ECLI:NL:GHSHE:2023:2527

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
200.327.573_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging zorgregeling voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 februari 2023 vastgestelde zorgregeling, die inhield dat [minderjarige] in een week-op-week-af regeling bij de ouders verbleef. De moeder verzocht om een wijziging van deze regeling naar een weekendregeling, waarbij [minderjarige] eens per twee weken bij de vader verblijft van vrijdag tot maandag, en de helft van de vakanties en feestdagen. De moeder stelde dat de huidige regeling niet in het belang van [minderjarige] was, omdat er onvoldoende communicatie en vertrouwen tussen de ouders was.

De Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, als gecertificeerde instelling, en de vader, die ook verweer voerde, waren van mening dat de huidige regeling wel in het belang van [minderjarige] was. De GI gaf aan dat de zorgregeling met de vele wissels belastend was voor [minderjarige] en dat de huidige regeling goed verliep. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 juli 2023 zijn de standpunten van de partijen besproken. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, omdat de week-op-week-af regeling in het belang van [minderjarige] werd geacht. Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om de zorgregeling te wijzigen, gezien de positieve ontwikkeling van [minderjarige] en de noodzaak voor stabiliteit in haar leven.

De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing van het hof werd genomen door de rechters C.D.M. Lamers, C.N.M. Antens en M.A. Stammes.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 3 augustus 2023
Zaaknummer: 200.327.573/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/404742 JE RK 22-2246
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Kalle,
tegen
Stichting Jeugdbescherming West Zeeland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In het kort:
Deze zaak gaat over de vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige:[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] (België).
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. D.J.A. Burlet.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van (naar het hof begrijpt) 27 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 26 mei 2023, heeft de moeder verzocht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad voormelde beschikking te vernietigen en alsnog de door verzoekster in hoger beroep verzochte zorgregeling vast te stellen, inhoudende dat [minderjarige] eens per twee weken bij de vader verblijft van vrijdag 17.00 uur tot maandag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van alle vakanties en feestdagen, welke regeling partijen nader onderling dienen vast te stellen indien en voor zover de vader op maandag vrij is dan wel de regeling anders te beperken tot zondagavond, dan wel een zorg- en contactregeling vast te stellen die het hof in deze in het belang van [minderjarige] acht.
2.2.
Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 22 juni 2023, heeft de GI verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 juni 2023, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen.
Kosten rechtens.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 juli 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Kalle;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI;
  • de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
2.4.1.
De advocaat van de vader heeft het hof op 13 juli 2023 bericht dat de vader en zijn advocaat niet tijdens de mondelinge behandeling zullen verschijnen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 februari 2023 alsmede de pleitnota van de advocaat van de moeder;
  • het procesdossier in eerste aanleg;
  • het V6-formulier met bijlagen (producties 1 tot en met 3) van de advocaat van de moeder d.d. 9 juni 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen (producties 4 tot en met 12) van de advocaat van de moeder d.d. 6 juli 2023
  • het V6-formulier met bijlagen (producties 11 en 12) van de advocaat van de vader d.d. 12 juli 2023;
  • het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 13 juli 2023;
  • de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de moeder overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Tijdens de relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend en de ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder
.
[minderjarige] is bij beschikking van 23 november 2022 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is verlengd tot 17 februari 2024.
3.2.
De vader en de moeder hebben op 2 juni 2021 een ouderschapsplan vastgelegd inhoudende dat [minderjarige] , kort samengevat, de helft van de tijd bij de vader en de helft van de tijd bij de moeder verblijft en dat de vakanties bij helfte worden gedeeld.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank het door de vader en de moeder op 2 juni 2021 ondertekende ouderschapsplan gewijzigd en bepaald dat ten aanzien van [minderjarige] de navolgende zorgregeling zal gelden:
- [minderjarige] zal in de even weken bij de vader verblijven;
- [minderjarige] zal in de oneven weken bij de moeder verblijven;
met een wisselmoment op elke dinsdag om 17:00 uur en met inachtneming van hetgeen hieromtrent in de bestreden beschikking is overwogen, en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. Hoewel het er in de overwegingen van de rechtbank op lijkt dat er een tijdelijke regeling zou worden vastgesteld, heeft de rechtbank alsnog een eindbeslissing genomen. De regeling die de rechtbank heeft vastgelegd is niet het meest in het belang van [minderjarige] .
