ECLI:NL:GHSHE:2023:2528

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
200.327.587_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en zorgbehoefte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2019. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg van 20 april 2023 aangevochten, waarin de minderjarige voor de duur van een jaar onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder betoogt dat er geen ernstige ontwikkelingsdreiging is en dat zij voldoende zorg voor de minderjarige biedt. De Raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, heeft echter gesteld dat de ontwikkelingsachterstand van veertien maanden een ernstige bedreiging vormt voor de minderjarige en dat de ouders onvoldoende zorg accepteren. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 13 juli 2023 gehouden, waarbij de moeder, de raad, de vader en de GI zijn gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in het verleden niet altijd adequaat hebben gereageerd op de zorgen rondom de minderjarige en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de continuïteit van het medische traject en de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 3 augustus 2023
Zaaknummer : 200.327.587/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/316344/ JE RK 23-612
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.M.J. Schoonbrood,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige],geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats].
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.M.J. Schoonbrood.
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 mei 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 22 juni 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroepschrift van de moeder.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Schoonbrood;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de vader, bijgestaan door mr. Schoonbrood en door een tolk in de Servische taal C. Budimir Musch (tolknummer: 1471);
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 april 2023;
  • het V6-formulier d.d. 7 juli 2023, met bijlage, van de zijde van de moeder.

3.De feiten

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang – [minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige]. [minderjarige] woont bij de ouders.
3.2.
De moeder en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Servische nationaliteit.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI, aldus tot 20 april 2024.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

Rechtsmacht5.1. Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de kinderrechter van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
De standpunten
5.2.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Het feit dat er bij [minderjarige] sprake is van een ontwikkelingsachterstand die door artsen wordt ingeschat op veertien maanden, maakt nog niet dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsdreiging. De moeder staat open voor hulpverlening en zorgt er ook voor dat [minderjarige] deze ontvangt. Als gevolg van de manier waarop [minderjarige] in het [ziekenhuis 1] is onderzocht, is er een vertrouwensbreuk gekomen met de kinderarts aldaar. De onderzoeken van [minderjarige] zijn na verwijzing in het ziekenhuis [ziekenhuis 2] in [plaats 1], België, voortgezet. De moeder is de afspraken aldaar steeds nagekomen en zal dat ook blijven doen. De rechtbank heeft dan ook nagelaten te motiveren welke concrete zorg de moeder voor [minderjarige] onvoldoende accepteert. Voordat [minderjarige] was verwezen naar het ziekenhuis in [plaats 1] is de moeder met [minderjarige] in [plaats 2] en [plaats 3] geweest voor onderzoek en therapie. De moeder betwist dan ook dat zij slechts onder druk van de ondertoezichtstelling hulp voor [minderjarige] in heeft gezet en afspraken nakomt. De tot op heden verrichte onderzoeken, zoals de MRI scan en genetische onderzoeken, hebben nog geen oorzaak gegeven voor de ontwikkelingsachterstand van [minderjarige]. De moeder denkt dat de koortsstuipen in 2021 werden veroorzaakt doordat [minderjarige] nog niet liep en over de grond kroop en daardoor ziek is geworden. Vanaf het moment dat [minderjarige] loopt heeft zij geen koortsstuipen meer gehad. Hoewel haar spraak nog een verbeterpunt is, vermoedt de moeder dat dit met name komt doordat [minderjarige] tweetalig wordt opgevoed. Omdat [minderjarige] minder goed eet, wordt er binnenkort bij haar een maagonderzoek gedaan. De moeder vindt het goed dat dit onderzoek wordt gedaan omdat hieruit zal blijken dat er niets aan de hand is. [minderjarige] is kritisch voor wat betreft haar eten, maar zolang zij de goede hoeveelheden krijgt die op de juiste manier zijn gemixt is er niets aan de hand.
