 oktober 2016 tot en met 15 januari 2018, sluit dus direct aan op de overtreding door verdachte van het destijds opgelegde contactverbod. Voorts is de verdachte op 17 maart 2016 door dit hof onherroepelijk veroordeeld ter zake van belaging van twee andere personen.
Ook heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. De verdachte heeft in dat kader naar voren gebracht dat zijn fysieke gezondheid achteruit gaat en dat zijn emotionele gezondheid, ondanks het voortduren van de onderhavige strafzaak, aan het verbeteren is, maar nog niet “op het oude niveau” zit. De verdachte is inmiddels AOW-gerechtigd, maar werkt nog af en toe als juridisch adviseur en belastingconsulent in zijn eigen adviesbedrijf.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Echter, het hof is met de rechtbank van oordeel dat, uit het oogpunt van speciale preventie, de bescherming van [slachtoffer] voorop dient te staan bij de strafoplegging. Met de rechtbank acht het hof het belang van het voorkomen van herhaling groter dan het belang van vergelding en daarmee detentie. Het hof kan zich daarom vinden in de beslissing van de rechtbank om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, wordt wel noodzakelijk geacht, gezien de ernst van het feit en om de verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Teneinde de ernst van het feit te benadrukken zal het hof, in navolging van de rechtbank, ook een taakstraf aan de verdachte opleggen voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Alles afwegende, acht het hof deze straffen, net als de rechtbank, passend en geboden.
Daarnaast zal het hof, net als de rechtbank, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten en ter bescherming van [slachtoffer] een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr aan de verdachte opleggen. Daartoe overweegt het hof dat de verdachte heeft aangegeven niet te zullen stoppen met het sturen van brieven en/of e-mails. Integendeel, de verdachte heeft aangegeven dat hij de pers zal opzoeken, dat hij een tegenaangifte jegens [slachtoffer] heeft gedaan en dat hij in dat kader een 12 Sv-procedure bij het hof is gestart. Daarnaast hebben eerder opgelegde straffen de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden opnieuw contact met [slachtoffer] te zoeken. De maatregel behelst dat de verdachte zich dient te onthouden van direct en indirect contact met [slachtoffer] in welke vorm dan ook. Daaronder valt ook het contact met derden, zoals de familie, advocaat, accountant en notaris van [slachtoffer] . Deze maatregel geldt voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest. Voor het geval de verdachte zich niet aan de maatregel houdt, zal telkens vervangende hechtenis voor de duur van 3 dagen worden opgelegd (tot een maximum van 6 maanden). Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] , zal het hof, net als de rechtbank, deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren. Daarbij heeft het hof acht geslagen op het feit dat de verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij in cassatie zal gaan indien hij niet wordt vrijgesproken en dat hij een artikel 12 Sv-procedure jegens [slachtoffer] is gestart. Het hof maakt uit het vorenstaande op dat de verdachte blijft hangen in het gevoel dat hem, als nabestaande van zijn zus, groot onrecht wordt aangedaan en dat hij de situatie niet kan accepteren.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Het hof gaat in dit geval uit van een termijn van 2 jaren per instantie, nu de verdachte het proces in vrijheid heeft afgewacht.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden. Immers, de redelijke termijn is op 8 maart 2018, de dag waarop de verdachte door de politie is verhoord, aangevangen en de rechtbank heeft vonnis gewezen op 2 maart 2021. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. In eerste aanleg is aldus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna 1 jaar. Op 15 maart 2021 is door de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof wijst arrest op 26 juli 2023. De redelijke termijn voor berechting in hoger beroep is derhalve met ruim 4 maanden overschreden.
Hoewel de overschrijding in eerste aanleg deels aan de verdachte zelf is te wijten – het doen van een (niet gehonoreerd) wrakingsverzoek en de op zitting geuite wens dat een raadsman de verdachte bijstaat – is deze overschrijding ook te wijten aan de omstandigheid dat de zaak van de enkelvoudige kamer naar de meervoudige kamer is verwezen en aan de in die periode geldende Covid-maatregelen. Hierdoor acht het hof in eerste aanleg geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een overschrijding van deze duur voldoende kunnen rechtvaardigen. Dat geldt ook voor de overschrijding in hoger beroep. Er is dan ook in twee instanties sprake van een overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Gelet op deze overschrijdingen, zal het hof de duur van de op te leggen taakstraf matigen en de verdachte – conform de vordering van de advocaat-generaal – veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis, naast de hierboven genoemde geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en het dadelijk uitvoerbare contactverbod voor de duur van 5 jaren, met aftrek.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen en maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de periode gedurende welke de maatregel al van kracht is geweest, op geen enkele wijze – direct of indirect (ook niet via derden, zoals bijvoorbeeld de familie, advocaat, accountant en notaris van [slachtoffer] ) – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboortedatum: [geboortedag 2] 1953).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 3 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 26 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.