ECLI:NL:GHSHE:2023:2524

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
200.321.674_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en overeenstemming tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie tussen de vrouw en de man, die in een echtscheiding verwikkeld zijn. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Oost-Brabant verzocht om wijziging van de kinderalimentatie, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 131,- per kind per maand. De rechtbank had in een eerdere beschikking van 20 mei 2022 de alimentatie verhoogd naar € 250,- per kind per maand, maar de man had in een latere beschikking van 26 oktober 2022 de alimentatie op nihil gesteld. De vrouw was het hier niet mee eens en is in hoger beroep gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2023 hebben partijen, met bijstand van hun advocaten, hun standpunten toegelicht. De minderjarige [minderjarige 1] heeft ook haar mening kenbaar gemaakt. Na de behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie. In de overeenkomst is vastgelegd dat de man met ingang van 1 juli 2023 een bijdrage van € 200,- per kind per maand zal betalen, in afwijking van eerdere beschikkingen. Het hof heeft deze overeenkomst in de beschikking opgenomen en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, waarbij de alimentatie op nihil was gesteld.

Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokken rechters hebben de beschikking ondertekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.321.674/01
zaaknummer rechtbank : C/01/367235 / FA RK 21-289
beschikking van de meervoudige kamer van 3 augustus 2023
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.A.J.M.I. van Laake te Mill, gemeente Land van Cuijk,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De vrouw is op 19 januari 2023 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 26 oktober 2022.
2.2.
De man heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen. De vrouw werd bijgestaan door haar advocaat.
2.3.1.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld haar mening met betrekking tot het verzoek kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt. De voorzitter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling in hoger beroep en buiten aanwezigheid van partijen met [minderjarige 1] gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 19 januari 2023;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 6 februari 2023 met bijlagen.
2.5.
Na de mondelinge behandeling in hoger beroep is nog ingekomen:
- een e-mailbericht van de advocaat van de vrouw d.d. 21 juni 2023, met als bijlage een tussen partijen gesloten overeenkomst.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn op 10 september 2008 te [woonplaats] met elkaar gehuwd.
3.3.
Bij beschikking van 20 maart 2018 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 16 april 2018 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.4.
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ),
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ), (hierna ook: de kinderen).
3.5.
Bij genoemde beschikking van 20 maart 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de man € 131,- per maand per kind dient te storten als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) op een nog te openen en/of rekening van partijen die ingezet wordt als kinderkostenrekening, met ingang van de eerstvolgende maand nadat de man op een ander adres staat ingeschreven.
3.5.1.
Verder heeft de rechtbank bepaald dat het aangehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De vrouw heeft bij verzoekschrift d.d. 18 januari 2021 de rechtbank verzocht:
I. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vrouw zal zijn, met ingang van de datum van de beschikking van de rechtbank;
II. het ouderschapsplan te wijzigen, in die zin, dat:
a. de man vrije omgang met de kinderen zal hebben gedurende een weekend per veertien dagen vanaf vrijdagavond 19.00 uur tot maandagochtend aanvang school waar de man de kinderen heen brengt;
b. in overleg extra weekenden kunnen worden vastgesteld;
c. vakanties in overleg worden verdeeld; uitgangspunt is een 50/50 verdeling;
d. – in samenhang met de gewijzigde hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en de gewijzigde zorgregeling – de door de man te betalen kinderalimentatie wordt gewijzigd, in die zin, dat die bijdrage met ingang van de datum van de beschikking van de rechtbank op nihil wordt gesteld, mede in verband met de gewijzigde inkomenssituatie van de man.
4.2.
Bij beschikking van 3 juni 2021 (met zaaknummer C/01/367235 / FA RK 21-289) heeft de rechtbank Oost-Brabant, in zoverre onder wijziging van het door partijen op 1 maart 2018 ondertekende ouderschapsplan en in afwachting van de uitkomst van het raadonderzoek, een
voorlopigezorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] :
  • de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw verblijven, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op zondagavond om 19:00 uur;
  • gedurende de helft van de vakanties bij de man verblijven en de andere helft bij de vrouw.
4.2.1.
De rechtbank heeft bij deze beschikking verder de raad verzocht om onderzoek te doen naar – kort gezegd – de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en naar welke regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders en de kinderen het meest tegemoet komt aan de belangen van de kinderen.
De rechtbank heeft de verdere behandeling en de definitieve beslissingen op de verzoeken omrent het hoofdverblijf, de zorgregeling en de kinderalimentatie aangehouden.