In beginsel is de moeder een voorstander van een co-ouderschapsregeling, mits aan enkele voorwaarden is voldaan. Zo dient er rust en vertrouwen tussen de ouders te zijn, een goede communicatie tussen de ouders en voldoende contacten tussen het kind en de ouder door wie het kind die week niet wordt verzorgd. De vader en de moeder kunnen niet aan deze voorwaarden voldoen. De moeder is van mening dat de door de GI voorgestelde regeling meer een vorm van parallel ouderschap is waarbij er tussen de ouders geen contact plaatsvindt. Het rapport waar door de raad naar verwezen is en waarin wordt beschreven dat parallelouderschap ook mogelijk is bij zeer jonge kinderen, geeft aan dat maatwerk nodig is en stelt ook verschillende voorwaarden. Juist die extra voorwaarden ontbreken bij de vader en de moeder. Er is geen enkele communicatie tussen de ouders omdat de vader dat niet wil. De ouders hebben onderling weinig vertrouwen in elkaars opvoedkwaliteiten. [minderjarige] groeit nu in twee volstrekt verschillende opvoedsituaties op waarbij er op geen enkele wijze overleg plaatsvindt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder nog naar het verweerschrift van de GI verwezen waarin vermeld staat dat [minderjarige] wisselend gedrag laat zien bij beide ouders. Zo is zij bij de moeder meer afhankelijk en bij de vader meer autonoom. [minderjarige] lijkt de negativiteit over de ene ouder bij de andere ouder mee te krijgen en het ontstaan van een loyaliteitsconflict ligt volgens de GI op de loer.
De moeder vindt de door haar verzochte uitgebreide weekendregeling dan ook meer in het belang van [minderjarige] omdat zij dan de hoofdverzorger wordt. Als zij op doordeweekse dagen de zorg heeft, hoeft er tussen de ouders niet gecommuniceerd te worden over school, huiswerk, speelafspraakjes, sport en dergelijke. De moeder zal de vader informeren en de vader hoeft daar niet op te reageren. Er zijn dan ook geen wisselmomenten waarbij er directe contacten tussen de ouders moeten plaatsvinden. Continuering van de huidige regeling is niet in het belang van [minderjarige] en om die reden verzoekt de moeder het hof alsnog de door haar voorgestelde regeling vast te stellen.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aan. Zowel de vader als de moeder hebben zich beklaagd over de zorgregeling. Deze zou te intensief zijn voor [minderjarige] . De ingeschakelde crisishulp zag ook dat de zorgregeling met de vele wissels en het steeds omkleden van [minderjarige] op de kinderopvang erg belastend was voor [minderjarige] . De GI heeft de door de crisishulp gegeven adviezen overgenomen en een verzoek tot wijziging van de zorgregeling ingediend. De GI heeft daarbij een definitieve regeling verzocht en niet een voorlopige zoals de moeder meent. Uiteraard zal de GI de zorgregeling blijven evalueren met het oog op het welzijn van [minderjarige] . Het verzoek van de week-op-week-af zorgregeling is met inachtneming van de richtlijnen tot stand gekomen, waarbij [minderjarige] en haar ontwikkeling centraal staan tegenover de wensen en behoeften van de ouders. De regeling die de moeder verzoekt is wel in strijd met de richtlijnen. [minderjarige] brengt nu de helft van de tijd bij de vader door en heeft een positieve band met hem. Het gaat goed met [minderjarige] en het is niet in het belang van [minderjarige] om de zorgtijd met de vader drastisch te verminderen. Dit zou een nadelige invloed hebben op de hechtingsrelatie en haar ontwikkeling.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, samengevat, het volgende aan. Het centrale probleem tussen de vader en de moeder is de mate en de invulling van de communicatie. De moeder wenst volledig de regie te houden over het verblijf van [minderjarige] bij de vader. De vader voldoet niet aan de wensen en verwachtingen van de moeder hierin en dat wenst zij af te straffen door hen minder contact te willen laten hebben.