Daarnaast acht de moeder de ondertoezichtstelling in strijd met artikel 8 EVRM en het subsidiariteitsbeginsel nu er nog alternatieve mogelijkheden aanwezig waren zoals het aanhouden van het verzoek in afwachting van de verdere behandeling van [minderjarige] in het ziekenhuis in [plaats 1]. De moeder ervaart de ondertoezichtstelling als een diskwalifcatie door de overheid van haar als ouder.
5.3.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. Een ontwikkelingsachterstand van veertien maanden is op de leeftijd van [minderjarige] een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Een dergelijke ontwikkelingsachterstand leidt, bij onvoldoende stimulering en inzet van passende zorg na adequate diagnostiek, tot onherstelbare schade die in een later stadium niet meer te herstellen dan wel in te halen is omdat kinderen bepaalde vaardigheden binnen een zeker ontwikkelingstijdvak aanleren. De raad handhaaft het standpunt dat eerder is ingenomen in het raadsrapport, dat ouders onvoldoende de zorg accepteren die noodzakelijk is voor [minderjarige]. De stukken die de moeder heeft overgelegd tonen aan dat de moeder, onder druk van het raadsonderzoek en de inmiddels geldende ondertoezichtstelling, bereid is om de afspraken met het ziekenhuis in [plaats 1] na te komen. Uit de brief van het ziekenhuis aan de huisarts van 19 april 2023 blijkt echter dat dit eerder niet is gelukt, omdat de moeder toen – in het vrijwillige kader – de afspraken met het ziekenhuis in [plaats 1] niet is nagekomen. De raad stelt zich dan ook op het standpunt dat het de moeder binnen het gedwongen kader lukt om afspraken te maken en na te komen ten behoeve van het medische traject voor [minderjarige], maar dat in het vrijwillig kader is gebleken dat ouders hiertoe onvoldoende in staat zijn.
Om die reden heeft de raad er onvoldoende vertrouwen in dat de hulp en zorg die voor [minderjarige] noodzakelijk is, ook zonder kinderbeschermingsmaatregel duurzaam door de ouders wordt ingezet en geaccepteerd. Temeer nu telkens opnieuw blijkt dat de ouders een eigen visie hebben op wat nodig is voor [minderjarige], aangeven dat zij zich gedwongen voelen om in te stemmen met een medisch traject en zij de verantwoordelijkheid voor de ontstane situatie volledig buiten zichzelf leggen.
5.4.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. Er is geen grond voor een ondertoezichtstelling. [minderjarige] is sterk en het gaat met de dag beter met haar. [minderjarige] spreekt twee talen, Nederlands en Kroatisch, en dat gaat steeds beter. De vader vindt dat [minderjarige] naar de onderzoeken in het ziekenhuis moet blijven gaan als de artsen vinden dat het nodig is, maar de onderzoeken hebben geen afwijkingen bij [minderjarige] aangetoond. De ouders willen als gewoon gezin in Nederland leven, zich aan de regels houden en met rust gelaten worden.
5.5.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De GI sluit zich in beginsel aan bij wat de raad naar voren heeft gebracht. De GI is pas sinds kort betrokken bij het gezin. In eerste instantie wilde de moeder niet meewerken aan de ondertoezichtstelling. Na ontvangst van de beschikking van de rechtbank en telefonisch contact met de jeugdbeschermer is de moeder haar medewerking gaan verlenen. De moeder stelt wel voorwaarden aan het contact tussen [minderjarige] en de jeugdbeschermer en zij houdt graag de regie. De moeder wil het beste voor [minderjarige] en maakt dat ook duidelijk. De ouders zijn de afgelopen periode de afspraken met het ziekenhuis nagekomen. Het nakomen van de afspraken maakt niet dat de ondertoezichtstelling niet meer nodig is. Daarbij is het ook de vraag of de ouders de afspraken blijven nakomen als er geen ondertoezichtstelling meer zou zijn.
Oordeel van het hof
5.6
Het hof overweegt het volgende.