4.3.
De vrouw heeft op 28 maart 2022 een nieuw verzoekschrift tot wijziging van de kinderalimentatie, tevens houdende een verzoek om een voorlopige voorziening, bij de rechtbank ingediend.
4.3.1.
De vrouw heeft daarbij zowel in de hoofdzaak als in het kader van een voorlopige voorziening verzocht om de man te veroordelen om met ingang van 1 januari 2022, dan wel met ingang van een door de rechtbank nader te bepalen datum, aan de vrouw, en dus niet meer op de kinderkostenrekening, een bedrag van € 250,- per maand per kind, of een door de rechtbank ander te bepalen bedrag, aan kinderalimentatie te voldoen.
4.3.2.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om deze zaak in samenhang met de lopende zaak (met zaaknummer C/01/367235 / FA RK 21-289) te behandelen.
4.4.
Bij beschikking van 20 mei 2022 (met zaaknummer C/01/380636 / FA RK 22-1348) heeft de rechtbank Oost-Brabant genoemde beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 maart 2018 gewijzigd, voor wat betreft de daarbij vastgestelde door de man te betalen kinderalimentatie, aldus dat deze bijdrage met ingang van 1 januari 2022 nader wordt bepaald op € 250,- per kind per maand en dat de man deze bijdrage rechtstreeks aan de vrouw dient te voldoen.
4.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking (met zaaknummer C/01/367235 / FA RK 21-289) heeft de rechtbank, voor zover in dit hoger beroep van belang, genoemde beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 maart 2018 en het daaraan gehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan gewijzigd, voor zover dat ziet op de door de man te betalen kinderalimentatie, en de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van de datum van de beschikking op nihil gesteld.
4.6.
De vrouw heeft de rechtbank om verbetering van de bestreden beschikking verzocht.
De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 28 december 2022 (met zaaknummer C/01/367235 / FA RK 21-289H) dit verzoek van de vrouw afwezen.
4.7.
De vrouw kan zich met de inhoud van de bestreden beschikking niet verenigen en zij is daarvan in hoger beroep gekomen.
De twee grieven van de vrouw richten zich tegen de door de rechtbank bij de bestreden beschikking uitgesproken nihilstelling.
4.7.1.
De vrouw verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat ten aan zien van de te wijzigen kinderalimentatie moet worden aangesloten bij de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 mei 2022 (met zaaknummer C/01/380636 / FA RK 22-1348) en derhalve de vrouw in haar verzoek, nu zij dat heeft ingetrokken, niet-ontvankelijk te verklaren en ten overvloede vast te stellen dat de beschikking van 20 mei 2022 ten aanzien van de kinderalimentatie thans leidend is.
Kosten rechtens.
4.8.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Uit genoemd e-mailbericht van de advocaat van de vrouw d.d. 21 juni 2023 met bijlage volgt dat partijen na de mondelinge behandeling in hoger beroep alsnog algehele overeenstemming hebben bereikt over hetgeen hen in hoger beroep verdeeld hield.
5.2.
Partijen zijn in de door hen ondertekende overeenkomst overeengekomen dat:
  • de man in afwijking van de inhoud van de beschikkingen van de rechtbank Oost- Brabant van 20 mei 2022 respectievelijk 26 oktober 2022 met ingang van 1 juli 2023 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal voldoen van € 200,- per kind per maand;
  • op grond van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 mei 2022 de man vanaf 1 juli 2023 geen nieuwe alimentatiebijdragen van € 250,- per kind per maand (exclusief indexering) verschuldigd zal worden;
  • in de beschikking van 26 oktober 2022 alleen de nihilstelling van de kinderalimentatie geacht wordt vernietigd te zijn;
  • de vrouw door middel van een betaling van € 270,- per maand het restant van de huwelijkse schulden voldoet, die thans omtrent € 7.000,- belopen;
  • de man aan de vrouw, totdat de huwelijkse schulden zijn afgelost, vanaf 1 juli 2023 een bedrag van € 135,- per maand betaalt op een door haar aan te geven rekening;
  • bij de Belastingdienst [minderjarige 1] als wonende bij de man staat geregistreerd. De vrouw respecteert die notering en onderneemt ten aanzien daarvan geen acties;
  • iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Partijen hebben het hof verzocht om de inhoud van deze overeenkomst in een beschikking op te nemen.
5.3.
Het hof zal de door partijen getroffen regeling met betrekking tot de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie opnemen in het dictum van deze beschikking. Hetgeen partijen voor het overige zijn overeengekomen bindt hen wel maar leent zich niet voor opname in het dictum.

6.De slotsom

6.1.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op nihil is gesteld, vernietigen en beslissen als hierna onder 7 vermeld.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 26 oktober 2022, voor zover daarbij de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op nihil is gesteld,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 20 mei 2022 en daarmee ook de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 maart 2018 en het daaraan gehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan, voor wat betreft de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , een bedrag van € 200,- per kind maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, C.D.M. Lamers en H.J. Witkamp en is op 3 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid de griffier.