De vader is van mening dat op basis van de afgelopen vier jaar kan worden geconcludeerd dat veelvuldig contact tussen ouders niet werkt. Er zijn verschillende instanties en therapeuten bezocht om de ouderschapsproblemen en communicatie te verbeteren maar de ouders vallen telkens terug in oude patronen. De vader wil communiceren over [minderjarige] daar waar strikt noodzakelijk en wil dat de inmenging van de moeder in zijn leven stopt. De zorgregeling zoals de rechtbank heeft vastgesteld, is ten opzichte van de eerdere zorgregeling gestructureerd. Effectief is er weinig veranderd. Alleen de wisselmomenten zijn beperkt. [minderjarige] verbleef al veel bij de vader; het verzoek van de moeder om de zorgregeling te wijzigen naar een weekendregeling strookt niet met de belangen van [minderjarige] .
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de door de rechtbank vastgelegde regeling in stand te laten. Er zijn immers geen aanwijzingen dat [minderjarige] hier onder lijdt. Er is vooral sprake van afstemmingsproblematiek tussen de ouders. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders om zo goed mogelijk uitvoering te geven aan de regeling. Ieder van de ouders hanteert weliswaar een andere opvoedstijl maar dat betekent niet per definitie dat het niet goed is. Er is in het belang van [minderjarige] meer rust gebracht waarbij zij de beide ouders evenveel kan zien.
De motivering van de beslissing
Wettelijke kader
3.9.
[minderjarige] staat onder toezicht van de GI. Op basis van het bepaalde in artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter op verzoek van de GI in het kader van de ondertoezichtstelling een vastgestelde verdeling van zorg- en opvoedtaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.10.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd waarom de rechtbank de door de ouders in het ouderschapsplan vastgestelde zorgregeling heeft gewijzigd zodanig dat er nu een week-op-week-af regeling geldt.
Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd.
3.11.
De vader en de moeder zijn het er over eens dat de in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling vanwege de vele wisselingen te belastend voor [minderjarige] was. De ouders zijn er het er eveneens over eens dat in beginsel een gelijkwaardige verdeling van de zorg het meest in het belang van [minderjarige] is. De moeder is het desondanks niet eens met de door de rechtbank vastgestelde week-op-week-af regeling. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder aangegeven dat de vader niet, althans in ieder geval onvoldoende met haar communiceert en dat [minderjarige] daar veel last van ondervindt en dat om die reden de zorgtijd van de vader met [minderjarige] verminderd moet worden. Het hof volgt de moeder hierin niet en is van oordeel dat er geen enkele aanleiding is om de zorgtijd van de vader zo drastisch te verminderen als de moeder verzoekt. De door de rechtbank vastgestelde week-op-week-af regeling wordt feitelijk al enige tijd uitgevoerd en verloopt goed. De GI ziet geen zorgen. De moeder heeft geen althans onvoldoende geobjectiveerde aanwijzingen naar voren gebracht waaruit zou blijken dat het op dit moment niet goed gaat met [minderjarige] . De door de moeder geuite zorgen over [minderjarige] op school (bijvoorbeeld over speelafspraakjes en dat zij gepest zou worden) zijn, zeker gezien het feit dat [minderjarige] pas sinds twee weken naar school gaat, niet concreet onderbouwd en in ieder geval te prematuur. Bovendien wijst dit voornamelijk op afstemmingsproblematiek. Er loopt momenteel hulpverlening in de vorm van ouderschapsbemiddeling die er juist voor moet gaan zorgen dat er duidelijke kaders komen rondom de communicatie. Het is de verantwoordelijkheid van de beide ouders om hier zo positief mogelijk vorm aan te geven.
Tenslotte neemt het hof nog mee in haar overweging dat de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft benadrukt dat de GI de door de rechtbank vastgelegde zorgregeling zal monitoren en deze waar nodig zal bijstellen.
Gelet op al het vorenstaande is het hof van oordeel dat de week-op-week-af regeling zoals door de rechtbank is vastgelegd, op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] is.
Afsluitende conclusie
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en het verzoek van de moeder afwijzen.
3.13.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 februari 2023;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, C.N.M. Antens en M.A. Stammes en is op 3 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.