5.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.6.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW
.In aanvulling op het oordeel van de rechtbank overweegt het hof het volgende.
5.6.3.
De moeder betwist niet dat [minderjarige] een ontwikkelingsachterstand van veertien maanden heeft en dat er sprake is van een
failure to thrive. Anders dan de moeder betoogt, is het hof van oordeel dat deze omstandigheden een ernstige ontwikkelingsbedreiging vormen voor [minderjarige]. [minderjarige] is nog erg jong en kwetsbaar. Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat de ouders in het verleden niet altijd passend hebben gereageerd op de zorgen rondom [minderjarige] en de in dat kader geïndiceerde onderzoeken en zorg. Dit leidt het hof onder meer af uit het feit dat de ouders niet met [minderjarige] op alle controles bij het consultatiebureau zijn verschenen en aanvankelijk ook niet zijn ingegaan op verzoeken van de huisarts om met [minderjarige] naar het spreekuur te komen. Verder leidt het hof dit af uit het feit dat de eerste verwijzing naar het ziekenhuis in [plaats 1] reeds in maart 2022 heeft plaatsgevonden. Uit de brief d.d. 19 april 2023 van het ziekenhuis in [plaats 1] aan de huisarts van de moeder (productie 1 beroepschrift) blijkt dat [minderjarige] en de moeder in mei 2022 op consult zijn geweest bij de kinderarts maar dat de toen geïndiceerde onderzoeken zijn geweigerd en de moeder is vertrokken zonder vervolgafspraak. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof vragen gesteld over de wijze waarop dit is verlopen. De moeder heeft op deze vragen geen concreet antwoord kunnen geven zodat voor het hof niet duidelijk is geworden waarom deze onderzoeken destijds niet zijn verricht, maar niet in geschil is dat de onderzoeken destijds niet hebben plaatsgevonden. Voor zover de moeder stelt dat zij [minderjarige] op eigen initiatief in [plaats 2] heeft laten onderzoeken stelt het hof vast dat dit onderzoek, blijkens de brief van de neuroradioloog in [plaats 2] (productie 2 beroepschrift), pas in februari 2023 heeft plaatsgevonden. Op dat moment was de raad al gestart met het raadsonderzoek naar aanleiding van een verzoek tot onderzoek op 2 januari 2023 en een melding van Veilig Thuis op 9 januari 2023. De raad heeft dit raadsonderzoek op
9 maart 2023 afgerond en op 16 maart 2023 de kinderrechter verzocht [minderjarige] onder toezicht van de GI te stellen. De moeder is uiteindelijk pas op 16 maart 2023 op intake geweest in het ziekenhuis in [plaats 1], waar een diagnose gesteld en een behandelplan is opgesteld. Gelet op het hiervoor geschetste tijdspad kan het hof zich niet aan de indruk onttrekken dat de ouders zich pas onder druk van de op handen zijnde ondertoezichtstelling genoodzaakt hebben gevoeld om medewerking te verlenen aan de geïndiceerde zorg en onderzoeken. Het is positief dat de moeder afspraken in het ziekenhuis in [plaats 1] op dit moment nakomt. Hoewel de moeder stelt dat zij de afspraken ook zonder ondertoezichtstelling blijft nakomen, heeft het hof hier gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken op dit moment nog onvoldoende vertrouwen in. Zoals de rechtbank in dat kader terecht heeft overwogen is de ondertoezichtstelling noodzakelijk om zicht te houden op de continuering van het medische traject, het plaatsvinden van nadere diagnostiek en behandeling en het nakomen van afspraken om zodoende de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. Anders dan de moeder heeft betoogd, zijn er naar het oordeel van het hof gelet op de ernst van de zorgen, geen alternatieve mogelijkheden die de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg kunnen nemen.
5.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
20 april 2023
;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, H. van Winkel en A.M. Bossink en is op 3 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. T. Kuijs, griffier.